3e zondag VT, A jaar, 12-3-2023

By 10 februari 2023 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 38
  • Bestandsgrootte 96.38 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 10 februari 2023
  • Laatst geüpdatet 10 februari 2023

3e zondag VT, A jaar, 12-3-2023

12 maart 2023
Derde zondag van de Veertigdagentijd

Lezingen: Ex. 17,3-7; Ps. 95; Rom. 5,1-2.5-8; Joh. 4,5-(-15.19b-26.39a.40-)-42 (A-jaar)


Inleiding

Exodus 17,3-7
Zowel in de Exodus- als in de Evangelielezing klinkt de roep om water. Het is maar al te begrijpelijk dat er in de woestijn behoefte is aan het tevoorschijn halen van ondergrondse waterstromen. Tegelijk staat er, dat de rots waaruit Mozes met zijn staf het water slaat zich bevindt aan de Horeb, de berg van het Verbond. Daarmee is een verband gegeven tussen het water en de Tora als onderwijzing. Het volk gaat echter bij Meriba een rib (twist) aan met JHWH, het beproeft degene die de Bevrijder zou zijn. ‘Is JHWH in ons midden of niet?’ (v. 7), dat is de kritische vraag, of eerder nog: hoe is JHWH in ons midden? Is deze God de directe bevrediging van onze behoeften, of de schenker van de onderwijzing die het geduld leert en in het geduld de hoop? Mozes raakt tussen deze beide antwoorden op de vraag helemaal klem, hij dreigt als een afvallige gestenigd te worden (v. 4). Freud meende zelfs, dat de hele latere Tora een compensatie moet zijn geweest voor het schuldbesef van een moord op Mozes. Zijn bewijs daarvoor was zwak, maar hij toonde zich wel een kenner van het mensenhart.

