- Versie
- Downloaden 34
- Bestandsgrootte 283.38 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 11 februari 2021
23 april 2017
Tweede zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 2,42-47; Ps. 118; 1 Petr. 1,3-9; Joh. 20,19-31 (A-jaar)
Inleiding
De liturgie van de zondagen van Pasen is een doorlopend getuigenis over de Levende, over Jezus de Gezalfde, die door God gered is uit de vergankelijkheid, uit de dood. Als dragend perspectief hiervan leest de Kerk de woorden van Psalm 118,22v: ‘De steen die door de bouwers is afgekeurd, die steen is hoeksteen geworden. Dat is het werk van de Heer, een wonder is het in onze ogen’. De kracht van de psalm schuilt in de voortdurende herhaling van Gods band met ons: ‘Zijn liefde kent geen grenzen’. Gods liefde overstijgt de grens van leven en dood, zoals ook te beluisteren in vers 17: ‘Ik ben niet gedood, nee ik leef: van de daden van de Heer kan ik vertellen’. Dit geloofsbesef van de Heilige Schrift, waarin Jezus heeft geleefd en is gestorven, is dé bron van het Paasgetuigenis en zo de vormende kracht van de jonge Kerk.
Handelingen 2,42-47
Het verhaal over het leven van de jonge Jezusgemeenschap maakt ons deelgenoot van de effecten die de verkondiging door de leerlingen van Jezus’ verheerlijking te weeg brengt. Zij hebben een gebeuren meegemaakt, dat hun leven op een nieuw wijze heeft geïnspireerd: God heeft hem niet in de steek gelaten maar gered. Petrus benoemt deze geloofservaring in Handelingen 2,24, ondersteund door het citaat uit Psalm 16,10v: ‘Want u geeft mijn leven niet aan het dodenrijk prijs, u laat uw vrome het graf niet zien. U maakt mij vertrouwd met de weg naar het leven, met overvloedige vreugde bij u, met groot geluk aan uw rechterzijde, voorgoed.’
In de jonge kerk zien we dan, dat zij ‘de weg ten leven’ die ons in de Thora wordt geboden ten volle gestalte willen geven, geïnspireerd door Jezus’ leven, sterven en opstanding. Zij willen zo Gods wil volbrengen om op nieuwe wijze volk van God te zijn. In de structuur van deze gemeenschap vinden we dat terug volgens de Schriftlezing van vandaag. Als eerste worden genoemd inkeer en bekering, namelijk de doop (Hand. 2,38-41). Vervolgens ‘leren, onderricht’ door de apostelen om de Schrift te verstaan. Daaruit vloeit voort een gemeenschap te zijn, één in het breken van het brood en bezit te delen. In relatie ook met de traditie aandacht voor het bidden met elkaar, zowel thuis als in de tempel. Kenmerken die wij kennen als ‘leren, vieren, dienen’. Door de mensen in Jeruzalem wordt dit herkend als authentiek. Vandaar de gunst bij het volk. Ook hier geldt: ‘Uw liefde kent geen grenzen.’ Petrus zegt in 2,39: ‘De belofte geldt immers voor u en uw kinderen, en voor allen ver weg, die de Heer onze God erbij zal roepen’. Dynamiek van zending wordt voelbaar, ook in het noemen van de groeiende aantallen (vv. 41 en 47).
Zie H.M.J. Janssen, ‘Petrus de verkondiger’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Petrus – Exegese en Preken, Vught 2017.
Psalm 118
In de Paasliturgie speelt deze psalm een heel grote rol. De jonge kerk is vertrouwd met die bijzondere plaats van deze psalm want ze behoort tot de Hallel-psalmen die de viering van Pesach begeleiden. Alle accent ligt daar op Gods bevrijdend handelen. Hij wijst de weg van overwinnen van het kwaad en de vergankelijkheid. De grote daden van God komen voort uit zijn niet aflatende scheppende liefde, die oorsprong is van al wat bestaat. Zoals al genoemd, speelt die stuwende levensdynamiek van de psalm een wezenlijke rol in het herkennen van Gods handelen in Jezus, de Christus. Anders gezegd, de feiten worden gezien in het perspectief van hoop en vertrouwen, ‘van liefde over grenzen heen’.
