- Versie
- Downloaden 20
- Bestandsgrootte 295.51 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
3 oktober 2010
Zevenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Hab. 1,2-3 en 2,2-4; Ps. 95; 2 Tim. 1,6-8.13-14; Luc. 17,5-10 (C-jaar)
Inleiding
Habakuk 1,2v; 2,2v
De twee perikopen uit Habakuk van deze zondag maken deel uit van het eerste deel van de profetieën van Habakuk: hoofdstukken 1–2 waarin de profeet met God dialogiseert over het onrecht, dat overal aanwezig is, en het lijden van de onschuldige dat daaruit volgt. De tekst bestaat uit twee klachten van de profeet (1,2-4; 1,12-17) en twee antwoorden van God (1,5-11; 2,1-5), daarna volgen nog vijf weespreuken (2,6-20) tegen de onderdrukkers.
Hoofdstuk 1,2v begint met een hartskreet: ‘Hoelang nog?’ Het is tevens een juridische klacht: de profeet klaagt God aan (een legitieme manier van bidden in het Oude Testament, denk maar aan het boek Job). De ellende die de profeet beschrijft is niet mis te verstaan: ‘onrecht’, ‘lijden’, ‘geweld’, ‘verdrukking’, ‘twist’, ‘tweedracht’. De reden is duidelijk: vers 4b: ‘omdat er alleen maar vervalste rechtspraak aan bod komt’; en God doet daar niets aan. Hierop volgt een eerste antwoord van God in 1,5-11: de Babyloniërs zullen komen en als straffend instrument van God optreden. Maar daarop spreekt de profeet een tweede klacht uit (1,12-17): de Babyloniërs zijn buitensporig wreedaardig in hun ‘bestraffing’ van het volk Israël. Waarop God een tweede antwoord geeft (2,1-5): het verhaal over het visioen, waarvan de verzen 2-4 ook worden gelezen op de zevenentwintigste zondag. De inhoud is niet helemaal duidelijk maar in grote lijnen kan het als volgt worden beschreven: de boodschap van God –waar de profeet zo naar uitkijkt – zal gegeven worden in een visioen dat op zich laat wachten én spoedig en op tijd zal komen. Die boodschap betreft: leven voor de rechtvaardige, maar ondergang voor de schurk. Deze zekerheid spreekt de profeet uit: uiteindelijk zal het recht zegevieren. Wanneer dit echter zal gebeuren, is minder duidelijk maar dat moet geen reden zijn tot twijfel of het wel zal komen.
Lucas 17,5-10
De evangelielezing van de zevenentwintigste zondag gaat over geloof en dienstbaarheid.
In de eerste perikoop 17,5v vragen de apostelen Jezus: ‘Geef ons meer geloof’. Jezus antwoordt hierop dat de vraagstelling verkeerd is. Het gaat niet om de grootte van het geloof, maar om wat men ermee doet. Een mosterdzaadje is heel klein; als het geloof van de leerlingen ook van die afmeting was, zou het voldoende zijn om onvoorstelbare dingen te doen, zoals een moerbeiboom, die zeer diepe wortels heeft en dus niet gemakkelijk is los te maken, in zee planten.
De tweede perikoop is de gelijkenis van de dienaar: 17,7-10. De inhoud van deze gelijkenis komt hard over: een knecht – eigenlijk een slaaf – die de hele dag gezwoegd heeft op het land, moet voor hij mag eten, eerst het eten klaarmaken voor zijn meester, blijkbaar een grootgrondbezitter, en hem bedienen. Pas dan mag hij zelf eten. Deze gelijkenis wil echter niet de sociale verhoudingen bespreken. In de gelijkenis worden de leerlingen – want zij zijn de aangesprokenen – vergeleken met de knecht. De echte meester is God, de apostelen doen slechts hun plicht. Menselijke hoogmoed is bijgevolg uit den boze. Iedereen die zich inzet voor de christelijke gemeenschap, doet slechts zijn plicht. Jezus sprak deze gelijkenis waarschijnlijk oorspronkelijk tegen de farizeeën om hun zelfrechtvaardiging te bekritiseren. De farizeeën vonden zichzelf ver verheven boven de massa, ja, het leek soms wel of ze de plaats van God zelf wilden innemen. Niets daarvan, zegt Jezus, ‘zo is het ook met u: wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: “Wij zijn onnutte knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan”.’
Literatuur
E. Eynikel e.a. (eds.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, Kok: Kampen, 2001, pp. 972.1352-1357.1644-1645.2030-2032.
Preekvoorbeeld
‘Heer, geef ons meer geloof.’ Zo vragen de leerlingen aan Jezus. Ik weet niet hoe het bij u is, maar mij is dat gebed uit het hart gegrepen. Geef mij meer geloof. Maar dat antwoord van Jezus…? ‘Als je ook maar een greintje geloof had, zou je tegen die boom zeggen: “Maak je los uit de grond en plant je in zee.”’ Bij een andere gelegenheid zei Jezus: ‘Als je ook maar een greintje geloof had, zou je tegen die berg zeggen: “Verhef je en werp je in zee.” En hij zou het nog doen ook.’ Wat moet je met zo’n antwoord? Want zo’n boom of zo’n berg: ik heb het nog nooit voor elkaar gekregen. U wel?
Er was eens een woestijnvader in Ethiopië – Marcus heette hij; hij leefde in de vierde eeuw. Hij had zijn hele leven in de woestijn doorgebracht; was broodmager, en de kleren waarmee hij ooit aan dit leven begonnen was, hingen nu in rafels langs zijn lijf. Hij ontmoette een jongeman die juist aan het monnikenleven in de woestijn begonnen was. Ze spraken met elkaar, gezeten op de flank van een berg. Marcus vroeg: ‘Jij komt net uit de bewoonde wereld. Heb je daar nog van die gelovigen die zo sterk geloven dat, als ze tegen een berg zouden zeggen: “Verhef je en werp je in de zee”… dat die berg dat dan ook zou doen?’ Hij was nog niet uitgesproken of de berg waarop ze zaten begon te rommelen en in beweging te komen. Maar Marcus klopte hem goedmoedig op de flank: ‘Nee, jou bedoel ik niet. Blijf maar rustig liggen!’
Ik moet eerlijk bekennen: zo’n geloof heb ik niet. Maar ik vraag me af of Jezus dat wel bedoelt. Want dat voorbeeld van die boom en die berg: er wordt niet bij verteld hoe lang het duurt, voordat er gebeurt wat je verlangt in je geloof. Sterker nog, Jezus weet heel goed dat ‘geloven’ meestal een kwestie is van lange adem. Want onze ervaring leert dat wat je verlangt in je geloof, dat je daar soms heel lang op moet wachten. Dat je almaar aangewezen bent op geloven, omdat je gebed maar steeds niet verhoord wordt.
Daarover gaat volgens mij het verhaaltje dat hij er achteraan vertelt. In zijn verhaaltje vergelijkt hij geloven met de arbeid van een slaaf in zijn tijd. Je kunt geloven vergelijken met wat een slaaf doet. Die moet de hele dag hard werken op het land. Hij verlangt natuurlijk naar het einde van de dag, want dan kan hij eindelijk uitrusten en aan zichzelf toekomen. Maar zelfs dat is niet zo. Want als hij dan van het land thuiskomt, krijgt hij nog niet waar hij de hele dag naar heeft uitgekeken: rust. Nee, hij is slaaf en moet zijn werk doen. Daar hoort ook bij: de maaltijd voor zijn meester klaarmaken en opdienen en afruimen en afwassen en opruimen… En daarna pas – als de dag ten einde is – krijgt hij waar hij de hele dag zo naar verlangde.
Zo ziet ook het leven van een gelovige eruit. Je bent er je hele leven mee bezig. Al die tijd zie je uit naar datgene wat je gelooft. Je bent almaar op verlangen en geloven aangewezen, omdat er maar steeds niet gebeurt waarnaar je verlangt. Waarom het niet gebeurt wat je verlangt, of waarom het niet gebeurt op het moment dát je het verlangt… Ik weet het niet. Ik weet alleen dat de ervaring uitwijst dat het meestal zo gaat. Geloven is slavenarbeid. Geloven is een kwestie van lange duur.
We hoorden het ook al bij de profeet Habakuk. De profeet vraagt in zijn gebed: ‘Hoe lang moet ik nog roepen, Heer. Het lijkt wel of u niet luistert. Hoe lang moet ik de hemel bestormen?’ En het antwoord? ‘Je visioen – datgene waar je op hoopt, waarnaar je verlangt – het hunkert ernaar om werkelijkheid te worden. Het blijft weliswaar uit, maar geef het wachten niet op. Blijf trouw aan wat je gelooft. Hou vol.’
Maar waarom zou je dat doen? Waarom zou je geloven tot je een ons weegt, terwijl misschien toch niet gebeurt waar je in je gebed om vraagt? Hoe blijf je als goed mens overeind in onze wereld? Want enerzijds is onze wereld heel mooi. Maar anderzijds is het ook een wereld vol verwarring, van ellebogenwerk, van pijn, kwaad, dood. Een wereld die je steeds de vraag doet stellen: ‘Als dit allemaal gebeurt: hoe blijf je dan als goed mens overeind?’
Op die vraag geeft de bijbel een duidelijk antwoord. En dat antwoord luidt: ‘Ga ervan uit…’ In de kerk zeg je ‘gelóóf’ of ‘hóóp’ dat er ‘méér’ mogelijk is dan wat je nu meemaakt. Ga daarvan uit. Zie daar naar uit. En stem je leven af op dat ‘ervan uitgaan’, op dat visioen.
En door die houding breng jij datgene wat je gelooft, al een beetje dichterbij. Want jouw geloof is al een plekje op onze wereld waar het gebeurt. Niet kríjgen wat je verlangt, is het geheim van het leven, maar verlángen dat je het ooit – nu nog niet, maar ooit wel! – krijgt.
Dat verlangen zelf is het geheim. Mensen die zo leven, die hebben onze wereld veranderd.
Zo hebben geloofd tot ze een ons wogen. Zij waren een baken van hoop in onze wereld. Zij waren zelf al een beetje die nieuwe wereld waar ze naar uitkeken.
Jezus zegt dat ze bescheiden over zichzelf moeten denken: ‘Wij zijn ‘onnutte’ knechten.’ Volgens mij bedoelt hij: het enige wat wij kunnen bijdragen aan de verbetering van de wereld, is: geloven dat het kan. Die verbetering zelf hebben wij niet in onze macht. Van ons wordt – om zo te zeggen ‘alleen maar’ – gevraagd te doen wat wij kunnen: ‘ervan uitgaan’. Geloven.
Heer, geef ons meer geloof.
Erik Eynikel,inleiding
Dries van den Akker sj, preekvoorbeeld