- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 398.84 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
24 december 2019
Geboorte van de Heer (Nachtmis)
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 9,1-6
Deze lofzang vormt het slot van het grotere geheel van Jesaja 6,1-9,6. Zij bezingt de overwinning van het licht over de duisternis.
Jesaja 9,1 sluit aan bij het einde van Jesaja 8 dat de duistere tijd schildert, toen de Eeuwige zweeg, terwijl het noorden van Israël, het land van Zebulon en Naftali en Galilea, overheerst werd door Assyrië. Aan die smaad komt een einde.
Driemaal komt het woordje ‘want’ voor in de vorm van een climax als reden voor de dankbaarheid: eerst de bevrijding van het juk (9,3); dan de definitieve vernietiging van de vijand, laarzen en mantels worden verbrand (9,4) en als hoogtepunt de geboorte van een kind, een zoon (9.5).
Het kind is licht in de duisternis, het brengt een enorme vreugde teweeg: Immanuel, God met ons (7,14; 8,8.10). Met de geboorte van dit kind is de oude tijd van geweld definitief voorbij. Het is niet duidelijk wie het kind is, wél dat het heel bijzonder is: een koningskind, de zoon van Achaz, de zoon van de profeet of een toekomstig, messiaans kind. Het krijgt prachtige namen toebedeeld zoals maker van wondervolle plannen in tegenstelling tot de zinloze plannen van de vijanden in Jesaja 7,5-7 en 8,10, en vader voor eeuwig, vorst van vrede. Die namen zijn het levensprogramma van dit kind zoals Jesaja 9,6 verwoordt: ‘Groot is de macht en eindeloos de vrede voor de troon van David, voor zijn koninkrijk; hij zal het stichten en onderhouden door recht en gerechtigheid vanaf nu en voor altijd. De geestdriftige liefde van de Heer van de machten zal dit teweegbrengen.’
Titus 2,11-14
Zie: Y. van den Akker-Savelsbergh, ‘De brief aan Titus. De glorie van onze grote God en redder Jezus Chrisus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Skandalon 2015, 94-98
Lucas 2,1-14
In eerste instantie verbaast het dat Lucas maar zo weinig woorden aan de geboorte van Jezus wijdt (2,6-7), terwijl de aankondigingen van de geboorte van Johannes en Jezus, de ontmoeting tussen Maria en Elisabet en de gebeurtenissen rond de geboorte en naamgeving van Johannes breed worden uitgesponnen. De opbouw van Lucas 2,1-20 geeft het antwoord:
Lucas 2,1-5 ‘het geschiedde dat …’ (egeneto de)
Lucas 2,6-14 ‘het geschiedde dat …’ (egeneto de)
Lucas 2,15-20 ‘en het geschiedde dat …’ (kai egeneto)
Het eerste deel (2,1-5) schetst de situatie: iedereen moet zich op last van de keizer laten inschrijven in zijn stad van herkomst. Daar Jozef uit de stad van David, Betlehem stamt (1,27), vertrekt hij met de zwangere Maria vanuit Galilea (Nazaret) naar Judea.
Het laatste deel (2,15-20) dat in de dageraadsmis wordt gelezen, verhaalt hoe de herders op weg gaan naar Betlehem om het pas geboren kind te zoeken aan de hand van het teken dat hun door de engel is gegeven. Zij vinden het en maken bekend wat hun van Godswege over hem is gezegd.
Het middendeel (2,6-14) beschrijft in de verzen 6-7 de geboorte van het kind. Wat volgt, de goede tijding van de engel en het engelenleger aan de herders, kan niet los worden gezien van deze geboorte. Dat blijkt uit het vocabulaire zoals ‘baren’ (2,62.11), ‘voerbak’ (2,7.12.16), ‘in doeken wikkelen' (2,7 en 12), ‘heerlijkheid’ (2,9 en 14); bovendien zijn alle zinnen – afgezien van de directe rede van de engel(en) – met elkaar verbonden door het voegwoord ‘en’ (kai).
Alle kenmerken van een epifanie zijn hier aanwezig: na de beschrijving van de situatie het plotse gebeuren van de verschijning van de engel, de schrik bij de herders en het ‘vreest niet’ van de engel. Ook volgt op de heilsaankondiging het teken.