Johannes 4,5-42
Het evangelie kent ook een spanning, die verwant is aan die uit de Exodusperikoop. Het is niet zozeer dat een Jood hier een Samaritaan aanspreekt (Joh. 4,9), of de rabbi een vrouw (v. 27), want dat blijken eerder symptomen van een groter contrast. Jezus verschijnt eerst als de vragende, de dorstende (vv. 6-7). Maar dat is (aldus Barth) vooral de aanzet tot de omkering waarin de vrouw aan hem om levend water had gevraagd wanneer ze had beseft dat hij een direct geschenk van God belichaamt (v. 10). Zij ontdekt dat hij is: een schenker van water dat opwelt tot in de komende eeuw (v. 14; vgl. Jes. 35,5-7), een bruisende geest die in beweging brengt en vernieuwing brengt, bij deze God aanwezig (v. 24), en ten slotte de Messias die dit bekend maakt, waarvan hij met een zinspeling op de Godsnaam kan zeggen: ‘ik, die met je spreek, ben dat’ (v. 26). Of, in de mond van niet-Joden, met een titel die anderszins voor keizers gold: ‘bevrijder van de wereld’ (v. 42). In dit alles horen we ‘JHWH in ons midden’, en dan wel op de wijze waarop JHWH zelf dat wil zijn, en daarbij het initiatief houdt.
In contrast hiermee beweegt zich de reactie van de Samaritaanse vrouw op een ander niveau. Driemaal klinkt een gelijkluidende hervatting van haar gesprek met Jezus (Y. Bekker): ‘de vrouw zei tot hem: ‘Heer, …’’
De eerste maal (v. 11) draait het om ‘de bron’ (afgewisseld met ‘de put’). Het water is hier verbonden met de traditie, speciaal die van het noordelijke Israël. Aartsvader Jakob heeft deze bron gegeven, in een landstreek, bestemd voor de Jozefstammen (Gen. 48,22 over de bergrug Sjèkhem, Sichem). Ook de ontmoeting bij de bron, uitgerekend op het zesde uur (v. 6), herinnert aan Jakobs beroemde ontmoeting met Rachel, al vond die elders plaats (Gen. 29,7). De verwijdering, ja de breuk die in vorige generaties ontstaan is tussen de Samaritaanse ‘bastaarden’ en Juda, maakt het de vrouw lastig om zich door deze Judeeër, die zich nu bij haar meldt, te laten helpen boven haar eigen traditie uit te stijgen. Zij kan niet zomaar weer een Rachel zijn, als dochter van geheel Israël. Er is immers de Samaritaanse Tora als een eigen bron naast de Tora te Jeruzalem. En hij, deze Jood, kan toch niet méér zijn dan Jakob? (v. 12).
De tweede, parallelle hervatting van het gesprek draait om het motief van de man(nen) van de vrouw, dat Jezus heeft aangevoerd (v. 15). Ze heeft meerdere mannen gehad, maar ze heeft er feitelijk geen. Dit sluit aan bij het profetische motief van de dochters van Israël, die vreemde, andere baälim (meesters) achterna zijn gelopen. Je kunt dat zwaar aanzetten, zoals vaak gedaan is, en haar dan tot groot zondares en afgodendienares maken. Maar zo zwaar zet Jezus het bepaald niet aan. Wat de vrouw zei, is betrouwbaar (v. 18): ze was zoekende, maar ze heeft niet gevonden.
De derde parallelle hervatting brengt het motief van de plaats van aanbidding in het geding (v. 19). Wat is ‘de plaats, die JHWH verkoos om zijn Naam er te laten wonen?’ (Deut. 12,5)? Het noorden zei: de berg Gerizim, het zuiden: de berg Sion. Vanaf Sichar (v. 5) is de oude plaats van het heiligdom nog te zien, maar de plaats waar haar ‘vaderen aanbaden’ (v. 20) is door de Hasmonese priester-koning Jochanan Hyrkanos verwoest. Jezus bekent zich wel confessioneel tot de Judese lezing van de Tora, die de bevrijding welke de Tora bedoelt beter bewaart (v. 22), maar tegelijk komt hij zojuist uit Jeruzalem gereisd (v. 3), waar hij gesproken heeft van het ‘afbreken van deze tempel’ (Joh. 2,19), te voltrekken in zijn lichaam. Over de plaats waar de Naam woont, leert Jezus daarmee even meerledig als Psalm 95: aan de ene kant is er de oproep ‘komt binnen, laten we neerbuigen en knielen, de knieën buigen voor JHWH, onze maker’ (vv. 6-7a), aan de andere kant is er de profetische stem: denk aan Meriba, de plaats waar JHWH een twist aanging met zijn volk, en denk aan zijn in goddelijke woede uitgesproken eed: ‘nooit gaan ze in tot mijn rustplaats’ (vv. 7b-11). Opnieuw: er is de traditie die de tegenwoordigheid Gods voor zichzelf claimt, én er is die bijzondere wijze van aanwezigheid van ‘JHWH in ons midden’ als het lichaam van de Messias, die zich niet laat vereenzelvigen met een plaats van samenkomst, maar, tradities overstijgende, in geestkracht en trouw voorwaarts wijst naar het leven van de komende eeuw.
Terwijl Jezus met de vrouw spreekt, kopen de leerlingen voedsel in de stad in (v. 8). Omgekeerd spreekt Jezus met de leerlingen, terwijl de vrouw aan haar stadsgenoten kond doet van haar gesprek (vv. 31-38). De afstand van hen tot de geestkracht van Jezus is zeker niet minder dan die van de vrouw daartoe. Wat ze vooral niet begrijpen is dat het niet hun taak is om te zaaien, omdat anderen – namelijk de profeten, en Jezus met name – die moeite (v. 38, vgl. v. 6) al hebben genomen. Wat zij alleen nog hoeven te doen, is de vruchten plukken van de oogst die Jezus, boven de bestaande tradities uit, heeft bewerkt (vv. 37-38).

