- Versie
- Downloaden 88
- Bestandsgrootte 210.82 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 augustus 2020
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
11 oktober 2020
Achtentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 25,6-10a; Ps. 23; Fil. 4,12-14.19-20; Mat. 22,1-(10)14 (A-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Jesaja 25,6-10
De perikoop van deze zondag maakt deel uit van de zogenaamde Apocalyps van Jesaja in de hoofdstukken 24–27. God wordt hier voorgesteld als JHWH Tsevaoth, JHWH van de legermachten, de ‘Dominus Deus Sabaoth’ uit de acclamatie in de eucharistie aan het eind van de Prefatie. Gaat het hier om eenvoudigweg een van de titels voor Israëls God of heeft die benaming ook iets met de inhoud van Jesaja 25,6-10 te maken? De tekst geeft niet veel aanleiding om hier een militaire gebeurtenis te zien. Alleen op het einde, in vers 10 is sprake van een overwinning op Moab. Om welke overwinning op dat buurvolk het gaat is echter niet duidelijk.
Het is zinvol om even bij Moab stil te staan. Moab is de streek aan de overzijde van de Jordaan. Met zijn inwoners lag Israël voortdurend overhoop. Het begon al toen de Hebreeën vanuit de woestijn op weg waren naar het land Kanaän. Zij verzochten de koning van Moab om door zijn gebied te mogen trekken met de belofte niet door de velden te gaan of water uit hun bronnen te drinken, maar de koninklijke hoofdweg te volgen en zo geen schade te berokkenen aan de bewoners (Num. 21). Dat werd hun echter geweigerd, waarop een gewapend conflict niet uit kon blijven. In Deuteronomium (23,4) wordt bepaald dat de inwoners van Moab ‘nooit ofte nimmer tot de dienst van JHWH zullen worden toegelaten.’ Het is juist daarom curieus dat juist een Moabitische vrouw, Ruth, trouwt met een man uit Betlehem en de stammoeder van koning David wordt.
Zoals Israël de verschillende groepen uit zijn stammenbond beschreef als afstammelingen van de zonen van Jakob, zo ontstond eveneens een overlevering waarbij het buurvolk, het broedervolk, oorspronkelijk als lid van dezelfde familie werd gezien. Moab was een zoon van Lot, de neef van Abraham, geboren uit een incestueuze relatie met zijn oudste dochter (Gen. 19,31-37). Zij noemde haar zoon ‘Me’abi’ (‘van mijn vader’). Daardoor werd Moab de personificatie van de hoogste perversiteit, een familieschande. Bovendien vereerden de Moabieten de God Chemosj, een duidelijk bewijs dat het om een verdorven volk ging. Het is dan ook niet te verwonderen dat Moab een erfvijand van Israël werd.
Gezien de eschatologische suggesties in de tekst zouden we Moab kunnen zien als ‘pars pro toto’ voor alle vijanden van het volk Israël. De overwinning van de Heer Tsevaoth wordt beschreven als het ‘verscheuren van het voorhangsel en de sluier waarmee alle volken omhuld zijn.’ Het scheuren van het voorhangsel komen we ook tegen in het passieverhaal (Mat. 27, 51). Waar aanvankelijk ‘duisternis over het hele land viel’ wordt door het scheuren van het voorhangsel van de tempel het zicht op het Heilige der heiligen mogelijk, een andere, nieuwe visie op de God van Israël.
Iets dergelijks zien we eveneens in deze Jesajatekst: een situatie zonder enig perspectief wordt door God teniet gedaan. Dat wordt vervolgens nogmaals beklemtoond als de profeet spreekt over het afwissen van tranen van ieders gezicht en het wegnemen van de smaad van zijn volk. Zoals in het passieverhaal, het gescheurde voorhangsel van de tempel de lezer verder voert naar de verrijzenis, de definitieve overwinning op de dood, zo ook hier. Op die dag zal het volk die omkeer verkondigen met een belijdenis van Gods reddende kracht en een oproep tot vreugde. De uitdrukking ‘op die dag’ is betekenisvol, evenals in het evangelie ‘de derde dag’. Het gaat hier niet om een kalenderaanduiding maar om een verwijzing naar de ‘dag van de Heer’, de definitieve situatie van geluk.
