- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 297.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
15 mei 2011
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 2,14a.36-41; Ps. 23; 1 Petr. 2,20b-25; Joh 10,1-10 (A-jaar)
Inleiding
Deze ‘zondag van de Goede Herder’ wordt in onze kerkprovincie ook wel ‘roepingenzondag’ genoemd. Er wordt aandacht gegeven en gevraagd voor de algemene roeping van elke gedoopte en voor de specifieke roeping tot religieus en/of ambtsdrager in de kerk. Met name de Evangelielezing geeft hiertoe wel aanleiding. De andere lezingen hebben een andere focus.
Handelingen 2,14a.36-41
Met de eerste lezing uit het boek Handelingen biedt de liturgische perikoop het slot van een ‘rede’ van Petrus, zoals Lucas deze gecomponeerd heeft en gesitueerd heeft op het joodse Pinksterfeest. Lucas legt de verantwoordelijkheid voor de terechtstelling en de dood van Jezus bij de joodse toehoorders. Maar voor hem is veel belangrijker dat hun eigen God deze terechtstelling niet bekrachtigd heeft. In tegendeel, met citaten uit hun eigen Bijbel wil hij aantonen dat God op een voor mensen onverwachte manier de messiaanse verwachting vervuld heeft in Jezus. ‘Deze Jezus is tot Heer Christus gemaakt’. Petrus getuigt dat Jezus door God ten leven is gewekt en daarmee Leidsman ten leven (Hand. 3,15; 5,31) is geworden. En wat betekent dit voor de hoorders? Afkeer van de zonde van die verdorven generatie, met toekeer tot die Leidsman en ‘Laat u als teken daarvan dopen in de Naam van Jezus’. En Lucas vertelt met de overdrijving van het genoegen dat er die dag rond drieduizend mensen zich aansloten.
De vierende geloofsgemeenschap kan zo bemoediging krijgen dat zij als reeds gedoopten op de goede weg zijn. Volgend de Leidsman ten leven.
1 Petrus 2,20b-25
De tweede lezing spreekt over de niet gevraagde gevolgen van de roeping tot leerling van Jezus. Er wordt gevraagd om geduld en geweldloosheid als het leven als leerling lijden en vervolging meebrengt. Het plaatsvervangend lijden van Jezus – met een toespeling op de lijdende knecht van Jesaja 53 – maakt het voor de christen leerling mogelijk te leven voor de gerechtigheid. Zoals dit ook voor Jezus zelf het program van zijn leven is geweest: Matteüs 3,15 als eerste woord dat klinkt uit de mond van Jezus, volgens deze evangelist. En met Jesaja 53,6 nog in de gedachten verwijst de auteur naar de rol van de lezers: eertijds verdwaald als schapen, maar nu ‘toegekeerd tot de herder en episkopos van uw leven’, zoals er staat.
Hiermee wordt meteen ook de relatie met de evangelielezing gelegd.
Johannes 10,1-10
De liturgische lezing is het begin van hoofdstuk 10 van het Johannesevangelie.
De aanhef ‘Voorwaar, voorwaar, ik zeg u….’ wekt de indruk van een voortzetting en verdieping van het voorgaande, zoals in 10,7 ook het geval is. Ook het gegeven dat de aangesprokenen niet veranderd zijn – ‘u’ in 10,1 en 9,41 zijn de Farizeeën – geeft aan dat er verband bedoeld is tussen de hoofdstukken 9 en 10. Maar tegelijk is de beeldtaal volstrekt anders. Inhoudelijk is er geen verband tussen het themaveld licht tegenover duister, ziende en blind enerzijds en de beelden van herder en schaapstal anderzijds. Nu is de tegenstelling deze: tussen de herder die door de deur de schaapshof binnen komt en de dief of rover die ergens anders binnen klimt. Deze overgang is nogal abrupt.
