- Versie
- Downloaden 68
- Bestandsgrootte 304.69 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
26 april 2020
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 2,14 en 22-33; Ps. 16; 1 Petr. 1,17-21; Luc. 24,13-35 (A-jaar)
Inleiding
Handelingen 2,14.22-33
In de eerste lezing toont de auteur ons de kern van de apostolische prediking: het kruis en de verrijzenis van Jezus als de vervulling van de Schriften, teken van Gods bevestiging van leven en werken van Jezus. Het gaat hier dus niet om een menselijk getuigenis maar om het getuigenis van God zelf zoals dat naar voren komt in Psalm 16 (vv 25-28). Reden waarom deze psalm op deze zondag ook als antwoordpsalm wordt gezongen.
Als een echte Griekse redenaar begint Petrus in vers 14 zijn toespraak letterlijk vertaald met ‘Mannen Joden en alle bewoners van Jeruzalem’. In vers 22 spreekt hij datzelfde gehoor toe als ‘Mannen Israëlieten’, terwijl hij zijn toespraak in vers 36 eindigt met ‘heel het huis van Israël’.
De verschillende bijbelvertalingen lijken moeite te hebben met de vertaling van het Griekse Ioudaioi. Ongetwijfeld kan dat ‘Judees’ of ‘van Judea’ betekenen. Daar vandaan dat we in verschillende vertalingen ‘Mannen van Judea’ of ‘Judeeërs’ tegen komen. De Franse oecumenische vertaling verklaart in een voetnoot dat men hier moet denken aan de originele betekenis van het woord in de zin van ‘Judeeërs'. Dit lijkt niet overeen te komen met de aanhef ‘Mannen Israëlieten’ in vers 22 en evenmin met ‘heel het huis (volk) van Israël’ in vers 36. In vers 5 van dit hoofdstuk wordt gesproken over ‘vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde’, dus zowel Joden woonachtig in Jeruzalem en Judea, als ook in de Diaspora, en die gezamenlijk alle volken der aarde symboliseren zoals blijkt uit de volkenlijst in de verzen 9-11. Het gaat hier dus niet om een verkondiging bestemd voor een regionale groep mensen, maar om een verkondiging met een universeel karakter
Sinds de Ballingschap werd de term ‘Joden’ steeds meer op alle leden van het volk toegepast, dus zowel op hen die woonachtig waren in het bijbelse land alsook op degenen die in de Diaspora leefden, terwijl ‘Judeeërs’ enkel een aanduiding is voor de inwoners van de streek van Judea. De vertaling ‘Mannen Joden’ lijkt daarom het meest overeen te komen met het universele karakter van de toespraak van Petrus, ook al klinkt deze vertaling niet erg mooi in het Nederlands.
Het ‘Hoort, mannen Israëlieten’ (v. 22) doet denken aan de traditionele geloofsbelijdenis van Israël, het Sjema (‘Hoor Israël…) ook al wordt hier niet hetzelfde werkwoord gebruikt.
Tot twee keer toe verklaart Petrus dat zijn toehoorders verantwoordelijk zijn voor de kruisdood van Jezus (vv. 23.36). Wegens die verantwoordelijkheid en omdat volgens de heersende opinie een gekruisigde zelfs door God vervloekt zou zijn (vgl. Deut. 21,23) komt de verrijzenis en het Heer-zijn van Jezus bijzonder scherp naar voren.
Hier stoten we op het oudste christelijke kerygma: Jezus is gekruisigd, gestorven en verrezen volgens de Schriften. Deze primitieve belijdenis werd voor het eerst, ofschoon iets uitgebreider, op schrift gesteld door Paulus in 1 Korintiërs 15,3-8: Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat…
De machtige daden, wonderen en tekenen van Jezus worden hier vermeld als bewijs dat Jezus een Godsgezant was. Tegelijkertijd dient deze vermelding eveneens als een aanwijzing dat ook de activiteit van de apostelen bekrachtigd wordt door diezelfde garantie van Godswege (zie 2,43).