Vanzelfsprekend zal dat feit gevierd worden met een feestmaal op de berg de Sion in Jeruzalem, het huis van de Heer. Zo tekent de profeet de eschatologische toestand. Dit feestmaal heeft een bijzonder kenmerk. Er is sprake van vette en mergrijke spijzen, sappig vlees en uitgelezen wijnen, elementen voor brand en plengoffers, zaken die bij voorkeur aan God geofferd werden. Nu worden die echter niet meer opgedragen aan de Heer, maar God zelf biedt die uitgelezen spijzen aan zijn volk en aan alle volken aan, de totale omkeer. God brengt mensen bijeen, Israël en de volken, tot zelfs de erfvijand Moab, in een absolute verbroedering, van God met de volken en van de volken onder elkaar.
Psalm 23
De bekende psalm van de herder is vandaag waarschijnlijk niet gekozen om de betekenis van de herder, maar om de vermelding van het feestmaal ‘voor het oog van de vijand’ in vers 5. Hiermee wordt de verbinding gelegd met de Jesajatekst waar het feestmaal van de Heer wordt gehouden voor het oog van Moab. De psalm treedt niet in bijzonderheden met betrekking tot de gerechten van het feestmaal. Er wordt alleen gezegd dat het een feest van overvloed is.
Tweede lezing: Filippenzen 4,12-14.19-20
De Filippenzen zonden hulp naar Paulus toen hij gevangen zat. De verzen die op deze zondag gelezen worden zijn een dankbetuiging van de apostel om die geste van solidariteit. Maar het is een vlak soort dankbetuiging. Nergens heeft Paulus tot dan toe financiële of materiële hulp aangenomen, en misschien wilde hij eigenlijk ook nu geen bijstand van de kerkgemeenschap in Filippi gezien zijn opmerking: ‘Ik ben tegen alles bestand door hem die mij kracht geeft’ (v. 13). Duidelijk laat hij ook blijken dat hij geen mogelijkheid heeft om de Filippenzen te betalen voor hun hulp. Alleen God is in staat hen te betalen: ‘Mijn God zal u uit de overvloed van zijn majesteit elk tekort van u aanvullen, door Christus Jezus’ (v. 19).
Zie: Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95
Evangelie: Matteüs 22,1-14
De perikoop begint, zoals veel andere parabels met Het rijk der hemelen is gelijk aan... Hierbij rijst echter de kwestie ‘hoe hebben de toehoorders van Jezus dit verhaal verstaan?’ De vergelijking van een koninklijk bruiloftsfeest met het rijk der hemelen zal hun niet zo vreemd in de oren hebben geklonken, maar de opeenvolgende scènes doen op het eerste gezicht toch wel vreemd aan. Gasten die de uitnodiging niet aannemen, die dienaars mishandelen of vermoorden, de doodstraf voor de gasten en het in brand steken van hun stad op last van de koning zijn nu niet direct elementen die je snel met het rijk der hemelen in verband brengt.
In het vervolg wordt die negatieve kant van dat rijk bijgesteld als de dienaren van de koning mensen van allerlei slag, goeden en slechten, van de toegangswegen van de stad bijeenbrengen voor het bruiloftsmaal. Misschien sprak dat wel aan, een Godsrijk waar plaats is voor ieder soort mensen. De voldoening over deze omkeer wordt echter meteen daarop weer teniet gedaan: één van de gasten heeft geen bruiloftskleed aan en wordt op de meest brute wijze weggewerkt. Waar de anderen hun bruiloftskleed vandaan hebben gehaald blijft een mysterie.
Zonder de inleidende woorden met betrekking tot het rijk der hemelen is het mogelijk dat de toehoorders van Jezus gedacht hebben aan een situatie aan het hof van Herodes of van de keizerlijke vertegenwoordiger. In hun machtspolitiek stonden mensenrechten niet erg hoog in het vaandel. Openlijk of geheim verzet tegen tirannieke heersers was niet zo heel ongewoon, hetgeen van die kant weer een forse tegenreactie kon oproepen. Jezus was absoluut geen fan van Herodes. Na de gevangenneming van Johannes de Doper week hij uit naar Galilea om aan een eventuele actie van de tetrach te ontkomen. De evangelist Lucas tekent de aversie van Jezus met betrekking tot Herodes door hem een ‘vos’ te noemen (Luc. 13,32). Is de parabel dan misschien een aanklacht tegen een schrikbewind? Onmogelijk is dat niet, maar dat roept wel de vraag op of de uitnodiging van goeden en slechten daarmee in overeenstemming te brengen is, tenzij we hier te doen hebben met een populistische manipulatie, zoals machthebbers van die tijd het volk vaak probeerden te paaien met ‘brood en spelen’ om zo hun populariteit en hun macht veilig te stellen en opstootjes en rellen te voorkomen.
