- Versie
- Downloaden 56
- Bestandsgrootte 395.54 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
1 maart 2015
Tweede zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 22,1-2.9a.10-13.15-18; Ps. 116; Rom. 8,31b-34; Mar. 9,2-10 (B-jaar)
Inleiding
Het kader van de Veertigdagentijd, de Vastentijd
De Veertigdagentijd brengt ons bij leven en dood, bij ontvangen en moeten loslaten. Langs de weg van ontlediging kan in ons binnenste de ruimte komen voor de liefde voor God en mens. ‘Wanneer God bemint, wil hij niets anders dan bemind worden: het enige doel van zijn liefde is immers bemind te worden, want hij weet dat al wie hem beminnen, juist in die liefde hun geluk vinden’ (Bernardus van Clairvaux over het Hooglied). De lezingen gaan over die liefde: God, die ons alles schenkt, het leven uit genade, en die ons Jezus schenkt, de Mensenzoon, die zijn liefde voor God en mens tot het uiterste trouw blijft. In liefde zal Gods heerlijkheid zich openbaren. Dat is de grondtoon die doorklinkt in heel de Vastentijd.
Abraham, een leven in beproefde liefde, in geloof en overgave
De Abrahamcyclus maakt duidelijk: hij moet zekerheden loslaten. Hij verlaat zijn geboorteland. Hij laat aan Lot de ruimte om het beste stuk land te kiezen; voor Abraham de steppe. Sara blijkt onvruchtbaar. Ismaël, de zoon van Hagar, wordt een bron van conflict. Abraham moet haar en de jongen laten gaan. Als hem en Sara alsnog hun zoon Isaak geschonken wordt, krijgt hij de opdracht die zoon te offeren. Steeds moet hij alles prijsgeven. Deze offerbereidheid van Abraham is exemplarisch voor heel de bijbelse traditie. Zijn nakomelingen, het volk van Israël, zal bij het volbrengen van de Thora telkens worden geconfronteerd met misslagen, met verlies, met onzekerheid. Het zal ook de trouw en de belofte van God ervaren. Hij staat borg voor alle leven, de toekomst van het volk en de vervulling van beloften in de eindtijd. In dit perspectief is Genesis 15 essentieel. ‘Vrees niet Abram, ik zal uw schild zijn. Uw loon zal zeer groot zijn’ (v. 1). Het begrip ‘schild’ staat in de Schrift voor de beleving van geloof en vertrouwen op God. Abram noemt zijn kinderloosheid (vv. 2-4). God doet de toezegging van een talrijk nageslacht. ‘Abram heeft de Heer geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid’ (v. 6). De Heer sluit met hem het verbond (vv. 7-21) met óók de vooraankondiging dat de nakomelingen slaaf zullen zijn in een vreemd land en 400 jaar worden onderdrukt. Abraham zoekt te leven in geloof ondanks alle onzekerheden. Genesis 21 vertelt over de geboorte van Isaak en de wegzending van Hagar en Ismaël. Daarop volgt de beproeving van Abraham in Genesis 22. Opnieuw moet hij loslaten. Leven is géén bezit, het is gave van God. Terwijl hij weet wat hij moet gaan doen en Isaak vraagt ‘waar is het offerdier?’ antwoordt hij: ‘God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.’ Samen delen zij de vragen, samen zullen ze de crisis doorstaan. Het gebeurt op de berg Moria, ‘de Heer ziet’; vandaar dat men nu nog zegt: ‘Op de berg van de Heer laat hij zich zien’ (v. 14). Abrahams geloof in God is sterk. ‘Omdat u dit gedaan hebt en mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, zal ik u zegenen’ (vv. 16-17). Van dood naar leven. Op de berg zegeviert Gods heerlijkheid. Het geloof van Abraham is antwoord op de onvoorwaardelijke trouw van God.
Het offer van Isaak is wezenlijk voor het geloof van het volk Israël. De binding van Isaak, de Akedat Jitschak, wordt betrokken op wat het volk telkens moet doorstaan in het offer van ballingschap, vernedering en vernietiging. Maar evenzeer is het teken van redding door God. Op Joods Nieuwjaar, Rosj Hasjana, wordt de Sjofar geblazen ter herinnering aan de ram bij het offer van Isaak. Het indringende geluid geeft de mens besef van Gods aanwezigheid in de wereld en van hoop op zijn reddend ingrijpen.
Psalm 116
De psalm begint met de woorden ‘De Heer heb ik lief: hij heeft mijn bidden en smeken gehoord.’ ‘In doodsnood en vernedering is hij bescherming. Hij brengt terug in het land van de levenden’ (v. 9). ‘U hebt mijn boeien losgemaakt’ (v. 16). Deze psalm, die door de apostelen wordt geciteerd in relatie met de Opstanding van Jezus, onderstreept het besef dat God borg staat voor de gelovige in de wederkerigheid van de mens die God liefheeft en God die bemint.
