- Versie
- Downloaden 23
- Bestandsgrootte 312.24 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
26 februari 2020
Aswoensdag
Lezingen: Joël 2,12-18; Ps. 51; 2 Kor. 5,20-6,2; Mat. 6,1-6.16-18 (A-jaar)
Inleiding
Profeetlezing: Joël 2,12-18
De eerste lezing is genomen uit het boek Joël, een van de twaalf ‘Kleine Profeten’. In het opschrift van het boek wordt hij ‘Joël, de zoon van Petuël’ genoemd (1,1). De naam Joël betekent ‘JHWH is God’. Uit de taal en de inhoud van de tekst van het boek kunnen we afleiden dat het ontstaan is na de Babylonische ballingschap, in de tijd toen de tempel al herbouwd was en daar opnieuw liturgie werd gevierd en offers werden gebracht – zoals ook blijkt uit de tekst van de lezing – vermoedelijk in de vierde eeuw voor Christus.
De tekst van de lezing komt uit het tweede hoofdstuk van het boek. Het land wordt geteisterd door een sprinkhanenplaag, die zeer beeldrijk wordt beschreven in de passage die onmiddellijk aan de lezing voorafgaat (2,1-11). De plaag wordt er geïnterpreteerd als een aankondiging van de ‘dag van de heer’, de dag waarop God zijn volk komt oordelen. Ze moet dus een aansporing zijn voor het volk om tot bezinning en tot inkeer te komen.
De lezing begint met een oproep tot bekering, die gericht is tot ieder afzonderlijk: ‘Keer tot Mij terug… Scheur uw hart en niet uw kleren’ (vv. 12-13). Daarop volgt een tweede oproep, die tot heel het volk is gericht. Er moet een collectieve vastentijd worden afgekondigd; heel het volk, van jong tot oud, moet samenkomen in de tempel, waar de priesters een smeekgebed tot God moeten aanheffen (vv. 14-17). De lezing eindigt met de mededeling dat de heer het gebed verhoort en zijn volk spaart (v. 18).
In het kader van de liturgie van Aswoensdag, waarmee de Kerk haar veertigdaagse vastentijd inzet, legt deze eerste lezing enkele belangrijke accenten.
- Vasten is geen zaak van uiterlijk vertoon: ‘Scheur uw hart en niet uw kleren’.
- Vasten moet leiden tot innerlijke ommekeer, in het vertrouwen dat God zich ook tot ons zal keren: ‘Keer terug tot de heer uw God, want genadig is hij en barmhartig… Wie weet, keert hij terug en laat zegen achter…’
- Behalve een tijd voor individuele ommekeer is de veertigdaagse vastentijd ook een collectief gebeuren dat in de liturgie gevierd wordt: ‘Blaas de bazuin op Sion… Verzamel het volk… Laat tussen de voorhal en het altaar de priesters een smeekbede aanheffen…’
Antwoordpsalm: Psalm 51,3-6.12-14.17
De bekende boetepsalm 51 is een smeekgebed om barmhartigheid en vergeving. De psalmist keert zich berouwvol tot God en erkent zijn schuld. De bede ‘Schep in mij een zuiver hart, mijn God’ (v. 12) past goed bij de oproep van Joël in de eerste lezing: ‘Keer van ganser harte tot Mij terug, scheur uw hart en niet uw kleren.’ De psalmist is er zich bovendien van bewust dat het initiatief van de bekering eigenlijk van God uitgaat: Hij maakt ons hart nieuw (v. 12), Hij geeft ons de goede woorden in (v. 17). Gods liefdevolle barmhartigheid is oneindig veel groter dan de ontrouw van de mensen. Daarom kunnen zonde en kwaad nooit het laatste woord hebben.
Tweede lezing: 2 Korintiërs 5,20–6,2
Als tweede lezing is een korte passage uit de brieven van Paulus gekozen waarin de apostel spreekt over verzoening. In zijn Tweede brief aan de Korintiërs gaat Paulus uitvoerig in op de betrekkingen tussen de apostel en de gemeente (2 Kor. 1–7), en maakt daarbij prachtige beschouwingen over het apostelambt. Zo heeft hij het in 5,11–6,13 over het apostolaat in dienst van de verzoening. De lezing bevat het centrale stukje van die passage.
‘Wij zijn gezanten van Christus’, zo begint Paulus, ‘wij smeken u in Christus’ naam: laat u met God verzoenen!’ (v. 20). In zijn typische, paradoxale stijl voegt hij daaraan toe: ‘Hem die geen zonde heeft gekend, heeft hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden’ (v. 21). In dezelfde stijl schrijft hij in Galaten 3,13: ‘Christus heeft ons bevrijd van de vloek der wet door zelf voor ons een vloek te worden’. Dit is Paulus’ manier om de bevrijdende kracht van Jezus’ leven, lijden en kruisdood te verwoorden. Jezus is zijn levensweg ten einde toe gegaan. Hij heeft zich niet verzet tegen het lijden en de dood die hem door zondige mensen werden aangedaan (hij is voor ons ‘tot zonde’ of ‘tot vloek’ geworden). Door die zelfgave uit liefde heeft hij ons bevrijd uit de kringloop van het kwaad en ons een nieuwe weg gewezen die naar God leidt: ‘opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden’.
