- Versie
- Downloaden 30
- Bestandsgrootte 382.09 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
29 januari 2012
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Deut. 18,15-20; Ps. 95; 1 Kor. 7,32-35; Mar. 1,21-28 (B-jaar)
Inleiding
Algemeen
Het Marcusevangelie is een bijzonder document. Het wordt beschouwd als het oudste en daarmee het basisdocument voor de andere synoptici Matteüs en Lucas. Naast ‘vroeg in de tijd’ speelt ook het eigen karakter een rol. De tekst is direct, het accent ligt op de daden van Jezus en de verteltrant is levendig en nabij door o.a. het hanteren van de tegenwoordige tijd. Marcus houdt de vaart erin. Telkens is er een ‘terstond’. Inhoudelijk wordt zijn relaas verbonden met de ‘petrinische geschriften’. Marcus is naast zijn optrekken met Paulus ook gezel geweest van Petrus. Vanuit het getuigenis van deze beiden heeft hij zijn evangelie geschreven. Wij zijn dicht bij het apostolisch kerugma: in Jezus vinden de Schriften hun vervulling.
Keuze van de lezingen
Met de lezing van Marcus op deze zondag staan we aan het begin van Jezus’ optreden. In de synagoge stelt men onmiddellijk de vraag: wie is die man, die Jezus? Deze vraag is onze leidraad. Marcus wil daarop het antwoord geven en dat laten zien; zie zijn beginwoord, Marcus 1,1.
De primaire verbindingslijn daartoe is de keuze van de lezing uit Deuteronomium (‘een profeet doen opstaan’). De continuïteit van het profetisch woord wordt er aan de orde gesteld. Het genezend handelen en het spreken van Jezus wordt ervaren als profetisch en gezagvol. De lezingen worden zo thematisch met elkaar vervonden. Daarin kan sturing gevonden worden voor het antwoord op onze vraag.
De lezing uit de eerste Korintebrief staat daar los van. Het aspect van ‘toewijding’ is te zien als een fundamenteel kenmerk van de geloofshouding in alle omstandigheden.
Psalm 95 is wel veelzeggend. Het is in onze liturgie en de getijden (bij de lezingendienst) de grote oproep om te luisteren naar wat de Heer te zeggen heeft en om ons hart en onze oren daarvoor niet te sluiten. Zoals de Heer toen sprak bij monde van zijn profeet Mozes, zo moet het volk ook nu niet halsstarrig zijn. De verbindingslijn is derhalve: de profetische stem, luister daarnaar.
Het verhaal van Marcus
Marcus opent het openbaar optreden van Jezus. Onmiddellijk zijn enkele bijzondere kenmerken daarvan aan de orde: Jezus treedt op in de synagogen, richt zich tot zijn volk; zijn verrassend onderricht; de genezing van door demonen belaagde mensen; dus zijn wonderdaden. In 1,24 wordt de wezenlijke en allesbepalende kwestie al gesteld: ‘Wat wilt u van ons…? Ik weet wie u bent: de heilige van God’. Jezus zegt: ‘Houd uw mond’. Hiermee raken we aan wat genoemd wordt het Messiasgeheim. Jezus wil niet dat hij luid en duidelijk in het openbaar Messias genoemd wordt. Bij herhaling komen we dit bij Marcus tegen na elke wonderbaarlijke genezing. In de studies naar de historische Jezus en in het kritisch Bijbelonderzoek is de discussie of dit Messiasgeheim – typisch voor Marcus – door de jonge kerk is ingebracht en dat Jezus zelf zich zag als een volksprediker en genezer. Kort gezegd: werd Jezus tot Messias gemaakt of is er sprake van zelfbewustzijn? De terughoudendheid van Jezus over zijn zending en messiaanse opdracht kan begrepen worden vanuit omzichtigheid en het willen voorkomen van verkeerde ideeën, omdat er zo’n veelsoortige Messiasverwachting was in zijn tijd. We kennen dat uit de vraag van Jezus: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ en de antwoorden van de leerlingen daarop (Mar. 8,27-38). Marcus stelt in onze perikoop die vraag al direct aan de orde.
‘Heilige van God’ is niet bekend als een titel voor de Messias, maar is wel een verwijzing naar Jezus’ optreden vanuit zijn relatie met God. Het roept de sfeer op van profetisch handelen. Ter verheldering is te lezen 1 Koningen 17–24. Het is een bekend gegeven, dat er ook in Jezus’ tijd vrome en charismatische mannen waren, gebedsgenezers, al of niet uit de kring van de geestelijke leiders. Het eigene van Jezus zal Marcus in het begin van zijn evangelie naar voren brengen: ‘Begin van de goede boodschap van Jezus Christus, Zoon van God’ (Mar. 1,1).
