- Versie
- Downloaden 53
- Bestandsgrootte 208.71 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
17 april 2016
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 13,14.43-52; Ps. 100; Apok. 7,9.14b-17; Joh. 10,27-30 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 13
De eerste lezing is een combinatie van de situering van het gebeuren waarvan de schrijver verhaalt, vers 14 en het effect van de prediking van Paulus en Barnabas in Perge. Dat effect is een ruzie tussen de joodse Paulus en Barnabas enerzijds en andere joden uit de stad anderzijds. Dat leidt volgens de verteller tot een vervolging van de verkondigers.
In de verzen 15-42, die niet in de lezing voor de liturgie zijn opgenomen, wordt een ‘modelpreek’ van Paulus gepresenteerd. Hierin wordt een stuk heilsgeschiedenis verteld, uitlopend op de verkondiging van Jezus als Zoon van David, die daarmee vervulling van de belofte aan de profeten is.
Dan volgt de tekst van de lezing van vandaag en wordt verteld dat deze apostelen de week erna weer in de synagoge mogen spreken en dat andere joden uit de stad Paulus en Barnabas bestrijden. Hierin is opgenomen het adagium van Paulus: eerst naar de joden en de synagoge, maar als daar geen gehoor/geloof gevonden wordt, dan naar de niet-joden, ‘heidenen’ in de vertaling genoemd. Dat leidt tot jaloersheid en vervolging en de apostelen worden uit de stad gejaagd. Dit adagium komt hier voor het eerst voor, en wordt in het hele boek Handelingen volgehouden, zie 14,1; 16,13; 17,1 enz. tot en met 28,28 in Rome.
De lezing in deze compositie wil de huidige kerkgemeenschap duidelijk maken dat de verkondiging aan de volkeren, waar Paulus mee begonnen is, ook werk is van de Verrezen Heer. Dat deze verkondiging zelf een deel is van de heilsgeschiedenis van God met de mensheid.
Zie: K. Touwen, ‘Handelingen 13,14.43-52’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2014, 27-29
Openbaring 7
De tweede lezing neemt een stukje over van de schildering van het visioen over het eind der geschiedenis, dat de schrijver van het boek Openbaring heeft gekregen. De lezer, of de hoorder van de tekst, mag bemoedigd worden dat wie ook in vervolgingen en lijden, trouw blijft aan de verrezen Heer, die als Lam Gods zelf te lijden heeft gehad, in de luister en heerlijkheid van de Heer zal worden opgenomen. Dan is alle leed geleden, als de Heer zijn ‘tent over hen zal uitspreiden’. Honger en dorst, hitte en zonnegloed en tranen van verdriet zijn voorbij. Het beeld komt wel uit een nomadische cultuur: een tent in de woestijn geeft beschutting. Aan het eind van het boek Openbaring komt juist de stad als beeld van heerlijkheid en vreugde: het nieuwe Jeruzalem.
Het beeld verspringt nog weer van ‘verblijf in de tent’, naar de beeldspraak van de gelovigen als kudde. Immers het Lam ‘zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven’.
De liturgie wil het einduitzicht voor de gelovigen die trouw blijven aan de Heer laten zien. De beelden die ervoor gebruikt worden zijn aan verschillende cultuurkringen ontleend en daarmee ook relatief. Welk beeld past dan in onze Noord-Atlantische cultuur? Of hebben we geen nieuwe beelden meer nodig?
Johannes 10
De Evangelielezing is een klein stukje uit het slot van de compositie van Johannes 9–11. In 10,22 is wel een overgang van tijd, niet van plaats. Jeruzalem blijft de locatie. En ook naar de inhoud van het verhaalde is er verband met het voorgaande. In de discussie met ‘de joden’ in Jeruzalem of Jezus wel de verhoopte Messias is, en waarom hij dat niet gewoon openlijk zegt, stelt Jezus vast dat hij het wel gezegd heeft, maar dat zij hem niet geloven. En hij voegt hen toe: ‘Omdat jullie niet tot mijn schapen behoren, willen jullie niet geloven’ in vers 26. Dan begint onze lezing. ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem. Ik ken ze en ze volgen mij’.
