- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 293.66 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
24 januari 2010
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Neh. 8,2-4a.5-6.8-10; Ps.19; 1 Kor. 12,12-(14-27)30; Luc. 1,1-4; 4,14-21 (C-jaar)
Inleiding
Nehemia behoort niet tot de bekendste bijbelboeken. Toch is het meer dan de moeite waard om het in zijn geheel te lezen. Het is bovendien heel spannend. Het boek vertelt hoe Nehemia, een jood in ballingschap, door zijn broer en een gezantschap uit Judea, op de hoogte gebracht wordt van de toestand waarin de achtergeblevenen in Jeruzalem verkeren. Wanneer hij van hun deplorabele situatie verneemt, breekt hij in tranen uit. De neerslachtige stemming waarin hij terechtkomt, ontgaat de alerte Perzische koning Artachsasta niet. Op diens vraag wat Nehemia schort, komt het hoge woord eruit. De koning mandateert Nehemia de muren en stadspoorten van Jeruzalem te herstellen. Nehemia wordt voorzien van brieven die zijn opdracht bevestigen, en hij krijgt bouwmateriaal uit de koninklijke werkplaatsen mee. Hij vertrekt uit Susan en komt in Jeruzalem aan. Onthutst neemt hij de omvang van de verwoesting in zich op en gaat vervolgens aan het werk. Buitengewoon spannend wordt het als het verzet tegen de herbouw groeit. Er zijn allerlei mensen die geen belang hebben bij deze herbouw. De bouwers gaan niettemin door, ook al is dat met een troffel in de ene hand en een spies, om zich tegen onverhoedse aanvallen te weren, in de andere hand. Ook wordt beschreven hoe men Nehemia psychologisch onder druk zet, en zelfs met de dood bedreigt. Maar hij weet stand te houden, als mens en als bestuurder. Daarna is er ruimte om scheefgegroeide verhoudingen onder het volk recht te trekken. Nehemia neemt het op voor wie uit armoede alles moest verpanden. Met een beroep op de Wet ziet hij erop toe dat bezittingen weer naar de oorspronkelijke eigenaren, ‘onze broeders’, terugkeren. Om te laten zien dat aan zijn integriteit niet getwijfeld mag worden, zweert hij in het openbaar dat hij zich in zijn hoedanigheid als stadhouder geen bezittingen van anderen heeft toegeëigend noch anderen op enigerlei wijze benadeeld of schade berokkend heeft (Neh. 5,14). Ten slotte wordt de muur in 52 dagen tijd geheel opgebouwd (6,15). De herbouw van de stad blijkt, en dat heeft Nehemia destijds in ballingschap goed ingeschat, de materiële voorwaarde voor het volk om in veiligheid volgens de Wet te kunnen leven. Pas als dat gegarandeerd is, kan aan de naleving van de Torah serieus gehoor worden gegeven.
In dat kader valt nu de lezing van deze zondag waarin het hele volk zich opstelt op het plein voor de Waterpoort om de lezing van de Wet te horen. Wie iets verder doorleest ziet dat deze voorlezing zich over meer dagen uitstrekt. Er staat dat dit iedere dag van het loofhuttenfeest plaatsvindt (8,18). Daarmee lijkt de voorlezing geheel in te stemmen met een regel uit Deuteronomium waarin staat dat om de zeven jaar op loofhuttenfeest, ‘ten tijde van het jaar van de vrijlating’, dus elk sabbatsjaar, de Wet voor heel Israël zal worden voorgelezen (Deut. 31,10v). Dat met ‘heel Israël’ zowel de mannen als de vrouwen én de kinderen worden bedoeld, maakt Nehemia duidelijk in ons gedeelte. Overigens wordt de aanwezigheid van vrouwen en kinderen op meer plaatsen genoemd, zoals in Nehemia 10,29v waar het volk zich onder ede verplicht zich aan de wet te houden, en nadrukkelijk gesproken wordt dat die eed ook de vrouwen en kinderen insluit (zie eveneens Deut. 31,12v).