Die genade mogen wij niet tevergeefs ontvangen, zo vervolgt Paulus. Hij citeert Jesaja 49,8: ‘Op de gunstige tijd heb Ik u verhoord, op de dag van het heil ben Ik u te hulp gekomen’. Nu is het die gunstige tijd, zo besluit hij. In het kader van de liturgie van Aswoensdag mogen wij die ‘gunstige tijd’ betrekken op de Veertigdagentijd die vandaag begint.
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68
Evangelielezing: Matteüs 6,1-6.16-18
De evangelielezing komt uit het hart van de Bergrede (Mat. 5–7). Het grote hoofddeel van de Bergrede, van Matteüs 5,17 tot 7,12, bevat Jezus’ onderrichting over de Wet en de Profeten. Dit hoofddeel werd door Matteüs ingedeeld in drie secties.
- Jezus’ commentaar op concrete voorschriften uit de Tora (5,17-48). Jezus is gekomen om Wet en Profeten te vervullen. Hij roept zijn volgelingen op om een gerechtigheid te beoefenen die nog verder gaat dan die van Farizeeën en schriftgeleerden. Deze sectie wordt gekenmerkt door de telkens herhaalde formule ‘Jullie hebben gehoord dat er gezegd werd… En ik zeg jullie zelfs…’
- Drie concrete ‘werken van gerechtigheid’ die onder Farizeeën en andere vrome joden geliefd waren: aalmoezen geven, bidden en vasten (6,1-18). Ook deze sectie wordt gekenmerkt door typische, herhaalde formules.
- Een derde sectie, wat losser van stijl, met een aantal thema’s die goed aansluiten bij de tweede sectie (6,19–7,12).
De tweede sectie vormt dus het centrale blok van de Bergrede. Daarin herneemt Jezus het thema dat hij aanbracht in het begin van de eerste sectie: zijn leerlingen moeten een gerechtigheid nastreven die nog groter is dan die van Farizeeën en schriftgeleerden. Dat maakt hij concreet aan de hand van drie geliefde werken van gerechtigheid: barmhartigheid betonen door aalmoezen te geven, bidden en vasten. Jezus stemt in met het belang daarvan, maar hij benadrukt dat men die werken niet moet beoefenen voor het oog van de mensen, als toneelspelers, maar voor het oog van God. Daarbij komen driemaal dezelfde formules terug: ‘Wanneer jullie aalmoezen geven/bidden/vasten… doe dan niet als toneelspelers… ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. Maar als jullie aalmoezen geven/bidden/ vasten… doe het in het verborgene, en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen’. Het zijn drie strofen die oorspronkelijk een eenheid vormden: Matteüs 6,1-4.5v. 16vv. Maar Matteüs heeft de reeks onderbroken door tussen de tweede en de derde strofe het Onze Vader in te lassen, als concreet voorbeeld hoe de leerlingen moeten bidden. Matteüs heeft dat Onze Vader pal in het hart van de Bergrede geplaatst, omdat het in zekere zin heel de Bergrede samenvat.
In de evangelielezing van Aswoensdag is het Onze Vader weggelaten en klinkt dus de oorspronkelijke eenheid van de drie strofen van de centrale sectie van de Bergrede: ‘Beoefent uw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen’. Aldus wordt een thema uit de eerste lezing hernomen: ‘Scheur uw hart en niet uw kleren’. Bidden, vasten, broederlijk delen: doe het niet om bij de mensen op te vallen, maar doe het in het verborgene, in je binnenkamer, uit innerlijke overtuiging.
Literatuur
Peter Schmidt, Ongehoord. Christen zijn volgens de Bergrede, Leuven: Davidsfonds, 2008
Preekvoorbeeld
Een dag met de vraag: ‘Wie ben ik’?
De Veertigdagentijd biedt alle ruimte om uitdrukkelijk stil te staan bij wie je zelf bent, waar je staat in het leven, met wat je bezig houdt in je dagelijkse doen en laten. Leven dat wordt ingekleurd door wat er in de grote wereld en in de kleine wereld om ons heen gebeurt.
De spanningen in de grote wereld tussen de grootmachten, de Brexit, de indringende vragen rond het milieu en ook persoonlijke zorgen die je raken, in je gezin, vriendenkring.
Vandaag is het Aswoensdag We ontvangen het askruisje. Met een symbool, met een teken van as, geven we aan hoe betrekkelijk ons leven is. As, symbool van vergankelijkheid, symbool van: ‘mensen, laten we toch relativeren wie we zijn; wat we aan mogelijkheden hebben, wat we ook bereiken, het is eindig.’ Het askruisje houdt ons een spiegel voor. Wie ben je nu echt? Wie wil je zijn?