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Handelingen 1,1–6,7 ‘Petrus de verkondiger’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 60-73
1 Petrus 1,17-21
De tweede lezing is een vervolg op de perikoop van de voorgaande zondag. Van voor de grondvesting der wereld is Jezus Christus bestemd om ons tot God te leiden. Zijn dood betekent voor de mensen het einde van een zinloos leven. Indien men daarin gelooft, betekent dat een weg van hoop die ten leven voert. Het offer van Christus, het lam zonder smet of gebrek, opent de weg naar de heiligheid (vgl. Lev. 19,2). De perikoop eindigt met een geloofsbelijdenis in Christus die laat zien hoe God werkelijk is, en daarom de hoop tot leven schenkt.
Zie: dr. P. van Veldhuizen, ‘De eerste brief van Petrus. In de wereld staan’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 94-103
Lucas 24,13-35
De eerste en tweede lezing van deze zondag geven ons voorbeelden van de verkondiging in de apostolische gemeenten. Het verhaal over de leerlingen van Emmaüs kan eveneens tegen deze achtergrond gelezen worden. Zoals ook elders in het evangelie vertelt de auteur zijn verhaal met intertekstuele elementen uit Tenach. Evenals in het boek Jozua twee mannen, uitgestuurd om het land Kanaän te verkennen, na terugkomst verhaalden van wat hen overkomen was, zo vertelt Lucas over twee leerlingen die op weg naar Emmaüs een bijzondere ervaring hebben gehad en daarover berichten aan de andere leerlingen.
Het getuigenis ten overstaan van de Elf is het vervolg van hetgeen zich op de weg en in Emmaüs afspeelt: twee leerlingen spreken met elkaar (homilein) en discussiëren (suzètein) over de gebeurtenissen in Jeruzalem gedurende de laatste dagen. Zoals in vele gevallen is ook hier de vertaling dubbelzinnig. Homilein kan al een aanwijzing zijn van de ‘verkondiging’, of de ‘preek (homilie)’ die de twee op het eind verrichten voor de Elf. De ‘discussie’ is geen bekvechten tussen de twee, maar een onderzoeken van de Schriften of van Gods werken. Ondanks alles wat ze over Jezus weten, en misschien zelfs ondanks hun kennis van de Schriften, komen ze er blijkbaar niet uit, zijn ze niet in staat de Schriften te interpreteren tegen de achtergrond van hun ervaring met Jezus tijdens diens leven.
En dan komt Jezus zelf om hen op de goede weg te zetten. Op zijn vraag waarover ze aan het discussiëren zijn antwoorden de twee met de tegenvraag of Jezus de enige buitenstaander (paroikos: vreemdeling; parochiaan; bijwoner; niet-Jood) in Jeruzalem is die niet weet wat er de laatste dagen is gebeurd, die niet ziet hoe dramatisch de situatie van Jezus en van zijn volgelingen is geworden en die misschien zelfs geen weet heeft van de Schriften en van de profeet Jezus. Maar juist die vreemdeling zorgt voor een eyeopener met betrekking tot de Messias en de Schriften.
Eerst doet hij dat door ze aan te spreken op hetgeen ze zelf tegen hem gezegd hebben. Ze hebben Jezus bestempeld als een profeet. Vervolgens berispt hij hen om hun gebrek aan geloof met betrekking tot de verkondiging van de profeten. Daarna stelt Jezus de vraag: ‘Moest de Messias dit alles niet lijden?’ En ten slotte onderricht hij hen over de leer van de profeten met betrekking tot de Messias, want de profeten vormen het raam, het kader waarbinnen het leven, lijden, sterven en verrijzen van de Messias begrijpelijk wordt.
Op het eerste gezicht lijkt het dat het onderricht van Jezus niet veel uithaalt. Geen enkele reactie van de twee dat ze nu doorhebben waar het om gaat. ‘Hun ogen waren vertroebeld’ schrijft de evangelist. Het thema ‘niet zien – zien’ komt meerdere malen voor in het evangelie van Lucas (vgl. 2,30; 3,6). Hier ‘opent’ Jezus de ogen van zijn twee leerlingen (v. 31) door voor hen de Schriften te ‘openen’ (v. 32). Zoals Jezus in de synagoge van Nazaret aankondigt dat hij aan blinden het herstel van hun zicht komt brengen (vgl. 4,16-30), en zoals hij in Jericho een blinde bedelaar genas omwille van zijn geloof (vgl. 18,35-43), zo geeft hij ook hier weer zicht in de duistere kwestie waarover de twee met elkaar spraken. In al die gevallen gaat het om een profetische situatie van totale omkeer.