Het Lectionarium heeft in het te lezen gedeelte de namen van de Levieten die rondom de voorlezende Ezra staan, weggelaten. Alleen missen we dan in vers 7 net een belangrijk detail, namelijk dat deze Levieten aan het volk de door Ezra voorgelezen Thora uitleggen. De bijbel lezen is niet genoeg. En vanaf vers 11 zien we ook op de volgende dagen dat men samen met Ezra en de Levieten verder studeert op de tekst. Zo worden ontdekkingen gedaan in de tekst. Hier wordt een prachtig model aangereikt voor een vierende, horende en studerende Kerk die begrijpt wat Lernen is, waarover Franz Rosenzweig en Martin Buber spraken als kenmerkend voor het joodse leren. Alleen in een voortgaand lees- en leerproces komt de Schrift tot leven. Niet onbelangrijk is dat het initiatief van het voorlezen niet van Ezra of Nehemia of zelfs de Levieten komt, maar van het volk (8,1). Een zeldzaam gelukkig moment waarop de vox populi de openbarende kracht van de vox dei heeft. Hier beseffen de hoofden van het volk dat zij het niet zonder de inbreng van het volk redden. Een thema waar de epistellezing uit 1 Korintiërs 12 prachtig bij aansluit.
Net als in Nehemia horen we hoe in Lucas 4 naar de Schrift wordt geluisterd. Men ziet op Sabbat aandachtig toe hoe Jezus de profeet Jesaja opent en leest. In beide lezingen zien we dat op de Schriftlezing uitleg volgt. Een andere overeenkomst zit in de gespannen verwachtingen bij de hoorders. Men verwacht iets belangrijks te zullen horen. De betekenis wordt als significant en relevant beschouwd, anders liep men er wel voor weg. De beide lezingen bieden dus nog al wat aanknopingspunten om het belang van de Schriftlezing te belichten. De aandacht voor de Schrift in een publieke setting; en ook het belang van de herhaling. Oude teksten krijgen een betekenis voor elke tijd en generatie hoorders: ‘Heden wordt dit Schriftwoord in uw oren waar!’ Maar de evangelietekst laat ook zien dat de woorden erkenning kunnen krijgen zonder dat ze wortel schieten. Wie doorleest in Lucas na vers 21 ziet dat Jezus’ eigen stad hem niet erkent als de door Gods geest gezalfde die Gods genadejaar komt proclameren. De snelle omslag van bijval voor de woorden van Jesaja naar ongeloof over de actualisering, toont hoe onvoorspelbaar de uitkomst van de verkondiging is.
Eigenlijk is het een groot goed dat wij in ons land in staat zijn om de Bijbel in principe elk moment van ons leven te kunnen opslaan. Dat we erover kunnen horen elke zondag in de liturgie. Dat kunnen we een van de verworvenheden noemen van de boekdrukkunst. We hoeven in principe niet meer de deur uit om de Schrift te raadplegen. Terwijl in de Thora nog gerekend wordt met een openbare voorlezing over zeven dagen, elk zevende jaar. Toen was de lezing van de Thora een uitzonderlijk gebeuren. Daar moest je dan ook bij zijn. Niemand uitgezonderd. Maar de voorwaarde was dan ook optimaal. Het gebeurde immers in het sabbatsjaar. Niemand hoefde thuis te blijven vanwege werkverplichtingen. Men was vrij om naar Jeruzalem op te trekken. Er was tijd om naar de Wet te horen en die te doen. En wie ontdekte dat hij het had laten sloffen, kreeg nu weer de gelegenheid met een schone lei te beginnen (Neh. 8,9v).