De goede boodschap (euaggelizomai) is dan ook van God afkomstig: ‘Vandaag is in de stad van David uw Redder geboren; Hij is de Messias, de Heer.’
De eerder aan Maria bekendgemaakte naam van het kind – Jezus, God redt – wordt hier nog niet genoemd (1,31). Dat gebeurt pas een week later bij de besnijdenis (2,21).
Redder, Messias, Heer, zijn niet enkel titels, zij drukken uit wat Jezus is, zijn wezen, zijn levensprogramma (vgl. Hand. 2,36). Dat kan men ook zeggen van de woorden van het engelenleger: glorie aan God, vrede en welbehagen in de mensen.
De geboorte van Jezus staat in het kader van een door keizer Augustus uitgeroepen volkstelling die voor de hele wereld geldt: iedereen moet zich begeven naar zijn geboortestad om zich daar in te schrijven (vgl. het negatieve oordeel over een volkstelling in 2 Sam. 24).
Zo weet de keizer hoeveel belasting hij kan heffen en ontvangen. De eigenlijke naam van keizer Augustus is Gaius Caesar Octavianus; de titel augustus, ‘hoogverhevene’, is zijn eigennaam geworden (vgl. Christus/Messias); tot dan toe werden alleen goden en heilige voorwerpen augustus genoemd.
Keizer Augustus stond bekend als de man van de Pax Romana, de vredesvorst. Een inscriptie uit het jaar 9 vChr. in Priëne (Klein-Azië) bij gelegenheid van de invoering van de Juliaanse kalender zegt het volgende over de keizer: ‘De voorzienigheid heeft aan ons en onze nakomelingen Augustus geschonken als redder die de oorlog heeft doen ophouden en vrede heeft gesticht. (…) De geboortedag van deze god is het begin van de goede tijdingen (euaggelia) over hem (of: dankzij hem)’.
Lucas noemt ook nog Quirinus, gouverneur van Syrië, onder wiens bewind inderdaad een volkstelling heeft plaats gevonden, maar pas in het jaar 6 nChr. Volgens Lucas 1,5 is Jezus echter geboren tijdens de regering van Herodes de Grote (overleden in 4 vChr.). Dit roept de vraag op waarom Lucas keizer Augustus en Quirinus noemt, als de historische setting niet klopt en zij bovendien in het verdere verloop van zijn evangelie niet meer ter sprake komen?
Lucas wil laten zien, wiens geboortedag er werkelijk toe doet en het begin van de goede tijding (euaggelion) is. Daarom plaatst hij tegenover deze keizer, de machtigste man van de toenmalige wereld, die zich god noemde, dit weerloze, nog naamloze kind, in doeken gewikkeld en in een voerbak gelegd, omdat er geen plaats voor hem was in het gastenverblijf. Een groter contrast is nauwelijks denkbaar, zeker wanneer de engel, boodschapper van God, de herders de goede tijding verkondigt, dat ‘vandaag in de stad van David uw redder is geboren, Hij is de messias, de Heer’ (v. 11).
Op die wijze laat Lucas er geen misverstand over bestaan: de ware redder van de mensen is niet de keizer, maar dit in de stad van David geboren kind.
Dat geldt ook voor de keizer in zijn rol als vredesvorst; de inscriptie vermeldt niet hoeveel doden er gevallen zijn, hoeveel verdriet en ellende de Pax Romana gevergd heeft. Lucas daarentegen schrijft de vrede toe aan de geboorte van dit kind: ‘Glorie aan God in de hoogste hemel, en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij een welgevallen heeft’ (2,14).
De volkstelling van Quirinius was voor Lucas een literair middel om Jozef naar de stad van David te laten gaan. Nergens schrijft Lucas dat Jozef zich liet inschrijven bij de autoriteiten in Betlehem, maar dat is ook niet belangrijk in zijn ogen.
Met de stad van David (2,42.11) is gewoonlijk Jeruzalem bedoeld, maar hier gaat het om Betlehem, huis van brood, stad van Ruth, de overgrootmoeder van koning David (Ruth 4,13-17) en vooral stad van koning David zelf . In die stad werd David door Samuël tot koning gezalfd (1 Sam. 16,1-13; Mi. 5,1). Betlehem heeft dan ook de connotatie van het koningschap. Daar duiden ook Messias en de Heer op (2,11).
Wim Weeren, Rode draden in de evangeliën, Antwerpen 2018, 172-177
Preekvoorbeeld
Je hebt toch wel heel bijzondere oren en ogen nodig om het verhaal van vannacht te verstaan.
Want ik stel me voor dat ik een van die herders was aan wie de engel komt vertellen dat er een redder is geboren. Een Christus. Dat is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord Messias. Hij zou de wereld omvormen tot het paradijs, zoals bij de schepping bedoeld was. En nu kwam daar een engel aan ons, herders, vertellen dat het zo ver was.
Van die herders wordt verteld dat ze gingen. Zou ik gegaan zijn? Zou u gegaan zijn? Zou ik geloofd hebben wat die boodschapper zei?
Wat zou er in mijn hart moeten worden aangeraakt...? Waar zit ik al zo lang op te wachten... Naar uit te zien? Wat was het in de boodschap van die engel, waardoor die herders inderdaad in beweging kwamen en gingen kijken? Dat herders waren in die dagen bepaald niet de belangrijkste of aanzienlijkste mensen waren in de maatschappij? Was dat de reden? Dat er eindelijk aandacht aan hen werd besteed? Iemand die hen die moeite waard vond? En dat niet alleen: ook iemand die hem blij wilde maken. Moed geven. Toekomstperspectief. Eindelijk is er de Redder geboren. Ga maar kijken. Zou ik gegaan zijn?
Hoe zag die engel er eigenlijk uit? Hij was – vertelt Lucas – omstraald met licht. En dat midden in de nacht. Juist zoals hier in de kerk: overal licht. Midden in de nacht. Eigenlijk gebeurt hier wat destijds ook in Betlehem gebeurde: gewone, alledaagse mensen, midden in de nacht omstraald door licht overal. En aan hen, aan ons wordt een boodschap meegegeven: degene naar wie je zo al lang uitkeek... degene van wie je al zo lang redding en uitkomst verwachtte... degene die waarmaakt dat er genade bestaat... degene die de pijnplekken in mijn hart kent, eerbiedigt en er liefdevol een zachte hand op legt... degene die ons bezweert dat er nieuw begin mogelijk is, in welke pijnlijk gebroken situatie ook: diegene is in uw midden. In ons midden. Ga maar kijken.
En als we inderdaad gaan kijken? Wat krijgen we dan te zien? Een arm echtpaar ergens aan de rand van een boerenveld. Ze hebben net een kind gekregen. In arren moede hebben ze het in een voerbak neergelegd. Dat is alles. En dat zou dan degene zijn over wie al die grote dingen worden aangekondigd: Redder, Messias. Vrede op aarde. Je moet toch wel heel bijzondere ogen hebben om in deze mensen, in dit kind, net geboren in deze erbarmelijke omstandigheden: om hierin de lang verwachte Redder te zien. Aan de buitenkant valt er immers niets bijzonders te zien. En toch... toch hebben die herders gezien wat er gezegd werd. En ze loofden God, dat ze er getuigen van waren geweest.
Daar zit misschien voor ons de grote les van dit gebeuren. De herders hebben gezien wat er gezégd werd. Aan wat hun ogen zagen, werd toegevoegd wat ze met hun oren hoorden. Ze hóórden wat ze moesten zien. Alsof er gezegd werd: kijk door de armelijke buitenkant heen... blijf niet stilstaan bij en staren op de kleinheid en de armoe alleen. Maar zie daar dwars doorheen het nieuwe begin. Hoor wat er aan de binnenkant schuilgaat: een nieuwe mens van God. Vrede op aarde. Redder. Hij maakt de wereld nieuw. Tot een paradijs.
Dus laten we doen waartoe de engel ons uitnodigt. Laten we straks terug gaan de nacht in. Aan de buitenkant te zien, zal er aan de wereld niets veranderd zijn. Nog hetzelfde als toen we kwamen. Maar wij zijn veranderd. Wij dragen vanuit hier woorden en beelden mee in ons hart. De vaardigheid om dwars doorheen het zogenaamd gewone, alledaagse, dwars doorheen de zogenaamde kleinheid van ons bestaan, het nieuwe begin te onderscheiden, de aanwezigheid van onze God te zien met al zijn beloften. Het is al begonnen; merk je het niet?
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Dries van den Akker sj