- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 372.22 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
29 april 2012
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 4,8-12; Ps. 118; 1 Joh. 3,1-2; Joh. 10,11-18 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 4,8-12
De lamme in de verhaaleenheid 3,1–4,31 voelt onmiddellijk weer de kracht stromen in zijn voeten en enkels, wanneer Petrus hem de hand aanreikt om ‘in de naam van Jezus Christus de Nazoreeër’ (3,6) weer op te staan. De evangelist Lucas toont zijn lezers wat dit met de man deed: ‘met een sprong ging hij staan en liep en ging met hen de tempel binnen, lopend en springend en God prijzend’ (3,8). Mocht de man omwille van zijn beperking, net zoals blinden en zieken, voorheen niet de tempel binnen omdat hij werd beschouwd als ritueel onrein, dan kan hij nu samen met Petrus en Johannes de tempel binnengaan en God prijzen.
In 4,8-12 herhaalt Petrus voor de joodse leiders, die hem ondervragen naar de oorzaak van de genezing, dat de lamme als een gezond man voor hen staat omwille van de naam van Jezus Christus de Nazoreeër, gekruisigd maar opgewekt uit de doden (4,10). Het optreden van Petrus en Johannes wekt ergernis bij de joodse leiders. Niet zozeer het genezen zelf ontstemt de leiders, wel het feit dat Petrus en Johannes de opstanding verkondigen en zich daarvoor beroepen op Jezus.
We vermeldden al kort dat de man genas nadat Petrus hem de hand had gereikt. Er wordt hier een parallel verondersteld met Marcus 1,31, waar Jezus de schoonmoeder van Petrus met eenzelfde gebaar weer doet opstaan. Het Griekse werkwoord egeirō, dat zowel in Handelingen als in Marcus wordt gebruikt om te benadrukken dat de personages opstaan, wordt normaal voorbehouden voor het weergeven dat iemand uit de doden wordt opgewekt (vgl. Luc. 7,14; 8,54). Toch dient men ook oog te hebben voor het belangrijke verschil tussen beide passages. Het handgebaar waarmee Petrus de lamme laat opstaan, kan niet begrepen worden zonder de verwijzing naar Jezus’ naam.
Hierin ligt trouwens de kern van het verhaal van de genezing van de lamme (vgl. 3,16; 4,7b.10.17b.30). Het verhaal illustreert dat er een nieuw tijdperk is aangebroken, waarin God de mens redt door Jezus. Deze boodschap weerklinkt krachtig in Petrus’ woorden aan de joodse leiders. De genezing van de lamme symboliseert zo meer dan een gewone genezing. Het genezingsverhaal verwijst naar de verrijzenis die we met Jezus Christus zullen delen.
De evolutie die Petrus heeft doorgemaakt sinds Jezus’ lijden en kruisdood mag hier niet onopgemerkt blijven. Was hij eerder angstig, nu treedt hij – gesterkt door de Geestesgave, géén eenmalige gave in het boek Handelingen (vgl. 2,1-4; 4,31; 10,44vv; 19,6v) – op als een zelfverzekerde leider die het conflict niet langer schuwt met hen die de weldaden van Jezus Christus wantrouwen. Hij steunt immers niet op zijn eigen gezag als ‘apostel’, maar op het gezag van zijn ‘Heer’.
Johannes 10,11-18
De blindgeborene blijft verweesd achter op de trappen van de synagoge. In die synagoge, die hij tot voor kort nog zijn ‘thuis’ kon noemen, is hij – nadat hij genezen werd door Jezus op sabbat – niet langer welkom. Hij had het immers gewaagd de Farizeeën te antwoorden op hun vraag wie die man was, die hem genezen had (vgl. Joh. 9,33v). Op die trappen vertelt Jezus de blindgeborene plots – en als je de chronologie van het verhaal volgt, lijkt het uit het niets te komen – een gelijkenis over ‘de goede herder’.
Voor de hedendaagse lezer roept het beeld van ‘de herder’ toch vooral romantische sfeerbeelden op. We associëren het ‘herder-zijn‘ met uitgestrekte vlakten, weidse vrijheid en rust. Voor de blindgeborene moet deze vergelijking wellicht anders geklonken hebben. De agrarische samenleving van het oude Midden-Oosten leefde vanuit de dynamiek zoals die tussen een herder en zijn of haar kudde. Alleen al de hoeveelheid aan Arabische termen voor het benoemen van schapen – soms gebaseerd op de leeftijd, soms op de kleur van het schaap – toont duidelijk aan hoe belangrijk de functie van een herder en zijn kudde in die samenleving was.
Om iets van datgene wat aan hem gebeurt, die diepe, mysterievolle wezenseenheid tussen zichzelf en God – die Jezus in het vierde evangelie steevast ‘Vader’ noemt – bevattelijk te maken, gebruikt Jezus in het Johannesevangelie beelden en metaforen die elke Israëliet vanuit de concrete omgang met het alledaagse leven vertrouwd in de oren klonken, zoals: water, brood, een wijnrank, maar ook het beeld van een herder met zijn schapen.