Preekvoorbeeld
Vandaag bijbelzondag bij uitstek. Een hoogdag van het woord. Zowel de eerste lezing als het evangelie doen verslag van wat het voorlezen van de Schrift bewerkt. Het woord moet beluisterd worden, want het geloof is uit het gehoor. Jezus gaat naar de synagoge in zijn geboortedorp en men reikt hem de rol van Jesaja aan. De inwoners van Nazaret, een kleine groep, zijn daar samengekomen. De priester Ezra leest van de dageraad tot de middag voor uit het Boek. Zeven dagen lang, heel de Schrift. Zo deed men het elk zevende jaar, het sabbatsjaar. En heel het volk was aanwezig bij deze feestelijke gebeurtenis, want iedereen was vrij. Zo is ook de zondagsrust een ideale, materiële voorwaarde om het Woord van God te beluisteren. En dan vooral met een vrij hart.
Het woord van God doet wat het zegt. Het is een daad. ‘Want zoals de regen en de sneeuw’, lezen we bij Jesaja, ‘uit de hemel neerdalen en pas daarheen terugkeren wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht en met planten bedekt, wanneer zij zaad hebben gegeven aan de zaaier, en brood aan de eter, zo zal het ook gaan met mijn woord. Het komt voort uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar mij terug, maar pas wanneer het heeft gedaan wat mij behaagt, en alles heeft volvoerd, waartoe ik het heb gezonden.’ (Jes. 55,10-11) En wij belijden ook dat Gods woord is mens geworden in Jezus. Het woord is vlees geworden. God deelt zichzelf mee in zijn woord, in Jezus.
Het woord van God raakt mensen. Het laat hen hoe dan ook niet onverschillig. Al roept het bij mensen een hele reeks reacties op, van uiterste, vijandige afwijzing tot de meest ontroerende aanvaarding. Maar dit woord moeten wij ook nog op ons leven leggen. Zoals ook Jezus het woord vlees en bloed laat worden in zijn leven. ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is vandaag in vervulling gegaan.’ Hij actualiseert het woord en legt het uit. De uitleg volgt op de voorlezing en het beluisteren en verklaart de diepe zin ervan en betekenis voor ons leven nu. Bijbellezing is geen vrijblijvend gebeuren. Vandaar dat de mensen in Nazaret Jezus’ woord ook afwijzen. Het gaat hen te ver. Dit geldt niet enkel voor hen. Ook wij herkennen dit in ons leven en ook wij zeggen niet op ieder woord: Amen, Amen.
Het woord van God raakt mensen. En waar ze het nederig aanvaarden zoals Maria, raken ze in verwachting. Ze ontvangen leven en brengen leven voort.
Het woord van God raakt mensen. Het volk, zo horen we, was in tranen uitgebarsten. Het overkomt ons ook wel – dat hoop ik althans – dat wij wenen. Dit kan gebeuren om verschillende redenen. Als we heel erg ongelukkig zijn, ontgoocheld, gekwetst of vernederd worden. Maar evenzeer als wij diep gelukkig zijn. Een mens kan wenen van dankbaarheid en als hij getroost wordt. Wie is het nog niet overkomen als je een woord leest of hoort lezen, zelfs in de kerk. Of als iemand je bemoedigend toespreekt. Het juiste woord, het is als zachte regen, als milde dauw. Het dringt door tot ons hart en tranen wellen op. Echte troost die raakt ons ten diepste en dan worden we bewogen.
Er staan veel troostende woorden in de Schrift, naast andere woorden. Neem en lees en je vindt zeker een woord dat je raakt, je bemoedigt, je troost. Misschien heb je zo’n woord al gevonden en koester je het. Een woord dat je smaakt en proeft als goede wijn en dat je hart verheugt. ‘Wees niet bedroefd, maar de vreugde die de Heer u schenkt zij uw kracht.’
De Heer kondigt een genadejaar af. Blinden zullen zien, gevangenen worden vrijgelaten, verdrukten gaan heen in vrijheid. Ook deze woorden mogen geen woorden blijven. Het woord moet gedaan worden. Deel met wie niets heeft, zo luidt het in de eerste lezing. Het is aan ons nu, vandaag om het woord dat we gehoord hebben in vervulling te doen gaan.
Wim Reedijk, inleiding
Pol Swinnen ofm, preekvoorbeeld