- Versie
- Downloaden 34
- Bestandsgrootte 300.03 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
6 december 2009
Tweede zondag van de Advent
Lezingen: Bar. 5,1-9; Ps. 126; Fil. 1,4-6.8-11; Luc. 3,1-6 (C-jaar)
Inleiding
Baruch 5,1-9
De profeet Baruch ontmoeten we alleen vandaag in de zondagsliturgie. Zijn geschrift is een bescheiden boekwerk van zes hoofdstukken, dat in zijn Griekse vorm in onze bijbel is overgeleverd. Het boek stamt uit de tweede of de laatste eeuw voor Christus, maar presenteert zichzelf alsof het geschreven is door Baruch, de secretaris van Jeremia (hij treedt op in Jeremia vanaf hoofdstuk 32) in de tijd van de ballingschap (Bar. 1,2), vijf eeuwen eerder. Dat is niet ongebruikelijk in oude literatuur. De schrijvers proberen ons niet te bedriegen. Door er de naam Baruch aan te verbinden proberen ze het belang van dit boek aan te geven – zo belangrijk dat de secretaris van Jeremia het geschreven zou kunnen hebben – en ze maken duidelijk dat het boek in een bepaalde traditie geschaard kan worden: die van de profeten van de ballingschap. Het boek Baruch is een verzameling van onderling nogal verschillende stukken tekst, waarvan het gedeelte waaruit de lezing is genomen (Bar. 4,5–5,9), dat in de profetische lijn van Jeremia en Jesaja staat.
Jeruzalem is zowel zelf aan het woord (4,5-29) als dat zij toegesproken wordt. De woorden ‘houd moed’ weerklinken als een refrein.
In de passage van deze zondag draait het vooral om de hoopvolle verwachting van een terugkeer uit de ballingschap, wanneer Jeruzalem in ere hersteld wordt door de Heer zelf. De schrijver verrast ons met bekende verzen uit met name Jesaja, als een bloemlezing opnieuw geschakeerd. Was de vrede ver weg in de treurige woorden van Jeruzalem ‘Ik heb het kleed van de vrede verwisseld voor het kleed van boete en gebed’ (4,20), nu mag dat rouwkleed afgelegd worden om met Gods stralende schoonheid en de mantel van zijn gerechtigheid gekleed te worden en zijn roemrijke kroon te dragen (5,1v; de tekst sluit hier nauw aan bij Jes. 61,10).
Deze redding van Jeruzalem en haar kinderen is een nieuwe roeping, een nieuwe geboorte. Ze krijgt opnieuw een naam: vrede-door-gerechtigheid, heil-door-godsvrucht. Vrede keert weer door gerechtigheid (zie ook Jes. 42,6vv).
Met de woorden van Jesaja 40,3v horen we hoe het onrecht tot een einde komt. Heuvels worden geslecht. God zelf draagt er zorg voor dat Israël mag toeven in de beschermende schaduw van bomen en bossen (vgl. Jes. 41,19).
Filippenzen 1,4-6.8-11
De lezing uit de brief van Paulus uit Filippi is er een die dankbaarheid en vertrouwen uitstraalt. Paulus schrijft in gevangenschap (1,12-14). Die situatie verhindert het directe contact tussen hem en Filippi, maar hij heeft zijn geloofsgenoten wel iets te zeggen. Het lijkt alsof sommigen misbruik maken van zijn afwezigheid. Paulus wil hier tegen waarschuwen en optreden. Voordat hij daar aan toe komt (1,15; 3,1vv), benadrukt Paulus in zijn openingswoord de eenheid tussen hem en de lezers. Voor die eenheid in Jezus Christus is Paulus dankbaar. Dat die verbondenheid genade is, in God ontvangen, mag duidelijk zijn uit het feit dat Paulus dit stuk van zijn betoog schrijft in termen van dank en gebed. Gebed dat er op gericht is dat de Filippenzen kunnen onderscheiden (1,9v). Het is dit vermogen tot onderscheiden dat ze nodig zullen hebben om de waarheid te zien waar het gaat om verkondigers die een slaatje uit de prediking slaan (1,15.17) en zij die dat uit liefde doen (1,16).