Romeinen 5,1-2.5-8
Wanneer dit alles is gehoord en verstaan, klinkt de epistellezing als een dankgebed van de hoorder, van de goede verstaander. In het geheel van de hoofdstukken Romeinen 1-8 treedt het vijfde hoofdstuk structureel op als een keerpunt (Ruijs). De woede van God over de ongerechtigheid van Jood en heiden liggen achter dit punt (Rom. 1–4), en het nieuwe leven in genade, vrijheid en geestkracht ligt ervóór (Rom. 6–8). In deze wending klinkt de bekentenis, dat we vrede bij God door Jezus Christus, de Heer, hebben gevonden (v. 1), een toegang (niet tot het heiligdom, maar tot) de genade waar elke aanbidding op doelt hebben gekregen (v. 2), de bruisende alles-overstromende Geest in ons hart hebben ervaren (v. 6b), en door het geduld en door beproeving heen de hoop op het komende leven hebben ontvangen (v. 6a).
‘Is JHWH in ons midden, of niet?’ Ja, hij is het, en wel op de wijze van de Christus ‘die’ – niet als een held die zich opoffert, maar als geschenk van Gods liefde (v. 7) – ‘voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren’ (v. 8). Het woestijnvolk Israël, de respectabele vrouw uit de Samaritanen met haar stadsgenoten en de leerlingen van Jezus kunnen zich dit alles gezegd laten zijn, en het zelf op de toon van een belijdenis vol verwondering in de mond nemen.

Gebruikte literatuur
Karl Barth, Erklärung des Johannes-Evangeliums (Kapitel 1-8). Vorlesung 1925/1926, Karl Barth-Gesamtausgabe Abt. II, Theologischer Verlag Zürich, 1976, 235-253
Ype Bekker, Zoon van God, Messias, Mensenzoon. De structuur van het Evangelie naar Johannes, Kampen, Kok, 1997, 112-115
Sigmund Freud, Der Mann Moses und die monotheistische Religion (1939), Abhandlung II, S. Freud Studienausgabe Band IX, Frankfurt/M, S. Fischer Verlag, 1974, 468-502
R.C.M. Ruijs, De structuur van de brief aan de Romeinen, Nijmegen, Dekker & vd Vegt, 1964, 169-183
S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86

  

Preekvoorbeeld

Water-nood

De wereld heeft water-nood. Nee, niet watersnood, vloedgolven die Nederland konden overspoelen, maar water-nood: schrijnend tekort aan fris, helder, gezond water. Niet alleen Afrika of Zuid-Europa, ook Nederland kampte afgelopen zomer met water-nood. De hoge zandgronden zagen bruin als woestijnen, polders en laagland werden groen gehouden door water terug te pompen in plaats van weg te malen.

Israël wist van water-nood. Het beloofde land ligt hoog en droog. De aartsvaders waren om te overleven aangewezen op diepe putten die reikten tot ondergrondse waterstromen, zoals de put van Jakob.
Hoog was de nood tijdens de woestijnreis. ‘Is dit een God die redt, dat wij omkomen van de dorst?’ klinkt de klacht. Op aanwijzing van de heer slaat Mozes op de rots en levend water uit zo’n verborgen bron bruist op. Simpel opgelost lijkt het, maar dan verkijk je je: Die rots ligt volgens het verhaal bij de Horeb. Dat is dagreizen lopen en ze zijn al kapot van de dorst! Hier steekt het verhaal dieper. De Horeb is de berg van het Verbond. Blijkbaar is het verbond dat de heer met zijn volk sluit de bron van leven. De heer geeft leven en het vergt van ons inspanning om de weg van het verbond te gaan.

