- Versie
- Downloaden 39
- Bestandsgrootte 298.17 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 10 februari 2021
7 mei 2017
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 2,14a en36-41; Ps. 23; 1 Petr. 2,20b-25; Joh 10,1-10 (A-jaar)
Inleiding
Op deze zondag in het midden van de Paastijd verschuift het Paasthema. Wij verlaten de verhalen over de belevenissen rond de verrijzenis van Jezus en horen de eerste verkondiging van het geloof van de jonge kerk. Het thema van de Goede Herder komt naar voren. Jezus heeft daar zelf over verteld, maar ook in de traditie van de profeten Jeremia 23 en Ezechiël 34 en 36 wordt over herders en schapen gesproken. Zeker hebben deze teksten invloed gehad op de lezingen voor deze zondag.
Johannes 10,1-10
Onze tekst uit Johannes snijdt het herderschap als thema aan. In vers 7 staat een van de ‘Ik-uitspraken’. Ik ben de deur van de schapen. Deze uitspraak slaat terug op de inleiding van de parabel vers 1-3a. Daar suggereert Jezus dat andere herders dieven en rovers zijn, omdat zij niet de deur gebruiken en proberen op een andere manier de dieren te stelen. Volgens R.E. Brown zijn er twee mogelijkheden tot interpretatie.
De eerste sluit heel nauw aan bij het gegeven dat Jezus volgens Johannes zichzelf ziet als de deur. Wie de rovers en dieven zijn wordt dan de vraag. Zijn dat de Farizeeën en de Sadduceeën van de tempel in Jeruzalem? Sommige exegeten zeggen van niet. Men denkt eerder aan ‘valse messiassen’ met wortels in gnostische kringen, die later in de jonge kerk zijn opgetreden, of tijdgenoten van Jezus bijvoorbeeld in Qumran met de Leraar van Gerechtigheid.
De tweede interpretatie van Jezus als de deur vinden wij in de verzen 9-10. Hier leidt de deur tot redding voor de schapen en niet voor de herder. Alles en iedereen moet door de deur die Jezus is heen, om daardoor gered te worden. Hij is gekomen (v. 10) om aan de schapen leven te brengen. Deze uitleg slaat niet op de parabel van vers 1-3, en men denkt dat dit woord van Jezus uit een andere context komt; het lijkt op het patroon van Johannes 14,6: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.’
Volgens enkele commentatoren wordt de parabel over de deur van de schapen sterker als we onze tekst in het licht van het voorafgaande hoofdstuk lezen. In Johannes 9 zoekt Jezus de man die blind was geboren maar nu door Jezus is genezen en die ook werd afgewezen door de religieuze leiders. Hier zou sprake zijn van de foute herders die niet omkijken naar de schapen en niet hun verantwoordelijkheid nemen en alleen er op uit zijn om hun eigen roem en gezag te etaleren. De profeten Ezechiël en Jeremia spelen met dit motief, zo ook Psalm 23. Ook daar gaat het niet alleen over een conflict tussen de herders en de schapen, maar ook tussen de schapen onderling en tussen de herders en de Herder, God. Het Oude Testament ziet God als de herder van zijn volk. Israëls leiders, zoals David, oefenden die opdracht uit in naam van God. De geschiedenis door schoten ze tekort in de zorg voor de schapen, daarom beloofde God zelf te zullen komen om voor de mensen te zorgen, in hun noden te voorzien en hen ware gerechtigheid te brengen.
T. Okuze volgt de eerste interpretatie maar geeft het een andere connotatie. Een vergelijking met de achtergrond van de Johannes’ gemeente – 1 Johannes 2,18v.22v – laat zien dat mensen teleurgesteld zijn geworden in de ‘messianiteit’ van Jezus en de kooi verlaten en anderen mee willen nemen. Het zou een bekend fenomeen zijn ook in onze tijd, hoe mensen wisselen van kerkgenootschap wanneer zij uitgekeken raken of niet meer vinden wat ze van begin af aan zochten. In de derde wereld spelen onder ander verschillende materiële voordelen die verschillende kerkgenootschappen hun leden aanbieden, een rol. Het optreden van joodse leiders tegenover gewone mensen, en hun behandeling van de blindgeborene, zijn een voorbeeld van herders die hun kudde minachten. Zelfzucht kenmerkt de ‘dieven en de rovers’.