Romeinen 8
De woorden van Paulus getuigen van een zelfde Geest. God bemint ons, is vóór ons. Hij heeft zijn eigen Zoon niet gespaard. Christus pleit voor ons gezeten aan Gods rechterhand, de ereplaats voor Gods Gezalfde. De verzen 35-38 zijn doortrokken van de liefde van God voor ons en het besef dat die liefde in Christus voor ons werkelijkheid is en aan ons gebeurt. Daar gaat het om. De onderliggende overtuiging is: Christus is ons Pascha, het Lam dat uit liefde voor God en voor de mens zichzelf geeft. In de christelijke iconografie wordt Jezus’ leven en sterven beleefd in relatie met het offer van Isaak. Dat bevestigt zo het oorspronkelijke draagvlak van geloof en verbond tussen God en mens, een verbond in en vanuit liefde.
Zie de TvV-special Paulus zelf, blz. 81-82.
Marcus 9,2-10
We zien naar de context. Hoofdstuk 6,4: ‘Een profeet wordt overal geëerd, behalve in zijn vaderstad...’ Het levenseinde van Johannes de Doper (6,14-29) was voor Jezus een schok. De broodvermenigvuldiging: ‘Hij had zeer met hen te doen, omdat ze als schapen zonder herder waren (6,34). De storm op het meer: Jezus zegt: ‘Rustig maar. Ik ben het. Wees niet bang’ (6, 50). In steden en dorpen komen mensen om genezing. In hoofdstuk 7 discussie met Farizeeën over het onderhouden van geboden; in Tyrus genezing van de dochter van een Griekse vrouw: ‘de hondjes onder tafel eten van de kruimels’; genezing van een doofstomme: ‘Geweldig wat Hij allemaal gedaan heeft. Doven laat Hij horen en stommen laat hij spreken.’ In hoofdstuk 8 wordt opnieuw de menigte te eten gegeven; in de verzen 11-21 weer gesprek met Farizeeën en tot de leerlingen: ‘Jullie begrijpen het nog niet?’ Tot de genezen blinde in Betsaïda zegt Jezus: ‘Niet het dorp ingaan’ (v. 26).
Daarom: profetisch handelen, niet aanvaard worden, herder, dood (van Johannes), verblijf en aandacht voor mensen buiten het land, dat alles focust op Jezus’ zending. Hij gaat omzichtig om met de essentie van zijn opdracht als Messias. Marcus onderstreept dat. Maar vanaf vers 27 wordt de vraagstelling toegespitst: ‘Wie zeggen de mensen... en wie zeggen jullie dat ik ben?’ Petrus antwoordt: ‘U bent de Messias.’ Hij verbood hun met iemand over hem te spreken. Dan volgt de aankondiging van het lijden van de Mensenzoon en de woorden dat wie hem wil volgen met zichzelf moet breken en zijn kruis opnemen. Vers 38: ‘wie zich schaamt voor mij... over hem zal ook de Mensenzoon zich schamen wanneer hij, bekleed met de heerlijkheid van de Vader, komt met de heilige engelen.’ Verhoudingen komen op scherp. Vers 9,1 speelt hierop in met merkwaardige vooraankondiging van de verheerlijking. Een tussentijd van bezinning en gebed. ‘Zes dagen later...’, bij Matteüs en Lucas evenzo. De gedaanteverandering op de berg is enerzijds reactie op de onzekerheid, onbegrip en weerstand van de leerlingen en anderen, anderzijds noodzakelijke bevestiging van zijn opdracht. De drie steunpilaren van de jonge kerk (Gal. 2,9), zij alleen, Petrus, Johannes en Jacobus, zijn zoals later in de Hof van Olijven (Mar. 14,33) bij dit moment van gebed en ontmoeting met de Allerhoogste aanwezig. De verbondenheid wordt gelegd met de leiders van het godsvolk Elia en Mozes, die trouw bleven ondanks tegenstand van het volk. Zo’n profetisch gebeuren vindt plaats op een hoge berg (Ex. 24 en 1 Kon. 19). De vraag over hun gezag en zending is in het geding. Een grenssituatie, en dan is er sprake van openbaring. Met de wolk en de stem, de lichtglans en de heerlijkheid wordt de bevestiging gegeven: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem.’ De drie leerlingen moesten ervaren: de weg die Jezus moet gaan, is de weg die God verlangt. De crisis van beproeving, van prijsgeven en zelfgave zal naderen. Maar die beproeving in lijden en dood zal gedragen worden in gebed en verbond met de Ene, in beminnen en bemind worden, tot Jezus’ heerlijkheid: de (Mensen-)Zoon, mijn geliefde.
Preekvoorbeeld
Een feest, daar zijn mensen, daar zijn wij meestal wel voor te porren. Een feest kan je even al je zorgen en problemen doen vergeten. En dan bedoel ik met feest: iedereen is opgewekt, de stemming zit er goed in. Niets moet, de sfeer is ontspannen, ‘onwijs gaaf’ en ‘kei-gezellig’...
U weet wel: zo’n feest dat altijd te kort duurt en veel te snel is afgelopen. En waar altijd mensen zijn die juist dan van geen ophouden weten; die het liever zo lang mogelijk zo willen vasthouden...
Het liefst zou je willen dat het altijd zo kon blijven: ons leven – één groot feest! Om met het beeld van het evangelie te spreken: alsof je boven op de top van een berg zit, hoog en ver weg van de vaak grauwe werkelijkheid van alledag, een plek waar de zon altijd schijnt, de lucht nog zuiver is en azuurblauw; zo’n plek waar je al je feestgenoten ziet in een heel ander licht – ‘zou het maar altijd zo kunnen blijven!’
Ik stel me zo voor dat Petrus, Johannes en Jakobus ook zo iets moeten hebben ervaren, toen ze daar met Jezus boven op die berg waren. En dan even later ook nog met Mozes en Elia erbij, de grote namen van Thora en Profeten.
‘Het is toch heerlijk hier!’ Hier boven op de berg, waar hemel en aarde elkaar raken. Waar het uitzicht geweldig is, de rust en de stilte adembenemend. Waarom niet hier blijven, ver weg van alle dagelijkse onrust, lijden, verdriet. Dat dal kan Petrus gestolen worden, die berg: dat is het helemaal! ‘Rabbi, het is goed dat we hier zijn. Laten we drie tenten opslaan…’ Ja, kon het maar altijd zo blijven!
Maar dan is er die wolk, die stem die klinkt: ‘dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem!’ Niet Petrus’ idee, nee, wat Jezus zal zeggen en doen, daar komt het op aan. Ze moeten van de berg af, weer terug naar het gewone leven van alledag, weer met beide benen op de begane grond! Daar beneden waar uiteindelijk nog een hele weg te gaan is, een weg op leven en dood. Lijkt me toch best een flinke domper na zo’n feest? Voor Jezus is het duidelijk geworden: de weg waarop het lijden niet te vermijden is, dat zal zijn weg zijn. En die Stem, die er ook was bij Mozes en Elia, die ook hen toen moed en vertrouwen gaf, die zou ook voor Jezus de grote steun zijn om die weg aan te kunnen. En zoiets geweldigs, zo’n profetisch gebeuren, zo’n hart onder de riem krijg je, soms zomaar even, op een hoge berg.
Mensen zeggen het vaak: op een goed feest kun je teren. Het pept je op, neemt even al je lasten weg. En daarna voelt het dat je er weer even beter tegen kunt. Bij zo’n gelegenheid kunnen mensen die doorgaans wat verder van je afstaan, soms ineens in jouw ogen veranderen: ‘goh, dat had ik niet achter haar gezocht.’
Aan een goed feest kun je iets goeds overhouden; het kan je dagelijkse werkelijkheid in een ander licht stellen.
Liturgie zoals we die hier wekelijks met elkaar vieren, wil eigenlijk ook zoiets zijn, als een feest, een moment daar boven op de berg. Soms ervaren we dat heel sterk; soms ook is er helaas nog weinig van te bespeuren. Maar, als het goed is en het doet je goed hier samen te zijn, als je even hebt mogen proeven van het vooruitzicht, het perspectief dat het anders kan, de droom die God met ons mensen en deze wereld heeft; als je even de zorgen en lasten van alledag hebt kunnen loslaten; en als je dat heel even hebt kunnen en mogen delen met anderen, hoe het anders zou kunnen, hoe het ‘van ons samen’ best zou mogen, en van Jezus zelf voorop – dan vieren we liturgie op z’n best, dan is het woord en wederwoord, samen zingen, samen luisteren, samen bidden – dus juist niet in je eentje, maar samen, ervoor gaan! ‘Tafel van één, brood om te weten dat wij elkaar gegeven zijn.’ Dan pas kan er ook iets groeien van wat we zo vaak zeggen hier: ‘broeders en zusters’, ‘gemeenschap van mensen’ die omzien naar elkaar, die oog en hart hebben voor elkaar.
Als het goed is geweest hier op onze berg, dan durf je het misschien aan, net als Abraham, om los te laten en te gaan, je geheel en al toe te vertrouwen aan een stem die vol hoop en belofte is, aan een God die aanwezig is en die er in zal voorzien. Boven op zijn berg heeft ook Abraham heel even mogen ervaren dat het zo gek nog niet is te vertrouwen op die roepstem in zijn leven. Zo mogen ook wij hier samen blijven komen, horen zijn Stem: net als Abraham, nog niet wetend waar die weg zal uitkomen, maar wel gelovend dat er in de crisis uitkomst zal zijn! Dat hij erin zal voorzien: Gods Toekomst!
drs. Frans H.J. Zwarts, inleiding
Hans Lucassen, preekvoorbeeld