- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 392.21 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
26 januari 2020
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 8,23b-9,3; Ps. 27; 1 Kor. 1,10-13.17; Mat. 4,12-(17)23 (A-jaar)
Inleiding
Paus Franciscus heeft op 30 september 2019, de 1600e sterfdag van de H. Hieronymus, een Motu Proprio uitgegeven waarin hij de Zondag van het Woord van God instelt. Daartoe heeft hij deze 3e zondag door het jaar gekozen: ‘Daarom stel ik vast dat de derde Zondag door het Jaar gewijd is aan de viering, overweging en verspreiding van het Woord van God. Deze Zondag van het Woord van God komt dus op een geschikt moment in het jaar, wanneer we uitgenodigd worden om onze banden met de Joden te versterken en te bidden voor de eenheid van de Christenen. De viering van de Zondag van het Woord van God drukt een oecumenische waarde uit, omdat de Heilige Schrift een weg voor authentieke en solide eenheid wijst aan degenen die luisteren.
Het thema van deze viering is ‘Licht en donker’. ‘Licht’ en ‘donker’ behoren tot de meest vitale symbolen van ons leven. Als mensen niet tot hun recht komen, niet zichzelf mogen zijn, zitten zij in het stikkedonker, zien zij het niet meer zitten.
Jesaja 8,23b–9,1
In de eerste lezing, uit het boek Jesaja, is sprake van ‘het volk dat in het donker wandelt en een groot licht ziet’. Het gaat hier over de stammen Zebulon en Naftali, in Midden en Oost Galilea. Dat gebied werd door koning Tiglat-Pileser iii van Assyrië (745-727) in 732 voor Christus veroverd. Aan die onderdrukte mensen wordt een koning beloofd die als ‘een groot licht’ de duisternis van de slavernij zal verdrijven. Dat gebeurt ‘ten dage van Midjan’ (Jes. 9,3). Midjan is de naam van een roofzuchtige nomadenstam aan de Oostkant van de Golf van Aqaba. ‘De dag van Midjan’ verwijst in de geschiedenis van Israël naar een spectaculaire overwinning (Ps. 83,10; Jes. 10,26), in concreto naar de glansrijke victorie van ‘rechter’ Gideon, (deze Hebreeuwse naam betekent wellicht ‘houwdegen’), zie Rechters 6–10; vooral 7, 9-15.16-22).
1 Korintiërs 1,10-13.17
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Matteüs 4,12-23
Bij Matteüs volgt direct op het verhaal over de bekoringen van Jezus een beknopt overzicht van zijn optreden in Galilea, hier uitdrukkelijk beschreven als het ‘Galilea van de heidenen’, het gebied waar volgens de profeet Jesaja ‘een groot licht’ zal opgaan (Mat. 4,15 en volgende). Onze evangelielezing speelt zich af in dat ‘Galilea van de heidenen’. Door de Romeinse bezetting zitten de bewoners in een geestelijke duisternis. Het ‘Grote Licht’ Jezus van Nazaret, is één van die bewoners. De Redder komt niet uit Jeruzalem in Judea, zoals de tijdgenoten van Jezus verwachtten. Nee, tegen alle verwachting in komt hij nota bene uit Galilea, de streek die als half heidens werd beschouwd. Dit is nu precies één van de tekenen van Jezus’ goddelijke zending.
Matteüs onderbouwt dit met onze lezing uit Jesaja 8. Matteüs zoekt in zijn evangelie steeds naar teksten in het Oude Testament die hij kan toepassen op het leven van Jezus om zo de goddelijke zending van Jezus als de verwachte Messias aan te tonen. Het citaat uit Jesaja 8: ‘Land van Zebulon, land van Naftali, liggend aan de zee, Overjordanië, Galilea van de heidenen’ is zo’n woord. Dáár, in Galilea’, te midden van het volk dat in geestelijke duisternis zit, ontsteekt God een Groot Licht: Jezus van Nazaret.