Jezus tekent zichzelf tegen deze achtergrond twee keer af, als ‘de deur’ of ‘de poort’ voor de schapen. De deur betekent: onze doorgang naar de volle openbaring van God en naar de zegeningen van de messiaanse tijd. In het Oude Testament was God de ware herder; als Jezus die titel overneemt, dan is dat omdat hij en de Vader één zijn. Als Goede Herder redt Jezus de schapen, leidt ze naar weidegrond (v. 9), en geeft ze leven in overvloed, geestelijk, moreel en materieel (v. 10). Hij heeft een intieme, persoonlijke en wederkerige relatie met hen, alleen vergelijkbaar met de relatie tussen hem en de Vader, zodat hij bereid is zelf te sterven voor de schapen.
Handelingen 2,14a en 36-41
Onze tekst uit de Handelingen van de apostelen is een duidelijk compositie van de evangelist Lucas. In het eerste hoofdstuk vertelt hij over de aanleiding en de aanvang van het missionaire werk van de leerlingen. Hoofdstuk 2 begint met het Pinksterfeest waar Petrus optreedt en zijn missiepreek houdt. Het grootste stuk van die preek (Hand. 2,14b-35, dat niet tot onze lezing van vandaag behoort) heeft de herkenbare structuur van een missiepreek. Eerst geeft hij een uitleg dat de mannen niet dronken zijn maar vervuld van de Heilige Geest. In vers 22 komt het ‘Jezus-kerygma’ naar voren. Hoe God door Jezus heeft gehandeld met wonderen en teken. Hoe hij werd overgeleverd aan de autoriteiten om tot de dood veroordeeld te worden. Hoe hij echter werd opgewekt uit de doden en hoe zij zelf getuige waren van dit wonder. Het is duidelijk dat ‘God hem tot Heer en Messias heeft aangesteld, deze Jezus die u hebt gekruisigd’ (v. 36).
Dat was het constante thema van de prediking van de eerste leerlingen. Zij getuigden van de opstanding van Jezus door hun profetische taal, die aantoonde dat ze de geest van profetie hadden ontvangen, en dat bewees op zijn beurt dat de gekruisigde Jezus nu in de heerlijkheid was aan de rechterhand van God, vanwaar hij de Geest had gezonden (v. 33). Petrus en de leerlingen waren geïnspireerd door de profeten en de psalmen.
De titels ‘Heer’ en ‘Messias’ in Petrus’ plechtige conclusie, verbinden Jezus met de hele mensheid. Ze bekrachtigen ook zijn koningschap. Daarom moeten de toehoorders deze nieuwe situatie onder de ogen zien en zich aan hem onderwerpen en Jezus erkennen als Messias. Zij die zich hierop aangesproken voelden vroegen zich bezorgd af wat ze moesten doen. Het antwoord luidt: ‘Bekeert u en ieder van u laat zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden’ (v. 38). Ze beseffen dat voor de wereld een nieuw tijdperk begint nu Jezus koning is. Mensen kunnen niet langer leven en handelen als voorheen. Zo zullen ze vergeving van zonden verkrijgen en de gave van de heilige Geest (v. 38). Gods belofte geldt hen en hun kinderen en allen ver weg, Joden in de diaspora en zelfs de niet-Joden. Voortaan is het heil een vrije gave van God, en God maakt vrij wie hij wil. Heil is niet langer gebonden aan het horen bij een volk.
Zie: H. Janssen, ‘Petrus de verkondiger (Hand. 1,1–6,7)’ en K. Touwen, ‘Ongeveer drieduizend zielen werden er op die dag aan hen toegevoegd’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 60-73 en 87-90.
1 Petrus 2,20b-25
De tweede lezing van deze zondag werkt samen met Psalm 23 als een sleutel of samenvatting van wat het herderschap van Jezus is. In deze brief, waarvan de exegeten aannemen dat het niet een brief van de apostel zelf is, maar wel van een ontwikkeld gemeentelid, die zijn autoriteit ontleent aan het gezag van de apostel Petrus. Voor deze lezing zijn de argumenten van de echtheid van deze brief van minder belang (zie José Cervantes Gabarrón).