Profeet
De verwachting dat er een profeet zal opstaan is in Jezus’ tijd volop aanwezig. Die dynamiek van die profetisch lijn zette zich voort in het optreden van Johannes de Doper en is ook met Jezus niet opgehouden (zie Mat. 11,7vv). Zo spreekt hij over zichzelf in Marcus 6,4. Op een heel uitdrukkelijke manier verbindt Jezus zich ermee bij de verheerlijking op de Tabor in het gesprek met Mozes en Elia (Mar. 9,2vv). Evenzo ontmoeten we dat in de confrontatie met wetgeleerden (Mat. 23,29-36 en Luc. 11,47-52). Jezus beleeft zijn optreden als zijn profetische opdracht vanuit een bijzondere relatie tot God.
Zoon van God
Die relatie tot God wordt door Marcus ook geduid met ‘zoon van God’ zoals in Marcus 1,1; 1,11: ‘mijn geliefde zoon’; 3,11; 12,35-37 indirect – naar aanleiding van ‘zoon van David’ (zie ook Mar. 10,47-52); 15,39 ‘die man was zoon van God’. De term ‘zoon van God’ wordt in bijbelse spraak ook in algemene zin gebruikt voor de mensenkinderen. Maar in het evangelie krijgt die een bijzondere geladenheid. Dat wordt versterkt door de wijze waarop Jezus spreekt over zijn hemelse Vader in zo’n directe en persoonlijke sfeer. Ook hier geldt dat het aanspreken van God als Vader in de gebeden gebruikelijk is (abinoe malkenoe – onze Vader onze Koning). Jezus leerde ons bidden: ‘Onze Vader’. In het zelfbewustzijn van Jezus en in zijn optreden heeft die relatie tot de Vader een ontroerende directheid.
Mensenzoon
De term ‘mensenzoon’ kent evenzeer die algemeenheid, maar heeft in de apocalyptische en eschatologische geschriften een directe lijn met de hemelse sferen, zoals we kennen uit Daniël 7,13, komend van ‘boven’. Zie Marcus 2,28; 9,9-13, waar sprake is van opstanding, lijden en dood; 13,25 en 14,61v.
Betreffende het Messiasgeheim in het getuigenis van Marcus mogen we zeggen: niet de jonge christengemeenschap heeft Jezus tot Messias gemaakt, maar Jezus heeft in zijn onderricht en daden, in zijn lijden en opstanding de apostelen doen belijden: Jezus is van Godswege, is de Christus/Messias, is de zoon van God, zoals Marcus zijn evangelie begint.
Literatuur
Peake’s Commentary on the bible, 1962
David Flusser, Jezus – Een joodse visie; B. Fokertsma Stichting voor Tamudica, Hilversum 2001
Preekvoorbeeld
Een kind is in het water geraakt, het ploetert en slaat paniekerig met armen en benen. Op de kant staan mensen te kijken, ze roepen, schreeuwen, geven aanwijzingen… iemand springt in het water en redt het kind…
In een vergadering ontstaat een woordenwisseling, de discussie laait heftig op, geschreeuw, geruzie, de een weet het nog beter dan de ander… een kleine vrouw staat op, loopt kalm naar voren, klimt op het verhoog, kijkt rond en stelt een verhelderende vraag… ineens verandert de sfeer…
In het evangelie van Marcus worden over Jezus wonderlijke dingen gezegd. De mensen in de synagoge van Kafarnaüm zijn onder de indruk van zijn onderricht. Toch horen we geen woord over wat hij hun heeft geleerd. Zijn enige woord is gericht tot een onreine geest in een bezeten mens: ‘Zwijg en ga uit hem weg!’ Niet zozeer zijn woorden maar zijn bevrijdend optreden vinden de aanwezigen indrukwekkend. Dat geeft hem gezag.
Goed doen, juist handelen, effectief optreden boezemt meer ontzag in dan een gloedvol betoog of een vloed van woorden. Je merkt dat zelf ook in crisissituaties en de praktijk van het leven …. Het gaat om doen wat nodig is, wat problemen oplost, vertrouwen schenkt, mensen verder brengt. Maar is dat nou het goede nieuws van het evangelie? Wat maakt het optreden van Jezus in de synagoge meer dan een goed opererende EHBO’er of arts? Wat is de gelovige, de religieuze lading?