En vervolgens komt er na de redactionele opmerking dat de hoorders niet begrepen waarover hij hun toesprak (v. 6) een nieuwe gelijkenis: Ik ben de deur voor de schapen.
Hier zien we een procédé dat typisch is voor het vierde evangelie. Het perspectief verschuift geregeld: van terugblikkend naar vooruit kijkend en soms beide tegelijk.
Het gaat dus om diverse kleine gelijkenissen waar dit hoofdstuk mee begint.
De eerste gaat over de toegang tot de schapen. Dief en rover komen heimelijk binnen, anders dan de herder, die de gewone toegang gebruikt. Voor hem doet de deurwachter open. Dit is een derde figuur in de gelijkenis, die eerder past bij het vervolg. Nu gaat het om de herder die zijn schapen kent: bij naam worden ze geroepen. Het beeld is ontleend aan de werkelijkheid dat een goede boer zijn vee kent. Een vreemde zullen deze schapen niet volgen, nee dan vluchten ze de ruimte in en lopen ze verloren. De evangelist kent ook het beeld van het volk Israël dat als schapen verzameld wordt. In Numeri 27,16 en in Micha 2,12v zelfs als messiaanse belofte. In Marcus 6,34 komt de uitdrukking voor als expressie van de gevoelens van Jezus, die medelijden heeft met de menigte die naar hem luistert.
Het gaat in het eerste stukje dus duidelijk over de herder die zijn schapen bezoekt. Het initiatief ligt bij hem. Hij kent ze en roept ze. De deur biedt de herder toegang tot de schapen.
Daarna komt de gelijkenis: ik ben de deur voor de schapen. Wie door mij binnenkomt zal gered worden. En deze herder geeft ruimte van in- en uitgaan om voedsel te vinden. Een dief en rover komt alleen om te roven en te slachten en verloren te laten gaan. Deze beschrijving geeft het lot van de schapen weer in het perspectief van de herder, die leven geeft of van de rover die de slachting voor ogen heeft. En de herder – ik – geeft leven in overvloed. Hier gaat het beeld van het boerenleven over in een metafoor. De herder krijgt messiaanse trekken, in vers 11 nog duidelijker: ik ben de goede herder, die zijn leven geeft voor zijn schapen. Zo wordt de tegenstelling met de dief en rover nog scherper: dezen zijn uit op de slachting van de schapen, de goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen opdat die leven mogen.
Maar hiermee krijgt de ‘dief en rover’ ook transcendente trekken. Is het niet de dief van God, die aan hem zijn schapen wil onttrekken? Is dan niet de Satan bedoeld, zoals de evangelist in 8,44 ook al opmerkt over de duivel als de vader van de moordenaars en leugenaars?
Zo beschouwd zien we ook het procédé van terugkijken en vooruitkijken.
Jezus is de goede herder gebleken die zijn leven heeft gegeven voor de mensen die hem gegeven zijn, maar tegelijk is hij ook als Verrezen Heer de deur geworden waardoorheen de leerlingen leven in overvloed kunnen vinden. Hij heeft de mensen, die van God zijn, maar soms dreigen verloren te lopen of geroofd te worden, bewaard in zijn Naam.
Preekvoorbeeld
Jezus had een blindgeborene genezen. Deze daad had een rel ontketend. De priesters gingen zich ermee bemoeien. Mocht dit wel? Was de zieke niet onrein en waren zijn ouders geen zondaars? Moest hij zijn lot niet als een door God opgelegde last dragen? Jezus’ optreden schreeuwde om een onderzoek. Hij had niet de geijkte protocollen gevolgd maar zijn hart. De tempelpriesters voelden zich bedreigd.
Daarop vertelde Jezus een verhaal. Om de geesten fris te houden verplaatste hij de conflictstof van de kerkpolitiek naar een schapenwei. ‘Kijk eens naar een herder die in de ochtend zijn kudde bijeenroept.’ Dat is een vermakelijk schouwspel. Je hebt herders die staan te roepen maar wat ze ook doen, ze krijgen de dieren niet uit de stal waarin zij samen met andere kuddes de nacht hadden doorgebracht. Er is ook een herder die hoeft maar te kikken en de schapen lopen op hem toe. Dat bewijst iets. Het bewijst dat hij een goede herder is. Jezus zegt iets fundamenteels over leiderschap.
We lazen vandaag ook uit een brief van Petrus. Hij heeft het over zijn Heer en Meester. ‘Als hij uitgescholden werd, schold hij niet terug. Als men hem leed aandeed, uitte hij geen dreigementen.’ Wat voelt u bij dit woord? Zelf word ik er wat onzeker van; ik voel me wat gegeneerd. Het is niet van deze tijd. Tegenwoordig moet je assertief zijn!
Afgelopen zomer zat het verkeer in de stad muurvast omdat diverse wegen waren afgesloten. Op de rotonde werd elk klein gaatje benut om het plein op te rijden. Er werd geritst. Plotseling begon de chauffeur achter me te toeteren en te gebaren. Hij reed me klem en kwam bij mijn portier staan schelden terwijl zijn vrouw wegdook in haar stoel en een kind op de achterbank met grote ogen toekeek. Ik had met hen te doen. Het hoort bij onze cultuur om van je af te bijten. Je moet voor jezelf opkomen, anders kom je niet aan de beurt.
‘Als hij uitgescholden werd, schold hij niet terug’, schreef Petrus in zijn brief, ‘Als men hem iets aandeed, uitte hij geen dreigementen.’ Ziet u al iemand voor u? Een man of een vrouw uit uw familie of kennissenkring? Een kind op de speelplaats? Een collega? Je kunt hem plagen: hij accepteert het. Je kunt hem passeren of ergens de schuld van geven, hij zal zich niet weren. Hebben we het over mensen als Gandhi en de boeddhistische monniken? Of hebben we het over watjes en losers? Hebben we het over heiligen of over lafaards?
Om hier achter te komen is één vraag van essentieel belang: gaat het over mensen die zich niet kónden weren, of wílden zij niet? Dat maakt het verschil. Iemand die alles over zijn kant laat gaan omdat hij nooit geleerd heeft boos te worden, is eigenlijk laf. Over zo iemand heeft Petrus het in zijn brief niet. Iemand die zich laat kleineren omdat hij bang is om te reageren, laat zich niet door zijn geweten leiden maar door angst. Over hem heeft Petrus het niet. Je zou iedereen toewensen dat hij van zich af kan bijten en in staat is te vechten voor een rechtvaardige zaak. Er zijn echter ook mensen die uitstekend in staat zijn anderen van repliek te dienen. Als zij de adem inhouden, tot tien tellen en niet terugslaan, dan realiseren zij de hoogste mogelijkheid die zij als mens hebben: ze scheppen ruimte voor een ander, ze cijferen zichzelf weg. Zij openbaren dat ze beeld van God zijn..
‘Als hij uitgescholden werd schold hij niet terug’, schreef Petrus en hij had het over Jezus van Nazaret. Zo’n religieuze leider, zo’n herder, hadden ze nog nooit gehad. Ze kenden koningen die schreeuwend hun macht lieten gelden. Ze hadden de macht van de keizer in het verre Rome aan den lijve ervaren. Ze wisten wel wat de hogepriesters van hen eisten. De stem van de goede herder scheldt niet, beveelt niet, maar de schapen kennen de stem en ze volgen maar al te graag. Het is de stem van iemand die van hen houdt. Had hij de afgelopen nacht niet in de deuropening geslapen en hen tegen wolven beschermd met zijn eigen leven? Hij was hun deur die bij ontij op slot ging en veiligheid bood en die in de ochtend openging en vrijheid schonk!
Henk Berflo, inleiding
Harrie Brouwers, preekvoorbeeld