Dat de herder in de Mediteraanse samenleving een belangrijke maatschappelijke positie had, heeft sporen nagelaten in het Oude Testament. Nauwelijks werd de mens geboetseerd of hij wordt herder. Zowaar alle aartsvaders worden later van achter de schapen weggeroepen: Abraham, Lot, Isaäk, Jakob, Jozef en Mozes, dé herder bij uitstek (vgl. Jes. 63,11-14; Ps. 77,21). Het begrip ‘herder’ kreeg op die manier zoveel religieuze geladenheid, dat het zonder veel omhaal zelfs tot Godsnaam werd (vgl. Ps. 23). De herder wordt zo ook het ware beeld van de mens, door de Schepper zelf aangesteld om al het geschapene te beheren en te ordenen.
Te midden van dat volk Israël, dat na de herder-koning David (vgl. Ps. 78,71v) geregeerd werd door slechte herders die hun schapen in de steek lieten, een volk dat voortdurend belaagd werd door allerhande schijnprofeten en dwaalleraren, te midden van dát volk zegt Jezus onomwonden: ‘Ik ben de goede herder’. Het moet provocerend geklonken hebben.
Voor de johanneïsche gemeente is Jezus de goede herder die ‘geeft’; tegenover de huurling, de onbetrouwbare herder die enkel ‘neemt’ en de kudde aan haar lot overlaat. Jezus ‘geeft’ zijn leven voor zijn schapen. Het is een doordachte keuze en een weloverwogen aanvaarding van het risico. Het leven van een herder was er ook één vol gevaren: overdag de hitte trotserend en ‘s nachts de koude verbijtend, steeds op de uitkijk voor bedreigingen, zoals dieven en roofdieren.
De goede herder ‘legt af’ (tithèmi) het leven, zoals hij ook straks, op de avond voor zijn lijden, zijn bovenkleren ‘aflegt’ om zijn leerlingen de voeten te kunnen wassen. Hij is zozeer met zijn kudde verbonden, hij ‘kent’ ze, dat hij bereid is om voor het leven van deze kudde zijn eigen leven op het spel te zetten. Jezus is een dienende herder. Daarom laat het johanneïsche passieverhaal zich niet lezen als een verhaal over wat men Jezus aandeed, maar als een verhaal over wat hij deed voor de zijnen (bijv. 19,25v).
Jezus is één met God (10,30). In het Johannesevangelie wordt hij ‘Lam van God’ genoemd. God wordt zo in het eerste hoofdstuk onrechtstreeks al voorgesteld als herder. De auteur van de eerste Johannesbrief gebruikt in 3,1-2 het Griekse homoios om deze eenheid te verwoorden. Het verwijst naar volkomen gelijkheid, delend in dezelfde macht en heerlijkheid. In Johannes 20 worden de leerlingen gezonden om vanuit deze eenheid ‘het Leven’ te schenken, om zelf herder te zijn. Het verhaal over het optreden van Petrus en Paulus in Handelingen spiegelt zo Jezus’ eigen optreden, zoals dit door de vier evangelisten werd neergeschreven. Verbeeldt de parabel in het Johannesevangelie vooral Jezus’ optreden als dat van een ‘de goede herder’, dan lezen we in Handelingen hoe Petrus gestalte geeft aan dit beeld.
Preekvoorbeeld
Je zult maar verlamd zijn… al 40 jaar lang. Je bent onrein en daarom mag je de tempel niet in. Je mag wel als bedelaar aan de poort zitten om daar je hand op te houden om een aalmoes te vragen. En dan neemt iemand je bij de hand en zegt: ‘in de Naam van Jezus: sta op.’ Lopend en springend en God prijzend ga je dan met Petrus en Johannes de tempel binnen.
Dat hoorden we vorige week vertellen in de eerste lezing. Het vervolg is dat Petrus en Johannes moeten terechtstaan voor de Hoge Raad, het Sanhedrin. Frank en vrij verkondigen ze daar de Paasboodschap: Jezus is opgestaan van de dood! In zijn naam is de lamme genezen.
De genezing van de lamme is eigenlijk een Paasverhaal. De lamme krijgt nieuw leven aangereikt. Hij mag letterlijk opstaan en zo krijgt hij een nieuw leven. Maar niet alleen de lamme is opgestaan. Dat is ook Petrus die de lamme deed opstaan. ‘In de Naam van Jezus, die is opgestaan uit de dood, sta op!’ Hier staat een heel andere Petrus dan die nog maar kort geleden zich stond te warmen bij het vuur in de voorhof van het gerechtsgebouw waar Jezus toen terecht stond voor het Sanhedrin. Toen was Petrus een angsthaas, een lafaard. Tot drie keer toe bezwoer hij: ‘Ik ken die man niet…!’ En toen kraaide er een haan.