De enige die een gelovige uitspraak doet is de onreine geest. Hij schreeuwt: ‘Wat hebben wij met jou te maken Jezus van Nazaret? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent, de heilige van God.’ De onreine geest spreekt uit dat Jezus macht heeft over hem en dat hij de heilige van God is. Juist die geest wordt het zwijgen opgelegd. Wat is er mis met de onreine geest en zijn woorden? Het kwalijke van deze geest is niet zozeer wat hij zegt, als wel wat hij doet, namelijk een mens gevangen houden, bezit nemen van de ander. Bezetenheid beklemt een mens. Het maakt hem onvrij, ontmenselijkt hem. De onreine geest werkt dodelijk.
Al is de boodschap op zichzelf nog zo goed en waar, wanneer het leidt tot misbruik, de ander van zijn vrijheid berooft, in ons geval de man tot een bezetene maakt, dan wordt dat woord in de praktijk onwaar, vals, onecht… Het doel heiligt de middelen niet. Dan wordt het een vals getuigenis. Daar treedt Jezus tegen op. Hij bevrijdt de bezeten mens. Dat voelen de mensen in de synagoge haarfijn aan. Het gaat er niet om mooie woorden te spreken, maar om die geest, die mensen kapot maakt, de mond te snoeren. Het gaat om mensen bevrijden en redden.
Kort voor zijn bezoek aan de synagoge heeft Jezus het doel van zijn optreden uitgesproken. Hij zegt: ‘De tijd is rijp, het rijk van God is dichtbij, richt je daarop en vertrouw je toe aan dit goede nieuws.’ Dat is de kern van zijn missie en die brengt hij al doende in praktijk. Over de eenvoud van zijn boodschap en de kracht van zijn optreden zijn mensen verwonderd. Ze vragen zich af wat er gebeurt. Verder in het evangelie van Marcus vragen mensen zich af: wie is hij toch dat hij zulke wondere dingen doet? Het verhaal over zijn optreden gaat als een lopend vuurtje rond.
In het evangelie van Marcus is Jezus geen man van veel woorden. Kenmerkend voor zijn optreden is vooral dat hij mensen geneest en bevrijdt van kwalijke machten. Hij is dicht bij de mensen die het moeilijk hebben, die lijden, er onderdoor dreigen te gaan. Hij spreekt vrij van zonde, brengt een verlamde op de been, doet een blinde zien, een dove horen, een stomme spreken. Humaniteit is de grond van zijn handelen en daarin komt het rijk van God dichterbij. God komt nabij in menselijkheid. Niet alleen waar deze met de mond beleden wordt, maar vooral waar zij gedaan wordt.
Er wordt rond het evangelie van Marcus vaak gesproken over het ‘Messiasgeheim’. Was Jezus zich ervan bewust dat hij de Messias was? Waarom verbiedt hij daarover te spreken? Waarom legt hij onreine geesten het zwijgen op?
Een wijs mens heeft mij erop attent gemaakt, dat in het evangelie van Marcus pas onder het kruis door de Romeinse hoofdman van Jezus gezegd wordt: ‘Werkelijk, deze mens was Gods zoon.’ Met andere woorden: ga niet aan de haal met Messias op grond van zijn wondere daden alleen. Dan wordt hij een tovenaar, een halfgod, een afgod. Hij wordt pas als de Messias beleden wanneer hij heel zijn menselijke weg is gegaan: op grond dus van zijn gehele leven, lijden en sterven. De belijdenis volgt op het geleefde leven, zijn helend en bevrijdend handelen tot in de dood. Zo wordt hij profeet, heilige van God, Messias, die de weg van menselijkheid tot het einde gaat.
Uit de teksten van Marcus over Jezus valt nergens af te leiden dat hij zich bewust was dat hij de Messias was. Hij laat zich er in elk geval nergens op voorstaan. Dat is in wezen ook niet de kernvraag, waar het evangelie over gaat. Als ik het evangelie van Marcus vandaag goed lees, gaat het Jezus om bevrijdend handelen. Tegen de achtergrond van zijn missie verstaat hij dat handelen als je toevertrouwen aan en je richten op het rijk van God. Het gaat niet om de belijdenis, de mooie woorden, maar om humaan, menswaardig handelen, daarin komt God aan het licht, zijn rijk dichterbij. En dat kan elk moment: de tijd is rijp, het rijk van God dichtbij, je richt je daarop en je vertrouwt je toe aan dat goede nieuws. In het doen van menselijkheid krijgt ons geloven gezag en is het betrouwbaar.
Frans Zwarts, inleiding
Ben Piepers, preekvoorbeeld