De boodschap is reëel. Wij zijn nu in de historische werkelijkheid van de jonge kerk in de eerste eeuw naar Christus. De vervolging, de maatschappelijke problematiek en de onrechtvaardige materiële verdelingen zijn een feit. In deze maatschappij met heren, bedienden en slaven die allemaal leden waren van dezelfde kerk, werd het ideaal van behoedzaamheid en je levenslot aanvaarden voorgehouden en ondanks alles de opdracht als christen te vervullen met een oprechte dienstbaarheid. Jezus Christus wordt dan als voorbeeld naar voren gebracht. ‘Het is ook uw roeping, want Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten’ (v. 21). Deze houding van beschikbaarheid, zelfs in situaties van onrechtvaardig lijden, wordt indien aanvaard vanuit de ervaring die men heeft met God en het doen van het goede, als genade beschouwd, als een gave van God. Het is niet het lijden zelf dat de genade schenkt, maar het lijden dat een gevolg is van het doen van het goede, zoals wanneer men kwaad met goed beantwoordt in navolging van Christus.
Het herderschap van Christus dat in deze lezingen aan de orde is, wordt in de Petrusbrief als volgt samengevat: de redding en de verlossing van de Messias vinden hun hoogtepunt in de Passio van Christus. Tegelijkertijd is het voorbeeld van Christus’ lijden het fundament van de nieuwe identiteit van christenen die, het voorbeeld van de Heer volgend, worden opgeroepen om rechtvaardig lijden te doorstaan en kwaad met goed te beantwoorden, daarmee Gods wil vervullend en Gods genade ervarend.
Zie: P. van Veldhuizen, ‘De eerste brief van Petrus. In de wereld staan’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 94-103.
Litteratuur
R.E. Brown, The Gospel according to John I – XII
T. Okuze, ‘Evangelie van Johannes’ in: Internationaal Commentaar op de Bijbel.
J. Marsh, Saint John. The Pelican New Testament Commentaries.
J.C. Gabarrón, ‘1 Petrus’ in: Internationaal Commentaar op de Bijbel.
Preekvoorbeeld
‘Arm schaap…’
Als je dat over iemand zegt, wat zie je dan voor je? Niet bepaald een fier mens, assertief en met zelfrespect. Hetzelfde geldt voor de uitdrukking ‘als makke schapen’ – dat gaat over mensen zonder veel eigen trots of eigen wil. De kudde heeft in ons spraakgebruik doorgaans geen goede naam, want dan denk je aan schapen die zomaar meehobbelen, zonder zich af te vragen waar het heen moet. Je kunt ze overal heen brengen zonder dat ze er erg in hebben – tot aan de slachtbank toe.
Daarom heb ik er soms gemengde gevoelens bij als mensen bij een uitvaart vragen om een overweging aan de hand van Psalm 23. Vaak staat er dan ook al ‘De Heer is mijn Herder’ bovenaan de rouwbrief. Op zich is daar niets mis mee, het is een prachtige psalm. Maar het is gevoelsmatig wel vaak gekoppeld aan die schapenbeeldspraak. Moeder is gestorven, het arme schaap. Maar gelukkig is de Heer haar Herder. Ze heeft altijd meegesjouwd met de kudde, volgzaam zonder vragen en zonder op te vallen. En zo is ze thuisgekomen, met alle schaapjes mee die haar voorgingen, want als er één schaap over de dam is…
Als ik in de Bijbel lees over herders en schapen, gaat het nooit over volgzaamheid en gedwee meehobbelen met de kudde. Het gaat niet over passieve schapen of domme schapen. Als het arme schapen zijn, dan meestal omdat de herders tegenvallen. Er is een groot hoofdstuk in de profetieën van Ezechiël, waar de schapen worden beklaagd omdat de herders vooral goed voor zichzelf zorgen ten koste van hun kudde (dat leest als een aanklacht vanwege de bankencrisis!) – maar daar worden ook de schapen aangeklaagd omdat ze vaak met hun vuile poten in andermans drinkwater gaan staan en elkaar het gras uit de bek vreten. Ik hoor het Ezechiël zeggen, zo grofgebekt als het klinkt, om de mensen hun asociale gedrag te verwijten. Slechte herders zijn erg, maar schapen onderling kunnen er ook wat van!
