- Versie
- Downloaden 28
- Bestandsgrootte 302.48 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
2 oktober 2011
Zevenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 5,1-7; Ps. 80; Fil. 4,6-9; Mat. 21,33-43 (A-jaar)
Inleiding
Het lied van de wijngaard: Jesaja 5,1-7
De parabel van de wijngaard: Matteüs 21,33-43
De argeloze lezer zou kunnen denken in Jesaja 5 met het Hooglied van doen te hebben. De profeet kondigt aan: ik wil zingen voor mijn geliefde (dodi), een lied (sjir) over zijn wijngaard (kerem). Alle drie de woorden staan ook in het Hooglied centraal. Een vraag die zowel hier als in het Hooglied een rol speelt: zijn de twee figuren in vers 1 gelieven, als man en vrouw? De meeste Bijbelvertalingen maken het geheel mannelijk door geliefde als ‘vriend’ te vertalen. Misschien is het ook onwaarschijnlijk dat een vrouw de wijngaard aanlegt, alhoewel in nogal wat culturen het werk op het land ook door vrouwen wordt gedaan! Maar waarom zou omgekeerd de sprekende profeet hier niet een vrouwelijke rol kunnen hebben? Het gaat dan om een parabel die tegelijkertijd echo’s van liefdespoëzie bevat.
De zinnen bestaan telkens uit twee delen met wit ertussen, wat poëtisch aandoet. Bijvoorbeeld: ‘Een wijngaard had mijn geliefde met een vruchtbare helling.’ Letterlijk staat er: een helling vol vet. In nogal wat Bijbelvertalingen is die poëtische tweedeling onzichtbaar. Overnieuw opschrijven dus en declameren als poëzie! Het is een van de weinig oudtestamentische parabels. Het verschil met die in het Nieuwe Testament (en met de enkele honderden in de rabbijnse literatuur) is dat de hoorder niet al in de aanhef hoort dat het een parabel is. Het verrassingseffect is dus groter (vgl. de profeet Natan bij David: ‘jij bent die mens!’ 2 Sam 12,1-4). Zeker als de profeet gesproken heeft op een oogstfeest, is de anticlimax van dit zo mooi begonnen lied enorm.
Vers 2 verhaalt hoe de eigenaar van alles doet om de wijngaard maar zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen. Het is verleidelijk om in de details toespelingen te zien op Israël. Zo heeft de Aramese vertaling van de Jesaja, de Targoem, het ook opgevat: de wachttoren is de tempel en de wijnpers, waar het druivensap vloeit, is het altaar. Zo luidt Jesaja 5,2 volgens de Targoem volledig:
Ik heiligde hen en verheerlijkte hen
en Ik vestigde hen als de plant van Mijn uitgelezen wijnstok.
En ik bouwde Mijn heiligdom in hun midden
en gaf ze zelfs een altaar om te verzoenen voor hun zonden.
Een dergelijke allegorisering (waar ook kerkvaders zich graag aan overgeven) is niet nodig om de strekking van het verhaal te begrijpen en is waarschijnlijk niet de oorspronkelijke bedoeling. Immers, de toepassing van de wijngaard op Israël moet nog worden onthuld!
Dat met de wijngaard Israël wordt bedoeld is overigens al uit de Bijbel zelf duidelijk (Hos. 10,1, ook in de vorm van een gericht). Ook Jesaja 5,7 geeft een soort van uitleg: ‘Ja de wijngaard van jhwh der heerscharen is het huis Israël.’
Israël is hier de verzamelnaam voor heel het volk. Hier ligt het omslagpunt van parabel naar toepassing. Toch is de innerlijke logica van de parabel lastig voor de lezers die ook de Nieuwtestamentische parabels kennen, zoals die in Matteüs 21,33-41. Daar wordt immers de wijngaard aan pachters toevertrouwd en neemt God de wijngaard weer terug. De pachters zijn daar wellicht de leiders van het volk Israël. De wijngaard is in Matteüs niet zonder meer het volk Israël, maar veeleer de uitverkiezing. Bij Jesaja wordt de wijngaard zelf door de eigenaar in de steek gelaten!
Voordat de uitleg volgt is er echter nog de uitnodiging aan de ‘bewoners van Jeruzalem’ om recht te spreken ‘tussen mij en mijn wijngaard’. Hier is niet de profeet aan het woord, maar zijn geliefde, de eigenaar van de wijngaard. Het volk wordt uitgenodigd om zelf het oordeel over zich uit te spreken. Hier klinkt de klacht van de eigenaar, die grote verwantschap heeft met de klacht van God, elders in de Bijbel (Mi. 6, alweer een rechtsgeding) en denk ook aan de Improperia van Goede Vrijdag: ‘Wat had ik nog moeten doen voor mijn wijngaard en heb ik niet gedaan?’