1 Petrus 1,3-9
Bijna woordelijk komen in de eerste Petrusbrief de thema’s aan de orde die de lezing van de Schrift en de liturgie bepalen. Uitgangspunt is het herboren worden tot nieuw leven, een leven in hoop, krachtens Jezus’ Opstanding, een daad van God. Petrus schrijft ook over het staan op de drempel van een nieuwe tijd, ondanks het lijden toch hoop. De heerlijkheid van Christus is ons toegezegd. ‘Ook al hebt u hem niet gezien, u gelooft in hem’. In de brief ontmoeten we zo dezelfde spanning tussen lijden en leven, én de verkondiging van de kracht door Jezus’ Geest. Alles gericht op een leven zoals God het wil: ‘wees heilig zoals hij in heel uw gedrag (v. 15), gevolgd door een citaat uit de Thora: ‘Wees heilig, want ik ben heilig’ (Lev. 11,44).
Zie P. van Veldhuizen, ‘1 Petrus. In de wereld staan’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Petrus – Exegese en Preken, Vught 2017.
Johannes 20,19-31
Ook de evangelist Johannes wil ons binnenleiden in het mysterievolle geloofsgeheim: ‘Opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam’ (v. 31).
Dat ‘leven’ is in het Evangelie van Johannes: God leren kennen/beminnen, en leven uit God/in liefde voor elkaar. Liefde die in Christus voor ons is verschenen. Het werk van God tot heiliging van ons en de wereld heeft diepgang en impuls ontvangen door Jezus. In het verhaal over Tomas zijn de kenmerken hiervan sterk aanwezig. Het vernoemen van ‘de achtste dag’ plaatst ons al in de richting van de nieuwe schepping over de grens van de huidige tijd heen. Tomas wordt Didymus genoemd, ‘van de tweeling’. De tweeheid, de ene persoon en de andere persoon, geloof en ongeloof, dus leven en dood zijn centraal gesteld.
De diepgang wordt ingrijpend weergegeven door het aanvankelijk ongeloof van Tomas, die wil voelen en weten dat die verschijning de persoon Jezus betreft, die heeft geleden en aan het kruis is gestorven. De identificatie wil hij voelen en zien. Net als de andere apostelen, die Jezus al hebben gezien en ontmoet, mag hij op voelbare en tastbare wijze Jezus ontmoeten en zien. Dan dringt tot hem door: de Gekruisigde is nu de Levende: wonder van Gods handelen: ‘Mijn Heer! Mijn God!’ God is ‘de Heer van alle sterven en leven’. Bij herhaling wordt in de Heilige Schrift God zo geduid. In deze volgorde: Heer van sterven maar uiteindelijk van leven. Op de drempel van leven en dood is een ‘poort’ geopend naar nieuw leven. Jezus als Eerste is daarvan het teken zoals hij in zijn leven tekenen deed die verwijzen naar leven vanuit God. Van dat nieuwe leven gaan de apostelen getuigen en het volk oproepen tot een nieuwe wijze van leven: ‘wordt nieuwe mensen’. Er mag een nieuwe gemeenschap ontstaan van eenheid en liefde van mens tot mens, van volk tot volk, van de mensheid.
Preekvoorbeeld
Het is en blijft opmerkelijk: dat we geen beschrijving vinden in de Schrift van de verrijzenis. We lezen wel over vrouwen die de steen weggerold vinden en het graf leeg. Maar geen beschrijving van wat er met Jezus is gebeurd of wat hij doet. En toch, we hebben er beelden bij, misschien gevoed door wat in het westen door de eeuwen heen is geschilderd: Jezus die uit het graf komt, de soldaten al dan niet in slaap. Begrijpelijk, want we willen nu eenmaal zaken zien.
In de Schrift ‘zien’ we de verrijzenis, maar dan in de reactie van de leerlingen, ‘zien’ we een mengeling van ongeloof en geloof, van verbazing en verrassing. De verhalen over de verrijzenis zijn verhalen over of van anderen, zijn verhalen van bekering of niet-bekering.
Zo ook het evangelie van vandaag. Duidelijk is dat er iets met Tomas gebeurt, maar ook iets met de anderen. De leerlingen zitten opgesloten, ze hebben zich zelf opgesloten, deuren en ramen dicht, uit angst. Bij Johannes is zo’n opmerking over buiten ook altijd een opmerking over binnen, over het binnenste. De leerlingen zitten opgesloten in zichzelf. Dat is ook logisch. Allen hebben ze verraad gepleegd en Jezus in de steek gelaten. De enige manier om eruit te komen is dat ze eruit gehaald worden. Jezus doorbreekt dan ook hun eigengemaakte isolement. Met die begroeting ‘vrede’ geeft hij niet aan dat buiten alles rustig is, maar dat de verbroken relatie wat hem betreft hersteld is. Het verraad van de leerlingen is niet het einde, hoeft niet het einde te zijn.
Om dat nieuwe begin aan te geven, blaast Jezus zijn adem over de leerlingen, blaast hij zijn Geest in de leerlingen, zoals de Schepper dat doet in het scheppingsverhaal, wanneer hij de mens boetseert uit stof en hem dan met zijn adem leven geeft. Om dat nieuwe begin aan te geven, geeft hij ook de opdracht zonden te vergeven. Zonde heeft altijd te maken met relatie, met het verstoren van een relatie, met het verbreken van een relatie. Met het verstoren of zelfs verbreken van de relatie met jezelf: ontrouw worden aan jezelf, je idealen, je dromen, je talenten. Met het verstoren of zelfs verbreken van de relatie met de ander, met je naaste: negeren, kwaadspreken, doodzwijgen. Met het verstoren of zelfs verbreken van de relatie met God: met doen en denken dat míjn koninkrijk moet komen en niet dat van God, met doen en denken dat míjn wil moet geschieden en niet die van God. De leerlingen krijgen van de verrezen Heer de opdracht verbroken relaties te herstellen. Zij, en wij dus ook.
En wat gebeurt er met Tomas? Veel. Allereerst stelt hij kritische vragen bij de enthousiaste verhalen van de andere leerlingen. Die kritische vragen zijn voor hem geen reden om weg te blijven of de groep te verlaten, zoals dat ook voor de andere leerlingen geen reden is hem buiten te sluiten. Dat is een belangrijk gegeven voor een geloofsgemeenschap. Dat het een gemengde gemeenschap is met alle gradaties van kritiek tot enthousiasme, van ongeloof tot geloof. Precies omdat Tomas die ruimte krijgt, kan hij tot geloof komen, kan hij die geloofsbelijdenis uitspreken: ‘mijn Heer en mijn God’. Geloof is niet vanzelfsprekend. Geloven zit niet in je genen, is niet een houding, een manier van kijken en leven, die je hebt, zoals je sproeten hebt of blauwe ogen, maar is een houding, een manier van kijken en leven die je je aan moet leren, die je je eigen moet maken. Iets leren, iets je eigen maken gaat nooit gemakkelijk, gaat nooit vanzelf en het je eigen laten blijven ook niet. Je moet het voortdurend onderhouden en anderen kunnen daarbij helpen, moeten daarbij helpen.
Vervolgens, en misschien is dat nog belangrijker, stelt Tomas vragen die de kern van het geloof raken. Wij geloven niet zomaar in de verrijzenis, losgezongen van het concrete leven, wij belijden niet een verrijzenis zonder verband met leven en lijden. We geloven in de verrijzenis van de gekruisigde, in de verheerlijking van Jezus’ leven en lijden en daarmee ook van ons leven en lijden. Thomas zegt in feite tegen zijn medeleerlingen: verrijzenis, goed, maar dan wel de verrijzenis van de gekruisigde. Eeuwig leven, uitstekend, maar dan wel van mij zoals ik ben, met mijn kapotte relaties, met de wonden die ik opgelopen heb. Als dat niet gebeurt, is Gods erbarmen niet eindeloos. En dat is het toch?
inleiding drs. Frans Zwarts
preekvoorbeeld prof. dr. Herwi Rikhof