- Versie
- Downloaden 56
- Bestandsgrootte 296.39 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
12 april 2015
Tweede zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 4,32-35; Ps. 118; 1 Joh. 5,1-6; Joh. 20,19-31 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 4,32-35
Evenals Handelingen 2,42-47 en 5,12-16 beschrijft ook dit summarium of samenvattend bericht het leven van de eerste christenen in de kerkgemeenschap van Jeruzalem. Gezegd wordt dat zij eendrachtig samenleefden, alles gemeenschappelijk hadden zodat er onder hen geen enkele noodlijdende was en dat de apostelen met grote kracht bleven getuigen van Jezus’ opstanding.
Het gaat hier om een idealiserende en veralgemenende voorstelling, vanuit enkele concrete gevallen zoals dit van de leviet Barnabas bijvoorbeeld, van wie even verder (vv. 36-37) gezegd wordt dat hij een akker verkocht en het geld naar de apostelen bracht. Maar niet iedereen leefde zo, want onmiddellijk hierna (in 5,1-11) volgt het lugubere verhaal van Ananias en Safira, die eveneens een stuk grond verkochten, maar een deel van de opbrengst voor zichzelf achterhielden, terwijl zij schijnheilig en onoprecht toch de indruk wilden wekken alles te hebben afgegeven.
De apostelen getuigden met kracht en klem over Jezus’ verrijzenis. Deze vermelding is belangrijk en kan in verband gebracht worden met de evangelielezing, want het is dank zij dit getuigenis dat mensen tot geloof in Jezus Christus kunnen komen. Vanuit dit geloof bouwen zij samen aan een gemeenschap waarop rijke genade rust, een gemeenschap waarin de levende Heer zelf aanwezig is, wat zich uit in hartelijke mededeelzaamheid, in eendracht en samenhorigheid, in liefdevolle steun en hulpvaardigheid, op de eerste plaats voor de armen en de kleinen in de gemeenschap.
Lucas houdt zijn lezers hier een ideaal voor. Zo zou het moeten zijn. Van zo’n kerk droomt hij en dat is goed en heilzaam, want een mens kan niet leven zonder droom. Hij moet ergens naartoe kunnen leven. Van zo’n droom gaat een sterke oproep en een stevige stimulans uit. Onze kerk hoeft niet zo te zijn zoals zij nu is; zij kan anders en beter worden, geen kerk van conventionele christenen die zich tot het strikte minimum beperken, maar een kerk van echte gelovigen, die Jezus metterdaad navolgen en samen bouwen aan een liefdesgemeenschap waarin iedereen gelukkig wordt en tot zijn recht kan komen.
Psalm 118
Deze lof en dankpsalm roept op om God te danken omdat hij oneindig goed is. Hij heeft pijnlijk beproefd, maar niet aan de dood prijsgegeven. Van de steen die de bouwers hadden afgekeurd heeft hij de hoeksteen gemaakt. Deze tekst wordt in het Nieuwe Testament (Mat. 21,42; Hand. 4,11; Ef. 2,20 en 1 Petr. 2,6-8) op Christus Jezus wordt toegepast.
1 Johannes 5,1-6
Dit is de enige passage in de johanneïsche literatuur waarin het zelfstandig naamwoord ‘geloof’ wordt gebruikt. Het geloof in Jezus als de Christus en de Zoon van God leidt als vanzelf niet alleen tot het liefhebben van God, maar ook tot het liefhebben van al zijn kinderen.
Johannes 20,19-31
Dit evangelie vertelt over de verschijning van de verrezen Heer Jezus aan de twaalf, maar zonder dat Tomas erbij is. Totaal onverwacht komt hij binnen, want de deur van hun verblijfplaats was gesloten, uit vrees voor de joodse autoriteiten en zeker ook uit ontgoocheling omdat hun Messias op een vernederende wijze en als een vervloekte op een kruis werd terechtgesteld. Eerst wenst hij hen de vrede toe en daarna zendt hij hen uit zoals de Vader hem heeft uitgezonden. Daartoe blaast hij de Geest over hen uit.
De leerlingen vertellen daarna aan Tomas dat de Heer in hun midden was, maar hij gelooft hen niet. Hij wil slechts geloven als hij hem zelf gezien en met zijn handen en vingers aangeraakt en betast heeft. Dat mensen twijfelen aan de opstanding van Jezus wordt in de evangeliën dus niet verzwegen (zie ook Mat. 28,17 en Luc. 24,38).
Acht dagen later – de deur is nog altijd op slot – verschijnt Jezus opnieuw en nu is Tomas er wel bij. Hij nodigt hem uit zijn kruiswonden te zien en te voelen. Of hij het ook daadwerkelijk doet wordt niet gezegd. Belangrijker is zijn gelovige belijdenis: ‘Mijn Heer! Mijn God!’ Zo verwoordt en jubelt hij uit dat degene die stierf aan een kruis uit de dood werd opgewekt en bekleed met Gods eigen heerlijkheid.
Didymus Tomas, de ‘tweelingfiguur’ die eerst ongelovig twijfelde en daarna gelovig werd, is aldus het prototype geworden van allen die geen rechtstreekse getuigen zijn van Jezus’ aardse leven en van zijn verrijzenis. Tomas staat model voor de christenen van de tweede en de volgende generaties, die moeten geloven op basis van het getuigenis van de eerste leerlingen, die wel gezien en alles meegemaakt hebben.
Alle latere leerlingen, dus ook wij, zijn aangewezen op het boek, waarin de evangelisten met kracht en met alle mogelijke literaire middelen getuigen over de tekenen die zij Jezus hebben ‘zien’ doen. Zij hebben dat zo goed mogelijk voor ons neergeschreven, opdat wij zouden geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God en opdat we door te geloven leven zouden bezitten in zijn naam (20,31). Voortaan is het evangelieboek de weg naar het Levende Woord van God zoals dat in Jezus stem gekregen heeft en mens geworden is. Vandaag krijgen wij deel aan het leven en het ‘zijn’ van Jezus, aan alles wat hij namens de Vader voor ons betekend heeft en blijft betekenen, via het boek dat wij ‘evangelie’ of blijde boodschap noemen.
Wij kunnen niet meer tot geloof komen door zelf rechtstreeks te zien, maar door te lezen in het boek waarin de eerste leerlingen waarachtig en met klem getuigen over Jezus’ leven, over zijn dood en zijn verrijzenis. Het evangelie werd geschreven en aan ons allen doorgegeven in de hoop dat ook wij daardoor tot geloof komen en op onze beurt gaan belijden, juist zoals Tomas, dat Jezus de Christus is en de Zoon van God. Voor allen die op die manier tot geloof komen en gaan leven in Jezus’ naam, namelijk door te lezen en te overwegen wat door ooggetuigen over Jezus werd neergeschreven, geldt de zaligspreking die de verrezen Heer in vers 29 tot Tomas richt: ‘Gelukkig die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen’.
Preekvoorbeeld
Tomas is voor velen nog altijd het prototype van mensen die het moeten stellen met het getuigenis van anderen. Zoals de eerste christenen, volgens de lezing uit de Handelingen. En zoals wij dus ook. Bovendien staat hij bekend als de nuchtere, de zakelijke. Maar ook als de twijfelaar, een typische tweeling, die alles zelf wil doen, moeilijk de sprong waagt, altijd zekerheid zoekt.
Voor mij is Tomas nog meer een voorbeeld van hoop. Straks zeg ik waarom.
Dat hij als twijfelaar gekend wordt, halen we uit zijn manier van reageren op het nieuws van de apostelen: zij hadden Jezus gezien, in levende lijve, echt! Dat kon hij niet aanvaarden. ‘Dat zal wel een collectieve droom geweest zijn!’ Dan zie je en hoor je immers wat je in stilte wenst… Of was hij diep ontgoocheld door wat er met Jezus gebeurd was? Wellicht had hij zich een ander einde voorgesteld, een happy end. Kon het wel dat iemand uit de dood verrezen was en weer leefde?
Zolang Tomas onzeker was en twijfelde, kon hij nog blijven dromen van de meest onmogelijke dingen: Jezus weer heel dicht bij hen – verder samenzijn als leerling en leraar – een doorbraak van die nieuwe wereld… Zalig! – Maar nu? Met een dode Jezus kon hij niets meer. ’t Was al zo moeilijk geweest met de levende. Hij zag het niet meer zitten. En dan nu nog die kletspraat van zijn medeleerlingen, zijn ‘confraters’.
Onaanvaardbaar…!
En toch. Als Jezus nog eens zou te voorschijn komen, wou hij er bij zijn. Constateren: waar of niet waar…!? Hoopte Tomas dan toch, tegen alle hoop in? Hoop was, binnen in hem, toch blijven woelen. Je weet maar nooit. Het moest eens waar zijn… Dus: afwachten… Wachten… maar liefst niet al te lang. Want van Jezus had hij al zo veel gezien. Het onmogelijke eerst.
Met lange benen ging hij dan maar weer eens naar de anderen. Nood aan elkaar geneest soms. Wie weet…
Acht dagen later was het zo ver. Jezus was daar al met eens. ‘Eerst zien en dán geloven’, moet Tomas gedacht hebben. En aanraken, voelen, zeker zijn! Wij zouden nu zeggen: wetenschappelijk vaststellen. Nu is aanraken misschien wel niet vereist voor de wetenschap… maar wonden aanraken, voelen, zien, betasten… daar kan niets tegenop. Tomas deed het. Omdat hij ermee geconfronteerd werd. Hij kon er niet naast kijken. Het waren wel die wonden in handen en zijde: Jezus’ wonden. Herkenbaar.
Wonden tekenen een mens. Voor het leven. Wonden horen er ook bij. Zij maken een mens tot wie hij is. Een gekwetste of zieke mens roept doorheen zijn wonden om herkenning, om mede-lijden, om genezend aanraken, om erbij zijn, verzorgen, helen…, heel maken. Wonden spreken. Wie daarop ingaat, is verkocht.
Tomas was verkocht. ‘Mijn Heer!... Mijn God!...’ Meer kon hij niet zeggen. Weg alle twijfels. Zo was het goed! Zo moest het blijven. Zo zal het altijd blijven. Jezus leeft. Hoe dan ook.
Een grote rust kwam over hem. Hij vroeg niet meer om zekerheid. Hij had genoeg aan de hoop, het vertrouwen dat leven de dood overwint. Jezus had het bewezen.
En in die rust van het hart hoorde hij ‘Vrede!’ wensen. Vrede! Ook als wonden zo diep zijn dat je er je hand kon in leggen. Geen vragen meer naar ‘waar of niet waar?’ Hij had nu zekerheid. De wonden hadden hem gedwongen te geloven.
Maar die zekerheid bracht nieuwe vragen mee. Hoe moet het nu verder? Wat verwacht de verrezen Heer van hem? Van de groep? Van ons?
De Handelingen van de apostelen vertellen ons de droom, het verlangen, het ideaal van de eerste christenen. Een beetje overtrokken wellicht. Zoals elk ideaal. Maar ze hadden terug de weg gevonden die Jezus hun had voorgeleefd.
Ik kan me voorstellen dat Tomas, met zijn groot geloof, meegegaan is. Voorgegaan is, met de andere apostelen. Het evangelie uitdragen. Enthousiast, vastberaden, radicaal. Ook zo moet Tomas geweest zijn.
Iemand naar wie we kunnen opkijken. Die ons geruststelt: je mag twijfelen, zoeken naar zekerheid. Maar altijd de hoop blijven koesteren dat leven, bij God, geen einde kent!
We zijn samen op weg naar Pasen!
dr. Sylvester M.J.M. Lamberigts, inleiding
Guy Van Peteghem ofm, preekvoorbeeld