We zitten hier nog steeds in de parabel, dus het gaat over een menselijke eigenaar en een wijngaard. Toch klinkt hier de klacht van God al doorheen: wat heb ik niet allemaal voor jullie gedaan en wat had ik dan nog meer moeten doen? Dit is waarschijnlijk het meest diepgravende besef dat de profeet de toehoorder wil inscherpen: zoveel weldaden heeft God aan jouw volk bewezen, wat geef jij daarvoor in de plaats? Het oordeel over het handelen van de mens is dus essentieel en wordt niet weggemasseerd, maar gaat gepaard met herinnering aan de goedheid van God en aan de zegeningen van het leven. Díe goedheid wordt vaak vergeten, zodat de mens niet toekomt aan een edelmoedige en royale handelwijze. Maar richten wij ons nog even op de parabel zelf!
‘Waarom bracht hij slechts wilde bessen voort, terwijl ik verwachtte dat hij druiven zou dragen?’ De Targoem doorbreekt hier de parabel al en vertaalt: ‘Ik dacht dat ze goede daden zouden doen, waarom maakten ze hun daden slecht?’ Dat is ongetwijfeld de juiste toepassing, maar het is zaak de parabel zelf als verhaal vol te houden tot het omslagpunt. Zo zou zelfs in de zin: ‘Ik verbied de wolken hem met regen te besproeien’ (v. 6) nog steeds de menselijke eigenaar aan het woord zijn, die zulks met een vervloeking wil realiseren.
De parabel sluit in vers 7 – waar de profeet zelf weer aan het woord is – af met fraai parallellisme en bovendien met woordspelingen. De meeste vertalingen slagen erin dat hoorbaar te maken:
A. Want de wijngaard van JHWH der heerscharen is het huis van Israël
B. En de inwoners van Judah de uitgelezen aanplant.
C. Hij verwachtte recht (misjpat) en zie: onrecht (mispach).
D. Rechtsbetrachting (tsedaka) en zie: rechtsverkrachting (tse`aka).
A-B is chiastisch (kruiselings) parallellisme: huis van Israël = inwoners van Judah.
C-D is parallellisme met woordspeling.
Met deze fraaie poëtische wending lijkt het verhaal gedaan en stopt de lezing. Het verdient echter aanbeveling om nog even door te lezen, want dan wordt duidelijk wat het volk feitelijk misdaan heeft! Het gaat niet om religieuze vergrijpen, maar om sociaal onrecht: annexatie van huizen en land. Daarna volgt nog een zesvoudig wee, met 10,1 erbij zelfs zevenvoudig. Ook die verdienen het wel eens gehoord te worden. Er blijkt eens te meer uit, dat de Hebreeuwse profeten minder wakker liggen van religieuze vergrijpen als wel ten strijde trekken tegen sociaal onrecht, juist als alles religieus gezien in orde lijkt. Het is telkens zaak deze teksten zo te lezen dat de toepassing ervan onszelf treft. Denken dat het hier om een eeuwige les voor het jodendom gaat die wij christenen niet nodig hebben leidt alleen maar tot superioriteitsgevoel.
Deze waarschuwing geldt wel in het bijzonder voor de lezing Matteüs: 21,33-43. Het lied van de wijngaard van Jesaja is nu ingebouwd in de parabel van de wijngaard. Er is wellicht geen tekst in het Nieuwe Testament die zozeer heeft bijgedragen tot het idee dat de kerk de plaats van het jodendom heeft overgenomen. Door Christus niet te erkennen zou het jodendom zich hebben gedragen als die misdadige pachters die de gezanten van de eigenaar [lees: de profeten] mishandelden en de geliefde zoon van de eigenaar [lees: Christus] doodden en zo het recht op de wijngaard hebben verspeeld. Het is de vraag of deze parabel zo geallegoriseerd kan worden. Misschien zijn de gezanten en de zoon eenvoudigweg verhaal-elementen binnen de parabel en geen verwijzingen naar reëel bestaande personen (alhoewel de ‘geliefde zoon’ toch wel erg aan Christus doet denken!).
Ook is het de vraag of met de pachters het joodse volk als geheel is bedoeld. In de toepassing van de parabel (Mat. 21,45) blijkt dat het om de leiders van het volk gaat. Maar ook hier zien we al een verscherping van de parabel in de context van Matteüs: de Farizeeën worden hier als vijanden van Jezus getekend, terwijl elders de Farizeeën Jezus waarschuwen voor Herodes. In het lijdensverhaal spelen de Farizeeën dan ook geen rol. Ook in de parallellen van deze parabel bij Marcus 12,1-12 en Lucas 20,9-19 worden de Farizeeën niet genoemd.
Vanwege de christelijke claim het jodendom te hebben vervangen als Gods uitverkorenen, benadrukken nogal wat rabbijnse parabels van de wijngaard juist de onverbrekelijke band tussen God en zijn volk! Deze parabel dient dan ook als zelfkritiek te worden gelezen: geen enkele gelovige kan zich op Gods uitverkiezing als bezit beroemen. God kan zich ieder moment tot een ander wenden!
Preekvoorbeeld
Ik wil zingen voor mijn vriend, zingen het lied van mijn vriend en zijn wijngaard.
Het klinkt als een liefdeslied. Een liefdeslied verwacht je niet zo gauw in de kerk. Maar waarom eigenlijk niet? De liefde is toch het hoogste dat bestaat? En Gods wezen is liefde, zoals herhaaldelijk in de Schrift wordt betoogd.
Vandaag horen we over Gods wijngaard in drie verschillende versies: bij de profeet Jesaja, in Psalm 80, en in de parabel van Matteüs. In verschillende toonaarden wordt gesproken over Gods wijngaard. Die wijngaard is telkens een beeld van het geliefde volk Gods. De Eeuwige koestert en bemint zijn volk dat hij lief heeft, waarvoor hij zich moeite en inspanning getroost. Maar hij wordt teleurgesteld in de trouw en wederliefde van zijn geliefde. De liefdeszang verandert in een aanklacht, in een verwijt vanwege onbeantwoorde liefde.
Wie wordt er bedoeld met dat geliefde Godsvolk? Allereerst het volk Israël. Maar we mogen het ook breder opvatten. Gods liefde is niet beperkt tot dat ene volk. Zijn liefde is universeel en betreft allen die in geloof zijn Woord willen horen en het volbrengen.
Wij mogen er geen beschuldiging in zien aan het adres van heel Israël of een bewijs van verwerping van het Joodse volk. Het gaat eerder over de leiders van dat volk, over de verantwoordelijke instanties die eigen gewin en eigen baat op de voorgrond stellen. Die zijn verantwoordelijk voor het afwijzen van Gods gezanten, de profeten, en voor het verwerpen van Jezus, de Messias.
Ik wil zingen het lied van mijn vriend en zijn wijngaard. Wat betekenen die woorden nu voor ons als gelovigen? Allereerst blijkt daar uit dat God ons lief heeft. God wil zichzelf in liefde aan ons geven. Hij verlangt ernaar ons deelgenoot te maken van zijn zichzelf gevende liefde. Hij is allereerst gevende liefde, onbaatzuchtig. Maar liefde kan geen eenrichtingsverkeer zijn. Liefde vraagt om wederliefde. Maar hoe vaak blijft liefde niet onbeantwoord? Of wordt liefde met onverschilligheid of zelfs vijandigheid beantwoord?
Wat aanvankelijk klinkt als een mooi stukje liefdespoëzie gaat over in een bitter verwijt, een uiting van teleurstelling. Dit wordt ons voorgehouden als een vorm van zelfkritiek, van zelfonderzoek hoe wij in handel en wandel Gods liefdesaanbod aannemen en beantwoorden.
De schandalen in onze kerk, met name het misbruik door religieuze leiders van onbedorven kinderen en jongeren vragen om een proces van zuivering en loutering, van boete en bekering. Ze zijn een waarschuwing en opwekking tot eerlijke beleving van wat ons heilig is, van wat God heilig is en wat hij dus van ons verwacht.
God houdt niet op zijn volk lief te hebben. Laten wij nooit ophouden aan zijn liefde gehoor te geven en ons in te zetten voor zijn geliefde wijngaard. We mogen ons afvragen: hoe zit het met onze liefde voor de Kerk? De Kerk van vandaag is voor ons niet het beeld van een bloeiende wijngaard. Integendeel. De Kerk is voorwerp van voortdurende kritiek ook van de kant van trouwe kerkmensen. Maar kritiek is meestal op anderen gericht en niet op onszelf. Toch zouden we ons moeten afvragen: zijn wij arbeiders in de wijngaard die zorg dragen voor groei en bloei en vruchtbaarheid? Of zijn we alleen consumenten en profiteurs van wat Gods wijngaard – de Kerk – ons te bieden heeft? De lezingen van vandaag raken onszelf.
Als God zijn volk lief heeft en er zelfs zijn eigen Zoon voor inzet, mogen wij dan de Kerk minachten of alleen negatief bekijken? In een bekend kerklied zingen we de volgende tekst: Christus, Gij Heer van alle dingen en Maker van wat adem heeft, wij willen uwe bruid bezingen, de Kerk die ons het leven geeft.
De Kerk heeft ons heel wat te bieden, maar wij hebben ook de Kerk heel wat te bieden als wij met inzet van ons leven en werken in liturgie en diaconie de gemeenschap van Gods volk willen dienen. Dan zal Gods wijngaard niet enkel bocht en zure bessen opleveren, maar smakelijke en zoete vruchten.
Franciscus van Assisi was in zijn tijd een soort kerkhervormer. Hij gaf gehoor aan Christus’ uitnodiging: ‘Franciscus, herstel mijn huis’. Dat heeft hij op een originele en bezielde manier gedaan. De legende vertelt hoe de bouwval symbool staat voor het geheel van de Kerk:
Een paar dagen daarna kwam hij te voet langs de kerk van Sint-Damianus en ging erbinnen om te bidden voor een kruisbeeld dat daar hing. En het kruisbeeld sprak hem welwillend toe en zei: ‘Franciscus, zie je niet dat mijn huis te gronde gaat? Ga het voor me opbouwen.’ Bevend en verbijsterd zei hij: ‘Dat wil ik graag doen, Heer.’ Want hij begreep niet beter of het ging om deze kerk zelf, die in elkaar dreigde te storten omdat ze zo oud was.
Er is een gebed bewaard gebleven, waarvan verteld wordt dat Franciscus dit in deze tijd in San Damiano gebeden heeft:
Hoogste, roemrijke God,
verlicht de duisternis van mijn hart
en geef mij het ware geloof,
de gegronde hoop en de onverdeelde liefde,
het aanvoelen en de kennis,
Heer, om uw heilige en waarachtige opdracht
te kunnen uitvoeren.
Amen.
Zijn leven blijft velen inspireren tot op de dag van vandaag. Pace e bene, pax et bonum, ‘Vrede en alle Goeds’ moge ook ons devies zijn.
Marcel Poorthuis, inleiding
Guus Wijnhoven ofm,preekvoorbeeld
Tijd voor Vrede
Being there: ‘Er te zijn’, wat betekent dat?
IKV Pax Christi, Kerk in Actie, Sabeel, Kerk en Vrede en Kerk en Israël hebben een gezamenlijk vredesproject ontwikkeld, getiteld ‘Tijd voor Vrede’. Daartoe kozen zij een aantal zondagen, waarvoor zij materiaal ontwikkelden. Zij lieten zich daarbij inspireren door de Matteüslezingen volgens het A-jaar.
Het meest uitgesproken is het materiaal voor deze zondag 2 oktober, die in de Protestantse Kerk in Nederland gevierd wordt als Israëlzondag. Tijdschrift voor Verkondiging vestigt graag de aandacht op ‘Tijd voor Vrede’, door dieper in te gaan op de web-publicaties voor deze zondag, die als thema mee kreeg: Being there. Een Israëlische fotograaf: Avigail Bakovic, en een Palestijnse fotograaf: Samar Hazboun, maakten er foto’s bij. Voor deze foto’s en nadere informatie verwijzen wij naar www.pkn.nl/tijdvoorvrede
Op de ene foto, gemaakt door de Israëlische fotografe Avigail Bakovic, zien we een bijzonder stel. Zij, een joodse vrouw, afkomstig uit Oost-Europa, kwam toen ze 18 jaar was vanuit Rusland naar Israël. Hij is Arabisch, moslim. Hun relatie staat onder grote druk vanuit hun families en samenlevingen. Toch blijven ze bij elkaar. Door simpelweg bij elkaar te zijn, zijn ze een eenvoudig en puur statement voor vrede.
Op de andere foto, gemaakt door een Palestijnse fotografe Samar Jazboun, zien we een danseres. De foto probeert haar beweging te vangen, maar dat lukt niet. Zo is het ook met God. Hij is er, maar ongrijpbaar. Zoals een afgekeurde steen ondanks alles het fundament wordt.
‘Toen God klaar was om Mozes de Torah te geven op de berg Sinai, zei God: “Kom naar mij toe, de berg op, en wees daar”’ (Ex. 24,12).
Rabbi Menachem Mendl van Kotzk (die we Kotzker Rebbe noemen) vroeg: ‘Als God Mozes opdroeg de berg op te komen, waarom zei God ook: “Wees daar”? Waar anders zou hij zijn?!’
Het antwoord, suggereert Kotzker, is dat God niet alleen wilde dat Mozes op de berg zou zijn. God wilde dat hij zich tot in het uiterste zou concentreren; anders zou Mozes niet echt daar zijn. Vaak zijn mensen fysiek op een plek maar, omdat ze zich niet concentreren, zouden zij net zo goed ergens anders kunnen zijn.