In het verhaal van Adam horen we dat we uit stof genomen zijn. Maar daar blijft het niet bij, want Adam en zo ook wij zijn wel opgericht door de levensadem die de Eeuwige hem en ons meegeeft. Want zo lezen we: De Eeuwige vormde de mens uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo wordt de mens een levend wezen.
Zo mogen wij mens zijn, ademend op Gods adem. ‘Ademhaler bij de gratie Gods, zolang wij leven’ zegt Nico ter Linden in zijn boek Het verhaal gaat 1: de mens is dus meer dan enkel stof en as.
In deze Veertigdagentijd krijgen we ruimte en tijd om echt tot ons zelf te komen. Maar wat betekent dan vasten? In de afgelopen decennia kreeg de Vastentijd vooral kleur door allerlei vastenprojecten waarin we onze solidariteit met de derde wereld onderstreepten. Daarmee ging de aandacht uitdrukkelijk uit naar het doen van gerechtigheid in onze wereld dichtbij en veraf. En dat blijft natuurlijk belangrijk. Maar de laatste jaren krijgt de lichamelijke vasten opnieuw veel belangstelling. Je onthouden van voedsel, alcohol en zoetigheid. Maar ook je losmaken van je dagelijkse doen, waar je zo aan vast zit. Je berichtjes op je mobieltje. Je daarvan bewust worden en dat wat proberen los te laten werkt bevrijdend, biedt ruimte, laat zien wie je bent en wilt zijn.
Want vasten is niet alleen maar loslaten. Vasten is in de religieuze traditie ook je openstellen voor het Mysterie van het leven, het mysterie dat wij in ons geloof mogen aanduiden met God, die ons in Jezus mensnabij is gekomen. Een God die partij kiest voor kwetsbare mensen. Ook daar gaat onze aandacht naar uit wanneer we ruimte geven voor bidden, in welke vorm dan ook. Of dat nu met bekende gebeden is of met het stilstaan bij het wonder van de lach van een kind, of de liefdevolle aandacht voor iemand die zorg nodig geeft. Kortom een vasten dat ons bidden activeert waarbij momenten van stilte in ons leven van grote waarde zijn. Ruimte geven aan de stilte, de stilte opzoeken en dan ervaren wat er met je gebeurt:
Wie ontmoet ik dan in mij zelf, wie ben ik en wie wil ik zijn, wat houdt mij gevangen? Wat zijn mijn verlangens, mijn wensen, mijn gedachten rond bezit en gezondheid? Zo bezig zijn is allesbehalve verloren tijd. Het biedt ons een nieuwe inspiratie om boete te doen in de eigenlijke betekenis van het woord. Dat je gaat boeten zoals de vissers hun netten boeten. De netten herstellen zodat de draden en lijnen weer een geheel vormen.
Zo kan het ook voor ons zijn dat wij gaan boeten in ons leven. Hoe wij in het leven staan in onze relaties, hoe wij met elkaar verbonden zijn in een netwerk. Het netwerk van onze familie van onze kennissen en vriendenkring, het leven van alle dag.
En we zouden geen mensen zijn als we niet zouden ontdekken dat er in dat netwerk ook netten kunnen scheuren, dat er gaten vallen, dat onze netten verstrikt raken. Mensen zijn niet volmaakt, wij zijn niet volmaakt.
Ook in ons netwerk gaan netten stuk, door eigen schuld of door die van anderen. En dan is het goed, zoals de vissers op de wal doen, de netten te controleren en waar nodig te repareren.
Daarbij gaat het niet om veel vertoon. Niet om te laten zien hoe we goed we bezig zijn, als we Jezus’ woord ter harte nemen. Het gaat er niet om wat anderen van ons zeggen maar wat we vanuit ons hart bijdragen aan verbetering. Aandacht schenken aan relaties, boeten aan relaties, is gericht zijn op jezelf en de ander.
Is dat ook niet de zin van de woorden van de profeet Joël: Niet je kleren moet je scheuren, (als teken van boete) maar je hart. ‘Keer terug tot de Eeuwige, jullie God, want hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid.’
Terugkeren naar wie je bent, je realiseren hoe je voor de Eeuwige mag staan met al je goede kanten maar ook met je schaduwkanten. De Eeuwige, vol ontferming, nodigt je uit om zelf vol vergeving te zijn en te blijven zoeken naar wat mensen recht doet. Er is geen vasten zonder oog te hebben voor de ander, dichtbij en veraf, de mens in nood, de arme, ook in onze dagen…
Zo mogen we in deze Veertigdagentijd op weg gaan naar Pasen, dat we als herboren mensen willen vieren. Dat perspectief wordt ons geschonken, daar mogen wij ons voor open stellen. Dat mag je genade noemen, gegeven om niet door God, die niet wil loslaten wat zijn hand begon.
Mensen getekend met het askruisje als symbool van bezinning en bekering, als teken van vergankelijkheid en van wat onvergankelijk blijft.
inleiding dr. Paul Kevers
preekvoorbeeld drs. John Rademakers