Hier ligt een direct verband met de uitspraken in het begin van hoofdstuk 10. ‘Ik ben de deur voor de schapen… ik ben de goede herder… een goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen… ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij…
In de tekst van de lezing komen al deze gedachten weer voor, soms woordelijk, soms iets anders geformuleerd. ‘Ik geef hun eeuwig leven, nooit zullen ze verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven!’ Dat wordt gemotiveerd met de macht van de Vader die groter is dan allen – of alles.
Vers 29a is in de overlevering van de verschillende handschriften in de grondtekst heel onduidelijk. Het tweede deel is veel duidelijker: ‘Niemand kan roven uit de hand van de Vader’. Vers 30 biedt dan de lijm aan: ‘Ik en de Vader zijn één’. Conclusie: daarom zijn de schapen die naar de stem van Jezus luisteren niet uit zijn hand te roven, door wie dan ook.
Dit vers 30 heeft een doorslaggevende rol gespeeld in de kerkgeschiedenis over het dogma van de Triniteit. Aan de ene kant de Sabellianen, die zowel de absolute eenheid van God als de Godheid van Christus willen vasthouden en zo tot de gedachte kwamen dat de Zoon een andere naam en beschouwingswijze zou zijn van de Vader. Het onderscheid in drie personen van één God verwierpen zij. Aan de andere kant Arius en de Arianen die de Godheid en wezensgelijkheid van de Zoon met de Vader bestreden. In de geloofsbelijdenis van Nicea is dat opgenomen in de formule ‘consubstantialis = ‘één in wezen met de Vader’. Kort samengevat door Bengel: door het woord ‘wij zijn’ (meervoud) is het Sabellianisme afgewezen en door het woordje ‘één’ (in het Grieks in zijn onzijdige vorm) het Arianisme.
Voor de verkondiging mag er nog op gewezen worden dat deze Vierde zondag van Pasen vaak getekend wordt als ‘roepingenzondag’ waarbij een plaatje van het beeld van een herder met een schaapje op zijn schouders dominant is geworden. Voor dit C-jaar is echter de aandacht meer gericht op het schaap, dat gekend wordt door de herder. Het schaap waarvoor de herder zijn leven heeft gegeven en door wiens bloed de leerling zijn witte doopgewaad heeft gekregen (tweede lezing) en dat niet geroofd kan worden uit de hand van de herder omdat die Eén is met de Vader (Evangelie). Dat is ook aan de niet-joden /heidenen verkondigd (eerste lezing) en ook voor hen weggelegd als uiteindelijk perspectief van duurzaam heil (tweede lezing). Voorwaar stof van het Paasmysterie.
Preekvoorbeeld
Heel de aarde, juich de Heer toe,
wees de dienaar van de Heer, in blijdschap.
Verschijn voor zijn aanschijn met een feestelijk lied
Erken toch, de Heer is God,
Hij heeft ons gemaakt, wij behoren hem toe,
wij, zijn volk en de kudde, door hem geweid
(Ps. 100,1-3)
Een tijdje geleden kwam ik tijdens een wandeling in Zuid-Limburg
een herder met een kudde schapen tegen.
De schapen liepen te grazen, enkele dwaalden een beetje af.
Maar de hond die de kudde vergezelde en het fluitje waar de herder op blies
zorgden ervoor dat de kudde bij elkaar bleef
en ze verder liepen, op weg
naar een plaats met meer en malser gras.
De schapen hadden allemaal verschillende gekleurde stippen verf in hun vacht.
In een praatje dat ik met de herder maakte
bleek dat die kleurtjes een betekenis hadden.
Ze vertelden de herder wanneer een schaap gedekt was
en dus ook wanneer er lammetjes geboren zouden worden.
Zo kon hij die schapen extra in de gaten houden en,
als de geboorte aanstaande was,
dan hield hij die schapen op stal,
zodat hij bij zijn schapen de wacht kon houden
en ze met zijn stem kalmeren.
Schapen en herders, zij zijn van elkaar afhankelijk.
De herder brengt ze naar grazige weiden met fris water
en zorgt ervoor dat ze veilig zijn,
zorgt ervoor dat niemand ze uit zijn hand rooft:
noch mens, noch dier
en waakt bij zijn schapen als ze gaan lammeren.
In bijbelse taal
weidt de herder zijn schapen,
zal hij zijn tent over hen spreiden
en luisteren de schapen naar zijn stem.