Lucas 3,1-6
Het zal niemand ontgaan dat de evangelietekst, net als Baruch, de woorden van Jesaja actualiseert: ‘Elk dal moet worden gevuld, elke berg of heuvel geslecht worden’. Lucas is daarmee uitvoeriger dan zowel Marcus als Matteüs, die vooral verwijzen naar het rechtmaken van de weg van de heer (Mat. 3,3; Mar. 1,3). De evangelisten verbinden deze verkondiging van Jesaja aan het optreden van Johannes de Doper. Hij staat zo getekend als een wegbereider, voorloper van Jezus.
Al in de geboorteverhalen van Johannes en Jezus tekent zich bij Lucas deze thematiek af. In die verhalen begint hij steeds met Johannes, om over Jezus iets vergelijkbaars te vertellen, maar in een overtreffende trap. Johannes wordt geboren uit oudere ouders en aan zijn vader wordt gezegd dat hij in de moederschoot zal worden vervuld met de heilige Geest; Jezus wordt geboren uit Heilige Geest en de kracht van de Allerhoogste. Aan Maria wordt gezegd dat haar kind ‘Zoon van God’ zal worden genoemd, terwijl Zacharias zijn zoon ‘profeet van de Allerhoogste’ noemt. Bij de aankondiging van de geboorte van Johannes wordt op bescheiden wijze de joodse historische context gememoreerd: de dagen van koning Herodes, koning van Juda. Bij de geboorte van Jezus wordt geschiedenis van de hele wereld ten tonele gevoerd in de persoon van keizer Augustus.
Deze geboorteverhalen worden gevolgd door wat Lucas over het optreden van Johannes, en na hem Jezus, vertelt. Bij het optreden van Johannes en Jezus lijken we in zowel de nationale als internationale machtsverhoudingen te worden ingevoerd: inmiddels heerst Tiberius als keizer en een zoon van de koning Herodes uit de beginverhalen is tetrarch geworden. Bovendien horen we wie de hogepriesters zijn. Deze conventie sluit duidelijk aan bij de manier waarop veel profeten worden geïntroduceerd in de Schrift (zie bijvoorbeeld Jes. 1,1; Jer. 1,2; Mi. 1,2 en Hos. 1,1). Bovendien etaleert ze bij Lucas een duidelijke universele oriëntatie, die verder tot uitdrukking komt in het door Lucas geciteerde vers van Jesaja: ‘Alle mensen zullen de redding zien’ (Luc. 3,6 vgl. Jes. 40,5). Het getuigen van Jezus tot aan de uiteinden van de aarde, zoals in Handelingen 1,8 nadrukkelijk als opdracht aan de leerlingen gegeven wordt, begint hier in het optreden van Johannes.
Met de zinsnede ‘Toen kwam het woord van God tot Johannes’ (Luc. 3,2), sluit Lucas opnieuw nauw aan bij de profetische traditie. Dat Johannes een ‘doop van bekering’ verkondigt (3,3), is de invulling van zijn opdracht door zijn vader verwoord (‘wegbereider... gered... door de vergeving van hun zonden’ Luc. 1,76v). Wat die doop van bekering inhoudt komt in het vervolg van Lucas 3 aan de orde: wat je dubbel hebt delen, en niet meer vragen dan waar je recht op hebt. Allen laten zich dopen. Handelingen 1,22 laat het optreden van Jezus beginnen met de doop van Johannes en ook Handelingen 13,24v noemt de verkondiging door Johannes vóór het optreden van Jezus. De verkondiging van Johannes van een doop tot vergeving is een doop die het leven van de gelovigen verandert. Deze doop, die voor allen is bedoeld, is, naast de opstanding van Jezus (Hand. 2,24), hét thema in de verkondiging in Handelingen, meer nog dan de inhoud van de verkondiging door Jezus (zie Hand. 2,38-47).
Preekvoorbeeld
Ik vrees dat de evangelist Lucas ons op het verkeerde been zet, wanneer hij uitvoerig de mensen opnoemt die in de begintijd van Jezus’ openbare leven de plak zwaaiden. Je zou denken dat hij dit doet om het tijdstip duidelijk vast te leggen waarop ‘…het Woord van God tot Johannes kwam’. (In de Nieuwe Bijbelvertaling staat ‘…wanneer God zich … tot Johannes richtte,’ wat niet zo plechtig klinkt maar tenminste iets duidelijker is.)