Dat vind ik belangrijk om te zeggen op deze Zondag van de Goede Herder. We belijden dat Jezus, de Opgestane, onze goede Herder is, maar dat betekent niet dat hij ons alle zorg uit handen neemt en dat wij nergens meer op hoeven te letten. Een goede herder rekent op zijn schapen.
Volgens de bekende parabel gaat de goede herder op zoek naar dat éne verloren schaap, maar dat betekent dus ook dat hij erop rekent dat de andere negenennegentig zo verstandig zijn om op elkaar te passen zolang hij weg is. En als dat éne lam erg gehavend is, draagt hij het op zijn schouders, maar hij draagt niet alle schapen die moe of mank zijn, hij legt zijn kudde niet in de watten. Ik hoorde een hedendaagse schaapherder eens vertellen dat hij zijn schapen indeelt in leiders, volgers en wat hij ‘de vakbond’ noemde, schapen die altijd dwars liggen. Dat zijn er maar enkele. Op verreweg de meeste schapen kan hij rekenen, en ze lopen echt allemaal zelf.
Wat ik zo mooi vind aan Psalm 23, is dat het op naam staat van David. Ooit was hijzelf schaapherder, en kijk, nu zegt hij tegen God: U bent míjn Herder. Hij weet hoe het is om dat te zijn, hij is het geweest met hart en ziel. Eigenlijk zegt hij dus: God, ik reken erop dat u net zo goed voor mij bent als ik was voor mijn schapen. En ik beloof om niet alleen schaap te zijn terwijl u Herder bent, maar ik zal ook voortaan herder zijn voor wie mijn schapen zijn.
In de tweede helft van Psalm 23 verspringt het beeld: daar gaat het niet meer om een herder met schapen, maar om een koning die een asielzoeker aan tafel nodigt. Ook dat was iets waar David ervaring mee heeft opgedaan, zowel in de rol van asielzoeker, als in de rol van koning. Nu zegt hij als het ware tegen God: ik weet wat het is om koning te zijn en een vluchteling veiligheid te geven tegenover zijn achtervolgers. Weest u nu ook mijn koning, want ik zoek mijn toevlucht bij u.
Dus ik lees Psalm 23 graag bij de uitvaart van iemand die haar of zijn mannetje heeft gestaan in het leven, die zelf herderlijk en koninklijk heeft geleefd – en die nu van de Heer mag verwachten dat zij of hij een veilig huis vindt bij de grote Koning, de Goede Herder.
In het Evangelie noemt Jezus zichzelf niet alleen de Goede Herder, maar ook: de deur. Dat is een prachtig beeld, vind ik. De deur, dat is een kader, een afbakening waardoorheen je in en uit gaat. Als Jezus de deur is, moet je dus dagelijks door hém heen in en uit. Je kunt niet om hem heen. Misschien zie ik het wel veel plastischer voor me dan de evangelist het heeft bedoeld, maar ik zie een deur in de kruisvorm van de zegenende Heer. En wie in of uit wil, moet diezelfde houding aannemen: open, zegenend, welkom hetend. Vol van genade en waarheid.
We zijn over de helft van de tijd tussen Pasen en Hemelvaart. We lopen stage bij de Opgestane, straks neemt hij zijn plek in bij de Vader, en moeten wij zijn missie voortzetten. David was een herder die schaap van de grote Herder werd, een koning die asielzoeker van de grote Koning werd. Wij zijn schapen van Christus die geroepen zijn om herder te worden, asielzoekers bij God die geroepen zijn om anderen koninklijk te bejegenen in Jezus’ naam.
Straks gaan we weer de deur door, de wereld in. De deur nodigt ons uit om de gestalte van Christus aan te nemen. Ik zie ons al een voor een naar buiten gaan – en de wereld ziet ons komen en ze zeggen: kijk, nóg een en nóg een en… wat ik dan heel erg hoop, is dat we niet zó nietszeggend zullen zijn, dat de toeschouwers al tellend in slaap gevallen zullen zijn voordat de kerk leeg is.
inleiding Bengt Wehlin OFM
preekvoorbeeld dr. Piet van Veldhuizen