Zou het eigenlijk prettig zijn om een schaap te zijn?
Dat heb ik me regelmatig afgevraagd
toen ik samen met mijn kinderen vaak een avondgebedje bad
dat eindigde met de woorden:
‘laat mij van uw grote kudde,
ook een heel klein schaapje zijn.’
Mijn dochters hadden totaal geen problemen
om dit te bidden.
Het leek hen wel wat,
gezellig met zijn allen,
warm bij elkaar
je nergens zorgen over te hoeven maken
eten en drinken zoveel je maar wilt
elke avond word je geteld,
en als je per ongeluk verdwaalt,
wordt er door de herder net zolang gezocht
tot je gevonden bent;
dat leek hen een heerlijk leventje
Ik heb er zo mijn bedenkingen bij.
Deel uitmaken van een kudde
betekent voor mij inleveren van mijn autonomie,
geen eigen keuzes kunnen maken
een beetje dommig in het gareel lopen
en als een mak schaap
diegene die als eerste over de dam gaat volgen.
En toch, ik hoor toch bij een kudde
want ik hoor bij Jezus, ik ben een christen.
En ook vandaag horen we het weer:
Mijn schapen luisteren naar mijn stem!
En Jezus vertelt er in het evangelie van Johannes nog iets bij:
Hij zegt dat hij en de Vader één zijn.
Dus de stem van Jezus is tegelijkertijd ook de stem van God.
En ja, als ik er dan geen brood in zie om een schaap te zijn
dan zal ik zeker geen zin hebben om te luisteren naar die stem.
Het lijkt erop dat ik niet de enige ben die daar last van heeft.
In de handelingen van de apostelen
preekt Paulus in de synagoge,
de plek waar de joden op sabbat bij elkaar komen
om te luisteren naar de woorden van de Bijbel.
De verkondiging van Paulus en Barnabas vindt weerklank,
zij preken niet tot dovemansoren,
want de week daarna is de hele stad bij elkaar.
Heel veel niet-joden, in de Bijbel noemen ze dat ‘heidenen’,
luisteren naar het geluid van de blijde boodschap.
Ze voelen zich aangesproken,
Ze willen erbij horen, bij de volgelingen van Jezus.
Het gaat Paulus niet om jood of niet-jood.
Het gaat Paulus om bekering:
luister je naar de stem van Jezus?
Wil je deel uit maken van de gemeenschap rond de verrezen Heer?
Lid zijn van een geloofsgemeenschap is dus een bewuste keus!
Luisteren naar de stem van God is een keus!
Deel uitmaken van Gods kudde is een keus!
Het is geen kwestie van willoos achter een herder aanhobbelen,
nee, het is een kwestie van aandachtig luisteren,
van herkenning en weten dat ‘volgen’ een actieve beslissing is.
Jezus kent ons, zoals we zijn,
uniek, met een eigen kleur,
en wij willen Jezus zelf ook kennen.
Is dat niet de reden dat we hier vandaag
op deze zondagmorgen bij elkaar zijn gekomen?
Omdat we ons willen afstemmen op Jezus en
levendige christenen willen zijn,
waar de wereld iets aan heeft?
Dat de mensen aan ons kunnen zien en ervaren
Hé, kijk eens hoe zij liefhebben!
We willen luisteren naar zijn stem
en daarom kunnen we hem dan ook volgen.
‘Mensen van de weg’, heetten de eerste christenen,
mensen die de weg van Jezus gaan,
in zijn voetsporen treden.
Het is zo gek nog niet om te bidden:
’Laat mij van uw grote kudde
ook een heel klein schaapje zijn.’
Want diep in ons hart weten we
dat we dan deel uitmaken van die groep mensen
die het verschil willen maken in deze wereld,
die Gods beeld zichtbaar willen maken
hier-en-nu.
Heel de aarde, juich de Heer toe,
wees de dienaar van de Heer, in blijdschap.
Verschijn voor zijn aanschijn met een feestelijk lied
Erken toch, de Heer is God,
Hij heeft ons gemaakt, wij behoren hem toe,
wij, zijn volk en de kudde, door hem geweid.
(Ps. 100,1-3)
inleiding drs. Henk W.H.J.M. Berflo
preekvoorbeeld drs. Elly T.M. Keller-Hoonhout