Even tussendoor: de haan is een oudchristelijk symbool van de verrijzenis. Hij kondigt de nieuwe dag aan. Hij laat horen: wakker worden, het licht van de nieuwe dag breekt aan. Het haantje op de toren is dus niet alleen een herinnering aan het verraad van Petrus, een vermaning om trouw te zijn aan je geloof. Onze torenhaan is een opwekking om op te staan. Hij verkondigt: de Heer is waarlijk opgestaan. Hij is de heraut van de nieuwe dag.
De lamme stond op in naam van de verrezen Heer. Petrus was, door de Geest bezield, ook opgestaan en hij kon nu vol vuur getuigen van Jezus’ Verrijzenis.
De hoge heren van het Sanhedrin hadden daar geen oren naar. Die boodschap konden ze niet gebruiken. De Paasboodschap mocht niet verder worden verteld. Dat was te gevaarlijk. Opstanding maakt mensen maar opstandig…
Wil onze wereld toekomen aan nieuw leven, aan een soort verrijzenis, dan is opstand noodzakelijk. We zien het in de landen van Noord Afrika en het Midden Oosten: met opstand begint de kans op een nieuw leven in vrijheid. Maar zo’n opstand vraagt helaas wel veel slachtoffers.
Was Jezus zelf ook niet een soort opstandeling, iemand die in opstand kwam tegen schijngeloof, een verstarde tempelcultus, een wettische geloofsbeleving? Die opstand kostte hem zijn leven.
In het evangelie hoorden we Jezus enkele keren zeggen: ‘Ik geef mijn leven…’ ‘Ik geef mijn leven voor de schapen…’ ‘De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen…’
Vandaag is het de zondag van de Goede Herder, daarom ook Roepingenzondag. Al enkele decennia wordt op de vierde zondag van Pasen aandacht gevraagd voor kerkelijke roepingen. Was vroeger de keuze voor priesterschap, voor religieus leven een alom gerespecteerde vorm van levenskeuze, die keuze is minder vanzelfsprekend om niet te zeggen verdacht of ongewenst geworden. De schandalen rond kindermisbruik hebben het kerkelijk ambt in een kwaad daglicht gezet. In veler ogen is een leven in celibaat ongezond, of tegennatuurlijk.
Toch menen sommigen dat het evangelie vraagt om toegewijde mensen die bereid zijn hun leven te geven om beter herder te kunnen zijn in navolging van Jezus. Dit vraagt zeker een rijp beraad, een serieuze toeleg en vorming, een standvastige overtuigde levenskeuze. Mijns inziens vraagt het ook geloof in je persoonlijke roeping. Dat wil zeggen: gehoor geven aan een innerlijk appel, gehoor geven aan Iemand die je roept.
Als we spreken van roeping of geroepen zijn dan werpt dit de vraag op: aan wie geef je gehoor? Er komen in ons leven heel veel vragen op ons af. Er zijn legio mogelijkheden om je leven te geven voor een bepaalde zaak, voor een betere wereld, voor een hoog ideaal. Maar wat je ook kiest, er wordt altijd een soort opoffering gevraagd. Dat geldt het celibaat, maar ook voor het huwelijk, dat geldt leven in een religieuze gemeenschap, maar ook voor dienstbaar zijn in onderwijs of ziekenzorg. Een topsporter moet zich heel veel ontzeggen. Een kunstenaar moet er helemaal voor gaan om iets te presteren.
We spreken misschien te gemakkelijk over ‘herders’ in de kerk; het woord pastor/pastoor betekent herder. Zal Christus, de Goede Herder, hen als de zijnen herkennen? Er is eigenlijk maar één criterium waarom iemand herder genoemd mag worden. Daarin is de apostel Petrus ons tot voorbeeld. Aan hem werd door de verrezen Heer tot drie maal toe gevraagd: Simon, zoon van Jona, heb je mij lief? Tot drie maal toe antwoordde Petrus, de derde maal met tranen in zijn stem, ‘Ja, Heer, gij weet dat ik u lief heb’. En daarop antwoordde Jezus: ‘Hoed mijn schapen, weid mijn lammeren’. Daardoor kon Petrus pastor, herder worden.
Heb je mij lief…? Die vraag geldt niet enkel een geroepene voor het zogenaamde gewijde ambt als priester, diaken of religieus. Die vraag geldt eigenlijk iedere serieuze gelovige, iedere man of vrouw die zich dienstbaar wil maken aan de geloofsgemeenschap. Elke roeping vraagt luisteren… en dan gehoor geven. Biddend luisteren en biddend proberen te gehoorzamen, telkens opnieuw, een leven lang.
Zondag van de Goede Herder, roepingenzondag. Waartoe wil de Heer vandaag mij roepen? Laten we daar een ogenblik stil over nadenken. Ook wij kunnen uit verlamming opstaan en tot nieuw leven komen.
Martijn Steegen, inleiding
Guus Wijnhoven ofm, preekvoorbeeld