We hoeven niet te geloven dat profeet Jesaja Jezus al ruim 700 jaar vóór Christus in Galilea heeft zien preken. ‘Je moet wonderen niet onnodig vermenigvuldigen’, luidt een gezonde theologische stelregel (Miracula [oorspronkelijk Entia] non sunt multiplicanda sine necessitate). Tegenwoordig houden we rekening met de mogelijkheid dat de evangelist Matteüs die woorden van Jesaja 8 ‘herlezen‘ heeft, dat wil zeggen: achteraf een nieuwe invulling heeft gegeven, alsnog op Jezus heeft toegepast. Dat noemen we in het exegetisch jargon een relecture biblique.
We beseffen thans dat een profeet (m/v) niet zozeer een ‘waar-zegger’ is, maar veeleer een ‘waarheid-zegger’ namens God, een zegsman/vrouw van God voor zijn/haar tijdgenoten. Een profeet verkondigt primair een godsdienstige boodschap voor de actuele situatie waarin hijzelf leeft. Om zijn verkondiging kracht bij te zetten, kan hij verwijzen naar het verleden van het Godsvolk. Hij kan er aan herinneren hoe het mis is gegaan, toen men zich niets van Gods Woord aantrok. Maar hij kan ook een beroep doen op de toekomst en er op wijzen dat de zaken in het honderd zullen lopen als zijn toehoorders zich niet onmiddellijk bekeren. Kortom, een profeet (m/v) is iemand die dankzij zijn diepe spirituele verbondenheid met God in staat is als het ware met Gods ogen naar zijn eigen menselijke context te kijken en te beoordelen. Zo kan hij als ‘zegsman/vrouw’ van God optreden. Hij heeft daar zijn leven voor over. Dat is hét kenmerk van de ware profeet. De valse profeet, ‘die brood eet’, heeft zijn eigen belang op het oog.
Matteüs laat door zijn relecture biblique zien dat God een allesomvattend heilsplan heeft met ons mensen. Hij is als God van het Oude Testament dezelfde als die van het Nieuwe Testament. Jezus richt zich op de eerste plaats tot de Joden, de stammen Zebulon en Naftali, die zowel in het Oude als het Nieuwe Testament het meest bedreigd werden door de omringende heidenen. Dat ‘Galilea van de heidenen’ speelt trouwens een rol door heel het evangelie volgens Matteüs (2,22; 3,13; 4,23.25; 28,16). Hiermee loopt Jezus vooruit op zijn universele missiebevel dat hij na zijn opstanding aan zijn leerlingen geeft op een berg in Galilea: ‘…maak álle volken tot mijn leerlingen’ (Mat. 28,19).
Na deze algemene beschouwing, bekijken we onze evangelielezing van meer nabij. Door het noemen van drie elementen krijgen wij een korte samenvatting van het héle openbare optreden van Jezus.
Allereerst de essentie van Jezus’ prediking: ‘Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij’ (Mat. 4,17). ‘Zich bekeren’ betekent letterlijk ‘tot een verandering van mentaliteit komen’, ‘ómdenken’ (van het Duitse Umdenken). Dit is niet een éénmalige gebeurtenis, maar is iets waaraan je elke dag opnieuw moet werken. ‘Het koninkrijk der hemelen’ betekent hetzelfde als ‘Het koninkrijk van God’. Uit eerbied vermijden joden de Godsnaam en duiden God zelf aan met het woordje ‘hemelen’. Dat doen wij ook als we zeggen: ‘De hemel mag weten hoe dit of dat zit’. Een gevaar is hier dat christenen bij ‘Het koninkrijk der hemelen’ eenzijdig aan de hemel, het hiernamaals denken en de ménsen met de hun toevertrouwde aarde buiten beschouwing laten. Nog niet zo lang geleden, vóór het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) is dat in de Kerk ook maar al te vaak gebeurd. De gangbare slogan in de prediking van volksmissies ‘Red uw ziel’ (met de implicatie: ‘En laat de rest maar waaien’) wijst daarop. De term het ‘koninkrijk van God’ is geen grondgebied zoals ‘Het koninkrijk der Nederlanden’. Het is een situatie waarin God het voor het zeggen heeft en mensen zich ook hier op aarde door God laten gezeggen. De Bijbel in Gewone Taal (2014) vertaalt dan ook steevast dat ‘koninkrijk van God’ door ‘Gods nieuwe wereld’.