Een hypothese zou kunnen zijn dat we hier te doen hebben met twee oorspronkelijk onafhankelijke verhalen die de evangelist later om bepaalde redenen aaneengesmeed heeft. De vergelijking van het hemelrijk, waar plaats is voor goeden en slechten, met een populair koninklijk bruiloftsmaal is niet zo vreemd en zou zelfs geïnspireerd kunnen zijn door de profetie van Jesaja waar Israël en zijn vijanden samen van Gods gastmaal genieten, zoals we in de eerste lezing gehoord hebben. De uitdrukking goede en slechte mensen komen we ook al tegen in de Bergrede (5,45) waar Jezus verklaart dat God zijn zon, zonder onderscheid, laat opgaan voor zowel de ene als voor de andere groep. Op die plaats verbindt Jezus zijn uitspraak over Gods groothartigheid met een oproep om eveneens zo te handelen: Wees volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. Beantwoord je daar niet aan, dan moet je rekening houden met de consequenties. Dat wordt in deze parabel getekend met het voorbeeld van persoon zonder bruiloftskleed.
Rest wel de vraag waarom de evangelist die twee eventueel verschillenden verhalen aaneen gesmeed zou hebben? Het Matteüsevangelie stamt uit de periode na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, een tijd waarin niet alleen de christengemeente van Matteüs, maar ook het jodendom nieuwe wegen moesten vinden. Op deze zoektocht kwamen ze herhaaldelijk met elkaar in botsing en beschreven ze elkaar vaak op de meest negatieve wijze. Misschien zit in de verbinding van deze twee verhalen toch wel een flinke dosis animositeit verwerkt. Zeker in bepaalde christelijke gemeenschappen werd de catastrofe in het jaar 70 uitgelegd als een goddelijke straf voor het Joodse volk, omdat het Jezus niet als de Messias erkend had en hem zelfs ter dood had gebracht. Matteüs schrijft de dood van Jezus ook heel duidelijk op de rekening van het volk. Pilatus leverde Jezus uit aan het volk dat geroepen zou hebben Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend en aan onze kinderen (27,25).
Door twee parabels aan elkaar te smeden, één over verzet tegen tirannieke heersers en een andere over beloning en straf voor goeden en slechten, geeft de evangelist een nieuwe betekenis aan deze verhalen van Jezus. Nu wordt met de koning God zelf bedoeld. Zijn dienaren zijn de profeten en de onwillige genodigden het weerspannige Joodse volk dat de profeten doodt (vgl. Mat. 23,37). Door Jezus de inleiding ‘Het is met het koninkrijk van de hemel als met…’ en de slotzin ‘Velen zijn geroepen maar slechts weinigen uitverkoren’ in de mond te leggen, claimen de auteur en zijn gemeente hun gelijk terwijl het ongelijk op rekening van hun tegenstanders komt te staan.
Op deze wijze stelt de auteur van het evangelie christenen van vandaag wel voor een probleem. Onenigheid, vijandigheid uit een ver verleden kan en mag niet zonder meer overgeheveld worden naar onze tijd.
Preekvoorbeeld
Het ziet er niet zo goed uit met het rijk der hemelen. Zoals het er in Jezus’ verhaal (Mat. 22, 1-14) aan toe gaat is het een complete chaos. Een gerommel van jewelste waarmee wij het hemelrijk niet hadden geassocieerd. Eén ding lijkt vast te staan: het bruiloftsfeest moet doorgaan. Maar verder is het één en al verwarring. Onwillige gasten, onverschilligheid, agressie, moordpartijen, brandstichting, en ten slotte een allegaartje van op straat bijeen gescharrelde gasten.
De koning in het verhaal van Jezus is niet bepaald een zachtaardig man. Dat hij op de bruiloft van zijn zoon te kijk wordt gezet, neemt hij niet. Hij zal zich wreken zonder pardon. En het alternatief dat hij dan uit zijn hoed tovert is laat een wrange bijsmaak na. Is dit verhaal met zijn ingewikkelde plot misschien een teken van de gewrongen situatie waarin de evangelist Matteüs zich bevindt? Hij schrijft zijn verhaal natuurlijk met het oog op de Jezusbeweging, maar hij wil toch ook respectvol overkomen bij de joodse gemeenschap. Het is hoe dan ook een kluwen. Zoals de realiteit zelf het is. Wanneer het Joodse verzet tegen de Romeinen beslecht wordt door de vernietiging van de tempel van Jeruzalem, betekent dat gewoon een catastrofe. Dat geldt uiteraard voor de joodse gemeenschap, maar ook voor heel wat Joodse christenen. Bovendien wordt de Jezusbeweging hierdoor voor een nieuwe uitdaging geplaatst. Welke houding zal zij aannemen ten aanzien van de joden ? De visies van de beide bewegingen doorkruisen elkaar. De geschiedenis leert dat de relatie tussen beide meestal niet gekenmerkt is geweest door grote vriendschap. Integendeel.