Na met hen aan tafel te zijn gegaan en de zegenbede (Kidusj) te hebben uitgesproken, brak Jezus het brood en bood het hun aan. Ook hier hebben we weer een thema dat al eerder naar voren gekomen is in het evangelie. In hoofdstuk 9,10-17 vertelt Lucas van de broodvermenigvuldiging waar Jezus het zegengebed uitspreekt, het brood breekt en aan de leerlingen geeft. In het verhaal over het Laatste Avondmaal gebruikt hij dezelfde vermelding. De vreemdeling die ogenschijnlijk van niets af wist, de gast die door de twee leerlingen aan tafel wordt uitgenodigd, wordt nu meester die onderricht en gastheer die uitdeelt.
Deze twee elementen, het onderricht en het gezamenlijke breken van het brood worden door Lucas ook getekend als de in het oog springende karakteristieken van de christengemeente van Jeruzalem (vgl. Hand. 2,42), terwijl het eveneens de basiselementen zijn van de viering van de gedachtenis van de Heer in de Eucharistie. Dit te ontdekken is voor Lucas het ‘openen van de ogen’, het ware zien. En met dit zicht zijn de leerlingen dan in staat om alles goed te interpreteren (letterlijk om een exegese toe te passen) en zo anderen in hun ‘ontdekking’ te laten delen. Daarom haasten ze zich terug naar Jeruzalem om daarvan te getuigen (homilein) ten overstaan van de Elf.
Preekvoorbeeld
Het afgelopen winterseizoen hebben we bij de volwassenencatechese in onze parochie een serie avonden gehad over het sacrament van de Eucharistie. Als leidraad daarbij hadden we het evangelie van vandaag. Het bekende verhaal van de Emmaüsgangers. Dit evangelie diende als leidraad omdat wat er in het verhaal gebeurt precies datgene is wat we in elke Eucharistieviering kunnen meemaken. Ik zal proberen dat nader uit te leggen.
We maken een verschijning van de verrezen Heer mee aan twee mensen die er verder eigenlijk niet zo veel toe doen. Alle andere Paasverhalen gaan vooral over de vrouwen bij het lege graf, over Maria Magdalena die haar nood klaagt bij de tuinman, die later Jezus zelf blijkt te zijn. De verhalen gaan ook over Simon Petrus en de andere, bij Jezus geliefde leerling, Johannes en last but not least over de elf die bij elkaar zijn in de bovenzaal waar ze ook het Laatste Avondmaal hebben gevierd.
Kleopas en zijn metgezel (vrouw of man: we weten het niet eens) zijn onbekende, toevallige pelgrims. Mensen van wie de hoop op de redding van Israël in rook is opgegaan op die beruchte Goede Vrijdag en die daarom nu de stad de rug toekeren en onderweg zijn naar Emmaüs, de weg van de grote ontgoocheling. Hoe dan ook een trage en moeizame weg, die sjokkend wordt afgelegd. Dezelfde weg die ze ’s avonds na de ontmoeting met Jezus eerder vliegen dan lopen. Zo groot kan het verschil zìjn! Kleopas brengt nauwgezet onder woorden hoe groot de desillusie van Goede Vrijdag was. Hoe ze die als vrienden van Jezus beleefd hebben. En ook wat er daarna als gerucht rondging: een leeg graf en een verschijning van engelen. Maar ja, dat was vrouwenpraat, leuk voor bij de bakker in de winkel. Het had hén heus niet op andere gedachten gebracht!
Wie dat wél bereikte was de vreemdeling die naast hen kwam uitlopen en als een geduldig leraar aan Kleopas en zijn metgezel begon uit te leggen wat er in Jeruzalem op Goede Vrijdag was gebeurd. Niet zoals het vandaag de dag op televisie bij cnn zou komen als zogenaamd breaking news. Maar vanuit een andere gezichtshoek. De vreemdeling vraagt hen namelijk om naar Goede Vrijdag te kijken vanuit het hart. Een hart dat op zíjn beurt gevoed is door de heilige Schrift. Als je namelijk op die manier naar de gebeurtenissen in Jeruzalem kijkt, kun je in het lijden en sterven van de man uit Nazaret ook nog Gods bedoeling ontdekken! Het lot dat Jezus trof betekent niet dat God voor even de regie kwijt was en dat op Paasmorgen herstelde door zijn Zoon uit het graf te doen opstaan. Nee, dwars door het lijden en de dood van Jezus heen voert God zijn Messias precies volgens plan naar de heerlijkheid van de Paasmorgen! Als je kijkt vanuit je hart, dat eerst gevoed is door de Heilige Schrift, zíé je dat ook. De vreemdeling dóét dat: Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had (Luc. 24,27).
Jezus als een rabbi die even met ons meeloopt, die ons als een leraar uitlegt hoe het allemaal in elkaar steekt. Het is altijd verwondering wekkend hoe een goede leraar je tot inzicht kan brengen. Een wiskundige formule die je maar niet onder de knie kon krijgen, wordt je zo maar duidelijk! Zo legt Jezus ons de Schrift uit. Zo is hij ook het beeld van de Heer die na Pasen bij zijn kerk aanwezig is. Hij is onze metgezel, onze tochtgenoot als de weg ons zwaar valt; hij is onze leraar. En wàt voor een leraar! Waar òns verstand ophield, waar er voor de ogen van heel Jeruzalem iemand jammerlijk mislukt was, daar begint Jezus uit te leggen hoe je als christen anders tegen de dingen aan kunt kijken. Onze menselijke vragen: Als er toch al een God zou bestaan, waarom laat hij dit dan toe? Hoe kán het dat ze in Syrië hun eigen mensen afmaken? Waarom moet ik mijn partner, mijn vader al zo jong missen? Hoe kun je er in Godsnaam toe komen om een klein kind, een baby soms nog, seksueel te misbruiken?, dat soort vragen leiden er toe dat mensen het geloof en de kerk de rug toekeren. Sommigen laten zich bewust uitschrijven. En voor ons, die gebleven zijn, is er het lijden aan de kerk. Soms ervaren we aan den lijve het schijnbaar onomkeerbare bankroet van kerk en geloof. Maar dan, zusters en broeders, mogen we hier samenkomen, samen vieren op de dag van de verrijzenis, de zondag. De Schrift wordt ons uitgelegd. God bestaat wel degelijk! En hij is ook nú de regie van het wereldtoneel niet kwijt!
In dat besef gaan we straks ook aan tafel met Jezus. Hij, de vreemdeling, toch anders blijkbaar dan de Jezus van vóór Pasen, Hij wordt als gast uitgenodigd: Blijf bij ons, Heer, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde (v. 29). Binnen verandert zijn rol van gast in die van gastheer, een vreemd maar toch zo vertrouwd gezicht. Aan tafel herkennen ze hem aan de manier waarop Jezus met hen het brood breekt. Hij nam brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe (v. 30). Herkenning, blijdschap, een onmogelijk geacht wéérzien. Vasthouden kunnen ze Jezus niet. Zij tóén niet en wij nú net zomin. Maar hij ís er wel, in zijn uitleg van de Schrift en straks ook aan tafel. Zo is het verhaal van de Emmaüsgangers ook ons verhaal, het verhaal van deze Eucharistieviering in … (plaats van deze kerk noemen) anno 2020.
Te midden van een rauwe, voor sommigen van ons en voor velen op deze wereld, soms donkere realiteit, mogen we op adem komen. En dan is diezelfde moeizame weg van ’s morgens ineens een racebaan geworden. Je hebt vleugels gekregen en wilt het verhaal zo snel mogelijk dóórvertellen. Wat mooi dat de Paastijd maar liefst vijftig dagen na Pasen doorgaat. Laten we ervan genieten!
inleiding Gerard van Buul ofm
preekvoorbeeld Paul Verheijen