Ten tweede: hier begint Jezus de eersten van de twaalf apostelen als zijn medewerkers te roepen: de gebroeders Petrus en Andreas, Jakobus en Johannes. De overvloedige herhaling van het woord ‘broeders’ is hier wellicht niet toevallig. Het kan wijzen op onze taak als volgelingen van Jezus onze ‘broederschap’ waar te maken. Dat Twaalftal doet denken aan de twaalf stammen van Israël. Jezus wil die vernieuwen door zijn verkondiging. ‘Komt, volgt mij, ik zal van jullie vissers van mensen maken’ (Mat. 4, 19). Dit beeld betekent niet dat zij mensen tegen hun wil, naar adem snakkend, zieltogende aan boord van het schip dat Kerk is gaan heten, moeten hijsen. In de parallelle tekst bij Lucas 5,10 (‘Van nu af zullen jullie mensen vangen’) staat dat zij mensen zullen vangen ‘ten leven’. Deze nuance in de Griekse brontekst (zôgrôn waarin de component zôs ‘levend’ zit) komt in onze bijbelvertalingen helaas niet tot haar recht (we lezen daar steeds alleen ‘vangen’, terwijl er eigenlijk staat: ‘levend vangen’).
Zeg niet te gauw ‘Die zending is voor mij niet (meer) weggelegd’. Vaak beseffen wij niet hoeveel invloed wij op onze omgeving kunnen uitoefenen, ten kwade maar vooral ten goede. Alleen al door onze evangelische manier van leven kunnen wij ‘mensen levend vangen’ voor Gods nieuwe wereld. Volgens het Centraal Plan Bureau zijn de mensen die een ideaal in hun leven nastreven, ook in hun hoge ouderdom, het gelukkigst. Waar het op aan komt, is: doen wat in ons vermogen ligt. Dat is genoeg. Niemand wordt gevraagd het onmogelijke te doen. In een Joods verhaal zegt rabbi Sussja: ‘In de komende wereld zal men mij niet vragen: ‘Waarom ben jij niet Mozes geweest?’ God zal mij vragen: ‘Waarom ben jij niet Sussja geweest?’
Het derde element uit die samenvatting van het openbare leven van Jezus leert ons dat hij behalve leraar de verlosser van héél de mens is: de onderwijzende Jezus is tevens de genézende Jezus.
Preekvoorbeeld
Al wie dolend in het donker
in de holte van de nacht
en verlangend naar een wonder
op de nieuwe morgen wacht...
(Henk Jongerius)
Velen van u kennen dit lied. Menige kerstviering wordt er mee geopend. Het is bekend, een meezinger. Neemt de tekst ons mee? De woorden van het lied zijn gebaseerd op de Jesajalezing van deze zondag, die ook in de kerstnacht klinkt en in het begin van het evangelie van vandaag wordt hernomen. Een volk dat in het donker wandelt ziet een groot licht, een nieuwe morgen. De melodie pakt ons, maakt dat we gaan staan en enthousiast meezingen, maar die woorden…?
Gaan we vandaag mee? Weet Jezus ons met zijn blijde boodschap van Gods koninkrijk te raken? Gelóven we met hem dat het licht gaat stralen over het volk dat in het donker wandelt?
Het evangelie van Matteüs is niet zonder realisme. Ook in Jezus’ tijd ging niet iedereen mee. Vader Zebedeüs blijft met de netten in de boot achter. Met die netten moet de kost verdiend worden. Die brengen brood op de plank. Dat is niet niets: brood op plank, overleven. En als het even het kan: een beetje meer dan overleven. Op die boot staat misschien wel met mooie letters een naam gegraveerd: www.Zebedeüs en Zonen. Een bloeiend familiebedrijf. Die netten en de boot kunnen ook staan voor een goede naam, een familiebedrijf, waar hard gewerkt wordt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, een bedrijf dat overgaat van vader op zoon. In het evangelie staat de vader met zijn boot en zijn netten ook symbool voor het traditionele geloof met zijn plichten, zijn offers, de wetten, de vaste gebeden op de vaste tijden.