Geweld is evenmin afwezig in de dagen van de profeet Jesaja. De lezing klinkt als een beloftevol visioen van een wereldwijde gemeenschap in verstandhouding en samenhorigheid. Het is een droombeeld dat af en toe opduikt in de profetische traditie. Maar dan komt in de laatste zin de oude vijandschap ten aanzien van Moab weer ongegeneerd aan de oppervlakte:
De hand van de Heer rust op deze berg,
maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt,
zoals stro in mest wordt getreden;
Moab spreidt zijn armen uit
als iemand die tracht te zwemmen,
maar hoe hij ook met zijn armen maait,
de Heer laat hem door zijn hoogmoed ten onder gaan.
(Jes. 25,10v).
Oude vetes blijven doorwerken en blijken veel goede voornemens telkens weer naar omlaag te halen.
Maar wellicht kent ook de koning uit Jezus’ parabel het visioen van Jesaja. Hij houdt er namelijk aan vast dat het bruiloftsfeest moet doorgaan. Is het de droom van de profeten die mensen blijft aansteken? Ingewikkeld. Niemand kan zijn verleden negeren of als onbelangrijk afwijzen. Het mag duidelijk zijn dat de realisering van het koninkrijk der hemelen niets van doen heeft met een probleemloos paradijs. Het heeft eerder de gestalte van de hoop die het niet laat afweten. We zetten namelijk geen stap vooruit tenzij we het verleden leren onder ogen zien. En het een plaats geven. Niet uit fatalisme. Maar omdat we leren onze condition humaine te aanvaarden. Er is geen rijk der hemelen mogelijk zonder dat we leren omgaan met onze beperkingen, zonder het eigen verleden onder ogen te zien.
Het blijkt bij voorbeeld ook uit de omgang met ons oorlogsverleden. Vanaf 2019 werd 75 jaar bevrijding in Nederland gevierd. De grensstreek met België had het zwaar te verduren gehad. De Scheldemonding in de buurt had namelijk een bijzonder strategisch belang. Vandaar de hardnekkigheid van de strijd die er werd gevoerd. Het einde van de vijandigheden werd dan ook nadrukkelijk als bevrijding ervaren. Op 1 november 2019 werd het herdacht. Kerken en gemeenten hadden de handen in elkaar geslagen. Samen leverden ze hun bijdrage om het feest van de vrede gestalte te geven. Te vieren. Er was veel ellende veroorzaakt in dit vergeten hoekje van Nederland. Veel onschuldige burgers waren gedood ten gevolge van de bombardementen. Het is duidelijk: het verleden mag niet in een vergeethoek weggeduwd worden. Het hoort bij wie wij zijn. En vooral: wij ontdekken hoeveel lijden nooit aan het licht gekomen is. De getuigenissen van weleer brengen een wereld tot leven waar velen vandaag geen weet van hebben. Het was ontroerend getuige te zijn van de emoties die mensen overvielen zoveel jaar na datum. Mensen die de laatste weken van de oorlog nog hebben meegemaakt blikten nog steeds met verbijstering terug op hetgeen ze zelf hebben meegemaakt. Het feest van bevrijding is tegelijk een uitdaging om te kiezen voor een nieuwe toekomst. Ook al wordt vrede feestelijk gevierd, het blijft tevens een opgave.
Vandaag staan we voor nieuwe uitdagingen om onze samenleving uit te bouwen tot een plek waar mensen uit verschillende culturen en religies in goede verstandhouding kunnen samen leven. In het tweede gedeelte van de parabel van Matteüs wordt er iemand buiten gegooid omdat hij geen feestkledij droeg. Het lijkt wel de tegenhanger van de Moabitische Ruth die als vreemdelinge opgenomen wordt in de Joodse gemeenschap. De ‘apartheidspolitiek’ van de Joodse gemeenschap tolereerde namelijk enkel huwelijken binnen de eigen gemeenschap. Is het dan geen teken van hoop dat de Moabitische Ruth trouwt met een man uit Betlehem en stammoeder van koning David wordt. De hoop op een universele verbroedering breekt telkens weer door.
inleiding Gerard van Buul ofm
preekvoorbeeld Ignace D’hert OP