Maar gezien de bedenkelijke reputatie van al die ‘grote’ mannen van toen, heeft dit een averechts effect. Inderdaad: God laat zijn Woord komen niet in een keizerlijk paleis, niet in een tempel of een instituut, niet bij ‘machtigen’ (zoals je misschien zou verwachten bij al die gezagdragende figuren) – neen, dat gebeurt ‘in de woestijn’, plaats van verlatenheid en soberheid, en daar dan nog specifiek tot een ‘kleine’ mens, Johannes, een volksprofeet, die de gewone burgers oproept zich te bekeren, anders te gaan leven, kortom: te komen tot een mentaliteitsverandering. En daarvoor doopt hij hen, doet hij hen opstaan uit het verwoestende water, uit hun bezwaard verleden, om recht te komen en een nieuw leven te beginnen.
Hij actualiseert op zijn eigen manier de woorden van Jesaja ‘…eerst moeten de paden recht gemaakt worden, de heuvels geslecht en de ravijnen gevuld worden’. Voorbereidend werk dus, om de komst van Gods Woord (Jezus) mogelijk te maken.
De profeet Baruch (in de eerste lezing) had eenzelfde voorwaarde gesteld om tot verandering te kunnen komen: terugkeer uit de ballingschap was toen ook slechts mogelijk indien er ‘vrede door gerechtigheid’ gerealiseerd zou zijn. Ook hij sprak van ‘…heuvels slechten, dalen opvullen, barrières doorbreken…’
Is dat voorbereidende werk dan zo belangrijk? Blijkbaar wel. Vooraleer je open te stellen voor het nieuwe en het goede, moeten sommige heilige huisjes worden afgebroken, sommige slechte gewoonten moeten losgelaten worden, en bepaalde verkeerde opvattingen moeten recht gezet worden. Dán pas is de tijd rijp voor vernieuwing. Zo is Johannes letterlijk de ‘wegbereider’, de ‘voorloper van Jezus, diegene die ten dienste staat van hem die komen zou.
We zien trouwens bij Lucas altijd opnieuw hoe Johannes toch altijd een trapje lager staat dan Jezus. Denk bijvoorbeeld maar aan de verhalen rond de geboorteaankondiging van Johannes en wat later die van Jezus: Johannes wordt ‘Profeet van de Allerhoogste’ genoemd – maar Jezus wordt aangekondigd als ‘Zoon van God’. Zo tekent Lucas Johannes duidelijk als diegene die de baan zal moeten effenen voor Jezus’ komst.
Voorbereidend werk dus – maar zo noodzakelijk – van het kleinere komen tot het grotere. Dat was zo in de tijd van Johannes en van Jezus – dat is nog altijd zo. Ook nu vraagt verbetering van onze wereld vandaag om verandering van onder uit, vanuit de basis, vanuit ons dus.
De heuvels van onbegrip tussen staatshoofden worden maar langzaam geslecht. Dat zien we dagelijks. Het gaat bijna niet vooruit. Maar wanneer wij, gewone mensen, beginnen met onderling overeen te komen, naar elkaar te luisteren en proberen de anderen te verstaan, dan maken we kans dat onze houding uitdijt en stilaan een goede gewoonte wordt voor velen, en uiteindelijk ook voor regeringen. Nog is het een droom – maar dromen helpen leven en roepen kansen op.
Ook wij kunnen ‘wegbereiders’ zijn door grachten te dempen, grachten van vooroordelen waardoor wij de mensen klasseren, in vakjes duwen en hen veroordelen om langs de andere kant van de maatschappij te blijven staan, zonder kansen tot toenadering of participatie.
Er zal vooral nog heel wat werk zijn aan onze wegen, onze kronkelwegen van onrecht, (niet-recht), aan onze uitvalswegen waardoor we proberen te ontsnappen aan de druk van buiten.
Nog veel moet rechtgetrokken of geëffend worden, vooraleer het Woord van God weer kan geboren worden in onze wereld nu.
Zo te zien is er nog veel werk aan de winkel. We krijgen nog enkele weken de tijd. Beginnen we eraan?
Joke Brinkhof, inleiding
Guido van Peteghem ofm, preekvoorbeeld