Vader Zebedeüs blijft alleen met zijn netten in zijn boot. Het heeft iets tragisch. De zonen zijn er vandoor... Ze hebben het licht gezien, zijn de mens van hun dromen achterna gegaan.
Wat maakt dat die leerlingen netten en vader verlaten? Er wordt niet gezegd dat ze genoeg hadden van het visserswerk, ook niet dat de familieverhoudingen verstoord waren. Eerder dan een vlucht van huis lijkt het volgen van de leerlingen een stap voorwaarts. Ze moeten gegrepen zijn door wat Jezus verkondigde en uitstraalde: niet een strenge boodschap, waar je moe en neerslachtig van wordt, maar een blijde boodschap! God met zijn rijk van barmhartigheid, recht en liefde is nabij. De man die daar voorbij gaat, straalt dat Rijk uit. Zo vrij als hij is, zo vol kracht en vertrouwen, zo veel ruimte als hij heeft. Zo’n mens moet Jezus geweest zijn, zo vol van God…
Mensen die slecht over zichzelf dachten, bedrukt en gebukt leefden, richtten hun hoofden omhoog. Zij die dachten ‘ik ben nu eenmaal voor een dubbeltje geboren’ voelden zich waardevol als hij naar hen keek. Deze man, deze mens was licht en verlichtte, letterlijk en figuurlijk. Daar gaan de vissers, Simon, Andreas, Jakobus en Johannes achteraan.
Gaan wij met Jezus’ mee? Zijn wij leerlingen? Zitten wij minder dan anderen vast aan onze netten, worden we minder geleefd door ons werk, door knellende gewoontes? Hoe vrij zijn wij in ons geloof?
Lopen we warm voor Jezus’ idealen? Komen we daarvoor onze huizen uit? Soms lijkt het wel dat we vooral ons huis uit komen als ze aan onze netten komen, aan de vaste patronen. Als er een parochiebijeenkomst wordt belegd over de verandering van tijden van de vieringen, als ze aan ons kerkgebouw komen.
Hoe is het met het oecumenische ideaal? Het contact met de christenen in de andere boot? We bidden ‘voor eenheid van de christenen’. We vertellen elkaar over onze gewoontes en passen ons aan elkaar aan in een oecumenische viering. Als jullie wat uit de boot doen, dan doen wij er wat in.
Wie wil op zoek, hem achterna? Wie verlangt naar meer vrijheid, naar dichter bij God, dichter bij elkaar, wie verlangt naar die wereld die liefdevoller en rechtvaardiger is? Misschien trekt Jezus nog steeds voor ons uit en zitten wij nog steeds met vader Zebedeüs in de boot... of zet hij ons toch in beweging?
Ooit moest ik een familie begeleiden bij een trieste uitvaart. Een zoon was tegen een boom gebotst. Bij de voorbereiding kwamen de liederen ter sprake, die we zouden zingen. Diepe stilte. ‘Daar zijn wij niet zo van en nu helemaal niet’. Eén van de broers begon toch te zingen. Hij kende het nog van de eerste communie.
Het was op een dag bij het meer,
Simon Petrus was druk in de weer
En hij gooide zijn net in het water
Maar toen klonk de stem van de Heer
Ga je mee, ga je mee,
Als Jezus je roept ga je mee?
Ga je mee, ga je mee, ga je mee?
En Jezus hij trekt met je mee.
Ik had er aanvankelijk moeite mee – bij een uitvaart, dit lied? Maar de broer werd er blij van, zelfs in deze verdrietige situatie... Hij nam mij mee en we hebben het gezongen.
inleiding dr. Jan Holman svd
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer