- Versie
- Downloaden 23
- Bestandsgrootte 291.17 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 11 februari 2021
12 maart 2017
Tweede zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 12,1-4a; Ps. 33; 2 Tim. 1,8b-10; Mat. 17,1-9 (A-jaar)
Inleiding
In de eerste lezing van deze tweede zondag van de Veertig Dagen geeft Abram gehoor aan Gods oproep om zijn land, stam en het huis van zijn vader te verlaten en op weg te gaan naar het land dat God hem zal wijzen. In de evangelielezing noemt God Jezus opnieuw zijn geliefde zoon en klinkt zijn oproep om naar Jezus te luisteren.
Gevolg geven aan Gods stem betekent niet dat je weg over rozen zal gaan, zoals Abram en ook Jezus ondervonden, maar wel dat je een gezegend mens bent.
Genesis 11,30–12,9
Sarai was onvruchtbaar en had geen kinderen. Terach nam zijn zoon Abram en zijn kleinzoon Lot, de zoon van Haran, en zijn schoondochter Sarai, de vrouw van zijn zoon Abram, met zich mee, weg uit Ur in Kasdim, en ging op weg naar Kanaän. Toen zij echter in Charan waren aangekomen, bleven zij daar. Heel de levensduur van Terach bedroeg tweehonderdvijf jaar. Toen stierf Terach in Haran (Gen. 11,30-32).
Deze verzen gaan direct vooraf aan de lezing van vandaag, een van de meest fundamentele teksten uit de Schrift. Ze laten zien dat de situatie en toekomst van Abram en zijn verwanten hoogst onzeker is: vader Terach is overleden, zijn reis naar Kanaän is gestrand in Haran, zijn neef Lot is wees, zijn vrouw Sarai onvruchtbaar. In deze kritieke situatie nu roept de Eeuwige Abram op om uit zijn land, zijn stam en ouderlijk huis weg te trekken naar het land dat God hem zal wijzen. Die oproep levert nog veel meer onzekerheid op, maar God zal zich laten kennen als onvoorwaardelijk trouw en betrouwbaar.
Waarom God uitgerekend Abram uitkiest, een man van vijfenzeventig jaar, verhaalt de tekst niet. Wel is die vraag in de loop der tijden op verschillende wijze geduid. Een eerste antwoord luidt dat de mens niet in staat is de beweegredenen van God te achterhalen. Gods opdracht aan Abram staat dus los van mogelijke verdiensten van Abram.
Volgens een andere uitleg heeft God Abram – evenals Noach vóór hem – juist wél vanwege diens verdiensten uitgekozen. Deze joodse traditie stelt Abram voor als een man die van kindsbeen af God heeft gezocht met als conclusie dat God reageert op de verdiensten van een mens.
Je zou ook kunnen zeggen dat mensen het blijkbaar nodig hebben om door God te worden aangesproken en dat God mensen nodig heeft die hem kunnen antwoorden. Door op weg te gaan staat Abram open voor Gods wil en opent God toekomst voor Abram.
Het Hebreeuwse Lech lecha betekent letterlijk ‘Ga voor je zelf’. Je zou dat kunnen uitleggen als een weg die een mens alléén moet afleggen, een weg van onthechting, teneinde niet de wereld toe te behoren, maar uitsluitend de Eeuwige. De oproep om uit het land, de stam en het huis van je vader weg te trekken, vormt een soort climax en laat zien hoe moeilijk deze opdracht is.
Uit 12,5 blijkt dat die tocht naar Kanaän leidt. Hoewel Abram zelf niet aan het woord komt, is het wegtrekken zoals de Heer hem had opgedragen (12,4) zijn (positieve) antwoord op Gods opdracht. Eigenlijk voltooit Abram de tocht die zijn vader was begonnen maar niet afmaakte.
De aansluitende verzen beschrijven hoe Abram rondtrekt in het land Kanaän. God belooft hem dat hij dit land aan Abrams nakomelingen in bezit zal geven (12,7) Zo wordt de belofte van 12,2 – Ik zal een groot volk (dit is de geboorte van het volk Israel) van u maken. Ik zal u zegenen (letterlijk: word/wees een zegen) en uw naam groot maken, zodat u een zegen zult zijn, – uitgebreid met het bezit van het land. Vanaf vers 10 verblijft Abram met Sarai vanwege een hongersnood in Egypte.
De belofte van toekomst zal in de ogen van Abram problematisch zijn, want uit 11,30 weten we al dat Sarai onvruchtbaar is. Kinderloosheid is in de wereld van de Bijbel een regelrechte ramp. Iemands naam kan alleen blijven bestaan als er kinderen zijn. Kinderloosheid betekent daarom geen toekomst hebben. Desondanks belooft God Abram een grootse toekomst: Hij zal Abram zegenen en via Abram en zijn nakomelingen zal de hele mensheid gezegend zijn. Verder wordt hier scherp neergezet dat degenen die Abram en zijn nakomelingen zegenen, gezegend zullen worden, en degenen die hen verwensen, vervloekt zullen worden (12,3). Het gaat hier om de relatie van het volk Gods tot andere volken. Zij die welwillend tegenover Israël staan, zullen delen in Gods zegen, zullen ook elkaar zegenen; het tegendeel is ook waar.
Hoewel Abram bij leven niet meemaakt dat zijn nageslacht zo talrijk wordt als de sterren aan de hemel, heeft zijn antwoord, zijn vertrouwen op de belofte van de Eeuwige, bijgedragen tot verwezenlijking van die toekomst (26,4-5).
2 Timoteüs 1,8b-10
Voor de uitleg van deze tekst, zie A.B. Merz, ‘Een testament op naam van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 84-91.
Matteüs 17,1-9
In de laatste verzen vóór het evangelie van vandaag staat de vraag naar de identiteit van Jezus centraal. Volgens de mensen is hij Johannes de Doper, Elia, Jeremia of een van de profeten, volgens Petrus is Jezus de Messias, de zoon van de levende God (Mat. 16,16). Jezus legt de leerlingen het zwijgen op en spreekt vanaf 16,21 over zijn aanstaande lijden, dood en opstanding en over het kruis dat zijn volgelingen op zich zullen moeten nemen.
Matteüs 17,1 beschrijft hoe Jezus zes dagen later (mogelijk een zinspeling op Ex. 24,12-18) Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee neemt, een hoge berg op (volgens de traditie is dat de berg Tabor); in vers 9 dalen zij die berg af, zodat Matteüs 17,1-9 een eenheid vormt. In dit laatste vers legt Jezus de leerlingen opnieuw het zwijgen op ‘totdat de mensenzoon uit de doden is opgewekt’. In de verzen die volgen, gaat het over Elia, over de eindtijd, in vers 12 spreekt Jezus opnieuw over het lijden dat hij zal ondergaan.
De hoge berg roept onwillekeurig een andere scène in herinnering die zich afspeelt op een zeer hoge berg (4,8). Hier probeert de duivel Jezus te doen zwichten voor alle wereldse macht (‘als u de zoon van God bent…’). Daar slaagt hij niet in, want, zo spreekt Jezus, er staat geschreven: ‘De Heer uw God zult u aanbidden en Hem alleen dienen’ (4,10).
Dat Jezus slechts drie leerlingen meeneemt – later ook in Getsemane (26,37vv.) – heeft misschien ook wel met de geheimhoudingsplicht in vers 9 te maken. Voor hun ogen verandert hij van gedaante en is in gesprek met de twee belangrijkste figuren uit het Oude Testament, Mozes en Elia, die symbool staan voor de Wet en de Profeten. De aanwezigheid van Mozes en Elia maakt duidelijk dat Jezus werkelijk in de traditie staat van de Thora en de Profeten, hij is de Messias.
In zijn onschuld vraagt Petrus Jezus of híj wil – hij heeft al iets bijgeleerd sinds 16,22v – dat hij op deze plek drie hutten zal bouwen. Ook al volgt er geen terechtwijzing, het is de verkeerde vraag: Jezus is gekomen om de Wet en de Profeten te vervullen (5,17) en is méér dan Mozes en Elia.
De lichtende wolk die hen vervolgens overdekt, is symbool van Gods tegenwoordigheid. De stem uit de wolk is de stem van God die de identiteit van Jezus bekendmaakt en bevestigt dat Jezus zijn geliefde zoon is in wie hij vreugde vindt. Dat betekent dat Jezus bij God hoort, juist ook omdat hij de weg van het lijden in gehoorzaamheid en vertrouwen gaat. Eerder klonken dezelfde woorden bij de doop van Jezus, maar nu met de uitdrukkelijke toevoeging: Luister naar hem (Deut. 18,15.19). Jezus onderwijst met gezag (7,29). Luister dus naar hem en ga achter hem aan.
Tot slot is het woord aan Romano Guardini over het verstaan van dit ‘visioen’: ‘…iets dat buiten de menselijke ervaring ligt, dringt deze ervaring binnen met al het mysterieuze en verontrustende van een dergelijk naar-binnen-breken. Daarop wijst ook het karakter der verschijning: het ‘licht’, dat niet het licht van dit heelal is, maar dat uit de innerlijke sfeer voortkomt en ‘pneumatisch’ licht is; de ‘wolk’, die niet het meteorologisch verschijnsel is, dat wij kennen, doch iets waarvoor geen volledige uitdrukking bestaat, – klaarheid die verhult, iets hemels dat zich opent en toch ontoegankelijk blijft. Ook het plotselinge der gebeurtenis wijst op het verschijnen van een visioen … ‘Visioen’ betekent dan echter niets subjectiefs, … doch de wijze, waarop een hogere werkelijkheid wordt waargenomen, – evenals de zintuiglijke ervaring de wijze is, waarop wij de dagelijkse werkelijkheid waarnemen. Deze gebeurtenis daalt niet slechts op Jezus neer, zij komt ook niet op hem toe, neen, zij breekt uit hem te voorschijn. Zij is een openbaring van zijn wezen. Door haar wordt duidelijk wat in hem is: het menselijk bovenmenselijke …’ (De Heer, 1964, 300-301).
Preekvoorbeeld
De eerste lezing vandaag gaat over de roeping van Abraham. Hier begint de geschiedenis van het Joodse volk; want zij beschouwen zich als de afstammelingen van Abraham.
Uit het voorgaande weten wij dat Abraham al een oude man was. Hij en zijn vrouw Sara hadden nooit kinderen kunnen krijgen. De belofte dat hij de stamvader zou worden van een groot volk vond hij dan ook nogal vreemd. Verder in de tekst van de Bijbel wordt alles duidelijk. U kent het verhaal: Sara werd zwanger, niettegenstaande haar hoge leeftijd. Ze noemden hun kind Isaak. Die heeft op zijn beurt twee zonen, Esau en Jakob. Jakob wist het eerstgeboorterecht aan Esau te ontfutselen. Hij kreeg twaalf zonen, naar wie de 12 stammen van Israël genoemd zijn. Zo heeft het Joodse volk het begin van zijn geschiedenis verbeeld en neergeschreven. Het is geen historisch verhaal, maar het is verkondiging.
Aan de oorsprong van de joodse godsdienst – en van het christendom – staat de overtuiging dat er een God is die de mens roept. Dat heeft Abraham begrepen en geloofd. Omwille van zijn geloof in die ene God heeft hij gebroken met de godsdienst van zijn land. Hij gaat weg. Omwille van zijn geloof is hij bereid om al het andere in de steek te laten. Daarom noemt men hem de vader van alle gelovigen.
‘Ik zal een groot volk van u maken’, zegt God. Hier klinkt de nationalistische verwachting door van het Joodse volk. De twaalf stammen zullen onder David één groot koninkrijk worden. David wordt een legendarische en symbolische figuur. Vandaar dat in de tijd van Jezus velen dachten en hoopten dat de Messias een nieuwe koning David zou zijn. Die van Jeruzalem opnieuw een belangrijke hoofdstad zou maken, de Romeinse bezetter verjagen, kortom, die het koninkrijk in al zijn glorie zou herstellen.
Het grote volk, waarvan Abraham de vader zal zijn, roept het beeld op van het volk van God. Een volk dat zijn betekenis niet baseert op ‘paarden en strijdwagens’, zoals de psalmen het uitdrukken, maar op zijn kracht om mensen in vrede te laten samenleven.
Abraham heeft zijn vertrouwde wereld losgelaten. Hij ging een onzekere toekomst tegemoet. De Bijbel laat zien dat hij nog veel pijnlijke situaties heeft doorgemaakt. Het geloof beschermt een mens niet tegen moeilijkheden. De tweede lezing spreekt over ‘lijden voor het evangelie’. Geloven, voor het geloof opkomen, kan soms veel van een mens vragen.
Het evangelie vertelt het verhaal van de gedaanteverandering van Jezus. De apostelen hebben hem gevolgd. Met andere woorden, zij dachten dat hij inderdaad de beloofde Messias was. Zoals Abraham zijn land verliet, zo hebben zij hun woonplaats, hun beroep, kortom hun vertrouwde wereld in de steek gelaten om hem te volgen. Ongetwijfeld met enthousiasme. Maar dat ‘vuur van het begin’ hield maar gedeeltelijk stand. Want Jezus werd bekritiseerd door de Farizeeën, die toch de stem waren van de officiële godsdienst. Ze begrepen niet altijd zijn woorden. Zeker niet toen hij begon te zinspelen op mogelijk lijden en dood. En dat zijn leerlingen hun kruis zouden moeten opnemen. Zij zaten nog in hun hoofd met de gedachte aan een nieuwe koning David.
Dan gebeurt die mysterieuze ontmoeting op de berg. Daar laat Jezus zien dat hij inderdaad de Messias is. Want de figuren van Mozes en Elia zijn de voornaamste vertegenwoordigers van Wet en Profeten. Jezus had zelf gezegd dat hij kwam, niet om Wet en Profeten opzij te schuiven, maar om te vervullen, dat wil zeggen om helemaal waar te maken wat zij betekenden. En de wolk, met haar wonderlijk licht, is Gods aanwezigheid. Het is zijn stem die zegt: ‘Dit is mijn welbeminde Zoon’.
De gedaanteverandering was een duidelijk teken: Jezus is inderdaad de verwachte Messias. Op het ogenblik zelf is Petrus overweldigd en wat buiten zichzelf. In deze zekerheid wil hij graag blijven en verzoekt hij om drie tenten te mogen bouwen.
Jezus vraagt aan de drie apostelen om over het gebeuren te zwijgen. Maar de evangelies geven de indruk dat het eigenlijk niet is doorgedrongen wat dit betekende. Want toen Jezus was gevangengenomen, gekruisigd en begraven, waren zij radeloos en bang. Het lijkt er op dat zij zich pas later, na de verrijzenis, het gebeuren op de berg Tabor – of waar het ook plaatsvond – hebben herinnerd en dit verstaan.
Voor ons, die dit vandaag lezen, is de boodschap duidelijk. Jezus is de door God gezondene. Wanneer wij hem horen, geloven wij dat in zijn woorden God zelf ons roept. Zoals hij Abraham heeft geroepen.
Wellicht moeten we ons afvragen uit welk land hij vraagt dat wij wegtrekken. Moeten we ons herinneren dat het geloof soms lijden meebrengt.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld Walter Verhelst OFM