Ook de Samaritaanse vrouw heeft water-nood, hoge nood aangezien ze op het heetst van de dag water gaat halen. Jezus deelt in de nood: ‘Geef me wat te drinken’ en tegelijkertijd steekt hij af naar dieper water. ‘Het gaat om het leven dat God geeft, leven in volheid en vrede, dát is het levende water en dat vind je hier bij mij.’
De vrouw gaat in verweer: ‘Is onze put niet goed genoeg, nota bene de put van Jakob!’ Ze heeft dus weet van dat oude verbond. Daarmee staat die Samaritaanse vrouw opeens symbool voor het volk Israël. Deze vrouw, op zoek naar leven in volheid, zocht overal haar heil, dacht steeds dat déze minnaar het ware geluk zou brengen, maar ze kwam bedrogen uit, en nu staat ze hier uitgeput, dorstig en verdwaald in een vreemde relatie.
De profeten beschreven Israël op dezelfde manier, als Gods beminde vrouw, die steeds weer afdwaalde naar andere goden, ‘nieuwe lovers’, maar onheil werd haar deel. Zag ze dat niet, verlangde ze dan niet naar het levende water van Gods verbond, dat ze steeds weer aan een vreemde vent bleef hangen?

Als het bij die put gaat om Gods verbond, zijn Geest, zijn leven gevende aanwezigheid, dan is het heil wel ‘uit de joden – uit de Jakobsbron’, maar mensen van heinde en verre zijn welkom. Ieder die zich laaft aan deze bron deelt in een ‘eeuwig’ leven. En deze man bij de put is de Messias die opnieuw toegang geeft tot Gods verbond. In de epistellezing jubelt Paulus dat we door hem vervuld zijn van Gods liefde tot in eeuwigheid.
Hier wordt de vrouw een apostel. Zij laat zich inlijven bij het gilde der waterputters voor het eeuwige leven. Als een stortvloed overspoelt ze haar stadsgenoten met het goede nieuws, en de Samaritanen belijden: ‘Ja, déze is de redder van de wereld’. Redder was een eretitel die keizers graag voor zichzelf muntten, maar koning, keizer en admiraal blijken valse redders. In deze man, die ons om water vraagt en zo het gesprek aangaat, blijkt God zelf op ons toe te komen en ons opnieuw zijn liefde aan te bieden als bron van leven.

De wereld heeft water-nood. Letterlijk, maar ook op dieper niveau: Wij liepen andere goden achterna. Ze heten niet meer Baäl, of Moloch, of Mammon, maar ze zijn nog steeds dezelfde. We geloofden in economische groei en vrije markt als brengers van wereldheil; ook wij willen ‘groot’ zijn in alles waarin een klein land groot kan zijn (zuivel, vlees, voedselindustrie, technologie, sport) en we voeren buitenlanders op als bedreiging en buitenlandse samenwerking als verraad aan eigen belang; ook wij aanbidden de beurskoersen en economische prognoses en alle nieuwsberichten klagen steen en been bij dreigende recessie. We stoken de wereld op en zijn moeizaam tot delen met andere werelddelen te bewegen. En nu staan we op het heetst van de dag in de brandende zon.
Ook wij gelovigen, wij met onze goede bedoelingen, liepen mee, ‘andere minnaars achterna’, blind achter de banken, de industrie, onze carrière, enz. enz.
Maar in deze veertigdagentijd zit Jezus weer bij de bron, ziet de verschroeide aarde en zegt: ‘Ik geef je levend water uit het oude verbond, in mij borrelt ook voor jou en onze wereld leven op, als je de weg gaat waarop ik je voorga. Die weg is niet makkelijk, die weg vraagt uithoudingsvermogen en inventiviteit, die weg brengt minachting, klappen en lijden met zich mee, maar díe weg voert naar het leven.’
Gelukkig zijn er mensen en instellingen die heel concreet daaraan werken, vaak uit de kring van ‘waterputters voor het eeuwige leven’ maar ook andere mensen vol goede wil.

Hou op met het gemopper als bij Meriba, hou op met het achterna lopen van valse beloften, keer je om, bekeer je, tot een leven uit Gods verbond, want dat geeft leven.
Jezus zit bij de put en spreekt ons aan.

inleiding prof. dr. Rinse Reeling Brouwer
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen