25e zondag dhj, A jaar, 24-9-2023

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 44
  • Bestandsgrootte 139.76 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 27 juli 2023
  • Laatst geüpdatet 27 juli 2023

25e zondag dhj, A jaar, 24-9-2023

24 september 2023
Vijfentwintigste zondag door het jaar

Lezingen: Jes. 55,6-9; Ps. 145; Fil. 1,20c-24.27a; Mat. 20,1-16a (A-jaar)

 

Inleiding

Jesaja 55,6-9
Het motief voor de keuze van deze tekst ligt waarschijnlijk in de verzen 8-9. Zowel hier als in het evangelie komt een verschil van mening naar voren. In het evangelie verschillen de eigenaar van de wijngaard en de werkers van het eerste uur van mening met betrekking tot de kwestie van rechtvaardig loon. Hier gaat het om een verschil van opinie tussen God en het volk Israël.
De centrale begrippen die hier naar voren komen zijn ‘gedachten’ en ‘wegen’, waarbij Gods gedachten en wegen ‘hemelhoog’ verheven zijn boven die van de mensen (v. 9). Voor mensen zijn Gods gedachten vaak niet alleen onbegrijpelijk, maar soms zelfs moeilijk te aanvaarden. Door het lezen van deze Jesajatekst wordt de lezer(es) van de evangelietekst bijna automatisch gestuurd in de richting van een identificatie van de eigenaar van de wijngaard met God.
Mogelijk heeft de evangelist zich voor zijn vertelling laten inspireren door de ideeën die zowel in deze Jesajatekst naar voren komen alsook in andere oudtestamentische teksten in de trant van: Hoe groot zijn uw daden Heer, en hoe peilloos diep zijn uw gedachten (Ps. 92). 

Filippenzen 1,20c-24.27a
Paulus zit gevangen in Efeze. De christenen van die tijd beschouwden gevangenschap als bewijs dat men op de goede weg was. Het kerugma was vaak oorzaak van conflicten en de gelovigen waren ervan overtuigd dat het heilzaam was niet te vluchten voor de consequenties van het geloof.

In Filippi werd het martelaarschap zelfs overgewaardeerd en beschouwde men de gevangenschap en het eventuele martelaarschap van de apostel als het hoogste bewijs van zijn geloof. Van zijn kant is ook Paulus bereid te sterven. Toch twijfelt hij over de te maken keuze: sterven of blijven leven. Voor mij is sterven winst. Maar door in leven te blijven kan ik voor jullie nog iets nuttigs tot stand brengen. De verbreiding van het evangelie vraagt om zijn aanwezigheid. De situatie van de Filippenzen zet Paulus aan tot een solidariteitskeuze, ondanks het feit dat hij sterven voor Christus waardevoller zou vinden.

Zie: Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95

Matteüs 20,1-16a
De parabel van ‘de werkers van het elfde uur’ komt alleen voor in het evangelie van Matteüs als deel van een groter geheel waarin een financieel-economische kijk op het leven in verbinding met het Rijk der Hemelen of Rijk Gods naar voren gebracht wordt. In het voorafgaande hoofdstuk (Mat. 19) lezen we in de verzen 16-22 hoe Jezus een rijke jongeman uitdaagt om zijn bezittingen op te geven ten bate van de armen om zo een hemelse schat te verwerven, een verhaal dat ook in Marcus 10 en Lucas 18 te vinden is. In Matteüs 19,23-26 wordt gewezen op de gevaren van de rijkdom met de bekende uitspraak dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van een naald te kruipen dan voor een rijke om het Godsrijk binnen te gaan.
Hoofdstuk 19 eindigt met de vraag van Petrus over de ‘betaling’ aan hen die alles verlaten hebben om Jezus te volgen. Na het gesprek van Jezus met Petrus sluit het hoofdstuk af met een soort thesis: ‘veel eersten zullen de laatsten zijn en veel laatsten de eersten’. Diezelfde opmerking lezen we in omgekeerde volgorde aan het einde van de perikoop van deze zondag: ‘de laatsten zullen de eersten zijn en de eersten de laatsten’. Mogelijkerwijs hebben we hier te doen met een uitspraak van Jezus, hoewel het niet duidelijk is of hij die meermalen en in twee richtingen uitgesproken heeft of dat de evangelist die aangepast heeft in verband met zijn verhaal. De ‘laatsten’ worden hier als eersten genoemd omdat ze verwijzen naar de werkers van het elfde uur. In de perikoop over de rijken (die doorgaans de eersten zijn) voor wie het zo moeilijk is om het Koninkrijk binnen te gaan, ligt de omgekeerde volgorde voor de hand.
De perikoop van deze zondag is ongetwijfeld voor veel mensen een vreemde en ogenschijnlijk onrechtvaardige manier om met geld en met mensen om te gaan. Zo was ook de mening van een kleine jongen in de anekdote over de catechisatie naar aanleiding van deze parabel. ‘Die man is knettergek’ reageerde het jochie na het horen van het verhaal. ‘Hoe dat zo? Die man is immers God zelf”, antwoordde de catechist. Waarop de jongen antwoordde: ‘Des te erger, want dan zou hij toch moeten weten dat de volgende dag de werklui pas op het eind van de dag zouden komen opdagen.’

De vertalingen in de verschillende uitgaven van de Bijbel sturen, direct aan het begin van het verhaal, de lezer in de richting van een financieel-economische kijk op het verhaal. De hoofdfiguur uit het verhaal wordt in de verschillende vertalingen aangeduid als ‘landeigenaar’, ‘landheer’, ‘patron’, ‘propriétaire’, ‘Gutbesitzer’. Het gaat echter om iemand die in de originele Griekse versie oikodespotes genoemd wordt, wat duidt op iemand die thuis de baas is. De Vulgaat geeft dat weer met ‘huisvader’. Wanneer we de man zo zien wordt het misschien minder problematisch om hem te vereenzelvigen met God.
Verscheidene keren per dag gaat deze huisvader naar de markt om arbeiders te ronselen voor het werk in zijn wijngaard. Voor iemand met ondernemersgeest is het vreemd om zo vaak op zoek te gaan naar arbeiders. De man lijkt geen enkel zicht te hebben op de omvang van het werk en het aantal mensen dat hij nodig heeft voor de oogst. Of die eigenaar van de wijngaard werkelijk zo dynamisch is als soms beweerd wordt, terwijl de arbeiders eerder passief zijn, is nog maar de vraag. De werkers van het elfde uur zijn niet lui, ze zijn werkeloos. Niemand heeft ons in dienst willen nemen (v. 7). De situatie van die werkers is meer dan problematisch, misschien zelfs onmenselijk omdat ze, mogelijk zonder iets verdiend te hebben naar huis zullen moeten gaan en dus hun gezin niet zullen kunnen onderhouden. Voor deze losse arbeiders en hun gezinnen ontbreekt de meest fundamentele overlevingszekerheid. Dat is geen leven, dat is een hondenleven, geen Godsrijk maar een hel op aarde.
Met de eerste groep spreekt de eigenaar van de wijngaard een betaling af van één denarie per dag, het gewone minimumloon waarvan iemand met zijn gezin in normale omstandigheden gedurende één dag moet rond kunnen komen. Als hij een lager loon zou hebben voorgesteld, zouden de arbeiders ongetwijfeld geprotesteerd hebben. Het (schamele) vooruitzicht op overleven, ook al is dat slechts voor één dag, is een teken van het Godsrijk. Juist daarom schrijft Mozes voor dat de arbeider zijn loon moet ontvangen op het eind van de werkdag: Betaal een dagloner zijn loon nog op dezelfde dag uit (Lev. 19,13); Een dagloner, die het al moeilijk genoeg heeft, mag u niet uitbuiten, of het nu iemand van uw eigen volk betreft of een vreemdeling die in een van uw steden woont. U moet hem nog dezelfde dag, voor zonsondergang uitbetalen; want hij is arm en het gaat hem juist om dat loon (Deut. 24,14v). Het loon mocht dus niet pas worden uitbetaald op het einde van de week of van de maand.
Terwijl de huisvader met de eerste groep één denarie overeenkomt belooft hij aan de volgende drie groepen wat billijk, rechtvaardig is. Ook al kan dat eventueel het minimum van het minimum worden, altijd beter iets dan niets. Bij de laatste groep wordt niet eens over loon gesproken. Dat is een veelzeggend zwijgen want de lezer(es) zal nu misschien al zijn berekening gaan maken.
Op het eind van de dag blijkt dan die billijke vergoeding eveneens één denarie te zijn, zelfs voor de laatsten. Voor de werkers van het elfde uur misschien de grote verrassing van hun leven. Ondanks hun werkeloosheid zullen ze kunnen overleven. Dát is Godsrijk. Als de eerste groep arbeiders ziet wat de laatsten ontvangen is dat ook voor hen een verrassing en ze rekenen er ongetwijfeld op om ook bovenmate verrast te worden. En dat gebeurt dan ook, alleen niet zoals zij gedacht hadden. Ook zij ontvangen één denarie. Nu wordt de billijkheid van de eigenaar van de wijngaard oorzaak van ontevredenheid en protest: Dezen hier hebben maar één uur gewerkt en ontvangen één denarie, net zoveel als wij die twaalf uur lang gewerkt hebben in de gloeiende zon. Hun protest richt zich niet op de eerste plaats op het feit dat ze één denarie ontvangen. Dat was tenslotte afgesproken. Het protest gaat in de richting van het feit dat de werkers van het elfde uur gelijk gesteld worden aan die van het eerste uur. Vandaar de vraag van de eigenaar van de wijngaard: Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?

Een eenvoudige rekensom laat zien dat het hier niet op de eerste plaats om een financieel/economische kwestie gaat. Als één werkuur één denarie oplevert, zou dat voor een dag van 12 werkuren 12 denarie moeten opleveren. Uitgaande van een vijfdaagse werkweek en 23 werkdagen in de maand (in de hypothese dat we te doen hebben met een vijfdaagse werkweek) komt dat op 276 denarie per maand. En indien één denarie gelijk is aan het minimum dagloon zou dat vandaag de dag in onze situatie en met ons huidige minimumsalaris, neerkomen op een bijna kapitalistisch maandsalaris.

Indien er bij de eigenaar van de wijngaard geen logistiek probleem is, kun je je afvragen of hij misschien uit medelijden met die dagloners zo vaak op zoek gaat naar arbeiders. Mogelijk. Toch kan er nog een andere reden zijn. Als hij alleen maar medelijden met een stel werkelozen zou hebben, had hij ze ook een aalmoes kunnen geven. Voor die man zeker een edele daad, maar voor die arbeiders misschien het tegenovergestelde. De evangelist Lucas schrijft in de parabel van de ‘onrechtvaardige rentmeester’ die ontslagen wordt dat hij zich schaamt om te moeten overleven als bedelaar (Luc. 16,3). Zo ook deze arbeiders. Zij mogen niet behandeld worden op een manier die hen met schaamte vervult. Ook zij verdienen menswaardig en goed behandeld te worden.
Als huisvader en verantwoordelijke voor zijn gezin weet de eigenaar van de wijngaard uit ervaring hoe het is om zijn brood op een menswaardige wijze te verdienen. Met zijn manier van handelen toont hij een ware solidariteit (agapé) met die arbeiders. Zo laat hij iets zien van het Godsrijk. Nu is het niet zo vreemd meer dat hij geen oikodespotes meer genoemd wordt maar kurios, ‘heer’. Want zó lijkt hij op God, de Heer, voor wie iedereen gelijkwaardig is. Godsrijk en een kapitalistische financieel/economische wijze van denken en handelen, God en een boekhoudersmentaliteit, gaan niet samen.


Preekvoorbeeld

Een hele dag werken voor één denarie. Daar moest een werkman ’s avonds eten van kopen voor zijn gezin. Hij kon er enkele platte broden voor krijgen, een paar dadels en misschien een watermeloen. Dat is dan alles voor die dag. Maar het kán toch niet dat arbeiders die pas het láátste uur begonnen zijn en dus slechts één uur hebben gewerkt, evenveel krijgen als arbeiders die van ’s morgens vroeg tot 's avonds twaalf uur lang hebben gewerkt. Van het twaalfde van een dagloon kan je echter niet leven. Dus geeft de landheer aan wie het laatst gekomen zijn, ook één denarie. Zo krijgen ze niet waar ze recht op hebben, maar wat ze nodig hebben om te leven.
Strikt genomen is die landheer niet onrechtvaardig, want allen krijgen wat overeengekomen was. Toch stoot Jezus ons tegen de borst met deze parabel. En hij doet het expres. Hij wil ons immers aan het denken zetten. We vinden het normaal dat je loon naar werken krijgt. We zijn gewoon dat wie minder heeft gewerkt, ook minder krijgt. Ook de arbeiders die het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden, vinden dat. En ze protesteren. Maar de heer van de wijngaard gaf een van hen ten antwoord: ‘Vriend, ik behandel je toch niet onrechtvaardig? Ben je jaloers omdat ik goed ben?’

Het is rechtvaardig dat de heer van de wijngaard aan de werkers van het eerste uur de ene denarie geeft die overeengekomen was. Maar rechtvaardig handelen is het strikte minimum, de onderste grens. Daar kan je niet onder gaan. Wat die landheer doet voor de andere arbeiders, is veeleer een kwestie van goedheid. En dat is zijn keuze. Rechtvaardig handelen is een verplichting, goeddoen doe je vrijwillig. Maar als we alleen maar rechtvaardig zouden handelen, als we alleen maar zouden doen wat ‘moet’, dan gaat de wereld ten onder aan te veel menselijk leed. Sommigen zullen dan zeggen: ‘We houden ons aan de regels en het is jammer voor wie uit de boot valt.’ Wie zo spreken, worden hard en ongenadig. Ze vragen niet eerst: ‘Wat heeft die ander nodig en wat kan ik daarvoor doen?’

Jezus wil niet alleen rechtvaardig handelen, hij laat zich ook leiden door wat mensen nodig hebben om menswaardig te leven. Dat valt op als je let op wie die arbeiders zijn die pas het laatste uur begonnen zijn. Het is een groepje dat er tegen het einde van de dag nog steeds stond. ‘Niemand heeft ons ingehuurd’, zeggen ze. Ze zijn niet lui, ze zijn werkloos. Het zijn de mensen die niemand ziet staan.
Voor hen neemt Jezus het op, want voor hen is de situatie uitzichtloos. Als ze zonder iets te verdienen naar huis zullen moeten gaan, kunnen ze hun gezin niet onderhouden. Daarom pleit hij voor een verregaande goedheid, want ‘de samenleving kan wel wat meer barmhartigheid gebruiken’. Dan gelden andere regels en andere maatstaven. Dan ga je verder dan wat de wetten voorschrijven. Dat heeft Jezus gedaan.
Inderdaad, hij deed meer dan wat moest. En dat werd hem verweten. Hij was vindingrijk en creatief, vanuit een grote liefde voor een samenleving waarin iedereen tot zijn recht komt. Hij handelde immers namens een menslievende God. En dat deed hem opvallende daden stellen die voor ons soms heel onbegrijpelijk zijn, of standpunten innemen die niet zomaar de onze zijn. Dat wij zo soms met God van mening verschillen, daar had de profeet Jesaja reeds op gewezen wanneer hij namens God liet optekenen: Mijn plannen zijn niet jullie plannen en jullie wegen zijn niet mijn wegen – spreekt de Heer.

Voor ons is dat vandaag een heel grote uitdaging, omdat veel mensen in armoede leven en niet tot hun recht komen. Dan kan je moeilijk tevreden door het leven gaan. Als we willen dat mensen tevreden door het leven gaan, dan moet in onze samenleving armoede worden teruggedrongen.
Men zegt weleens dat armen te weinig wilskracht aan de dag leggen of dat ze lui zijn. Maar misschien zijn die zwakke wilskracht of het feit dat zo velen werkloos zijn, niet de oorzaken van armoede maar veeleer de gevolgen van het leven in armoede. Want armoede verandert mensen. Het voortdurend gebrek aan geld bezorgt hen zoveel zorgen en stress, dat ze moeilijk op eigen kracht zonder voldoende steun uit de armoede kunnen geraken. Hij of zij is nochtans ook een unieke persoon, met een naam en een geschiedenis, die hunkert naar respect, vriendschap en geborgenheid. Het zijn geen andere soort mensen. Het zijn personen met dromen en verlangens, maar ze zijn niet door het leven verwend. Om aan die situatie tegemoet te komen zijn structurele veranderingen nodig die uitgaan van een goedheid die oog heeft voor wat mensen echt nodig hebben, en even nodig is die kleine goedheid van mens tot mens. Daar ligt de roeping van christenen die zich willen inzetten voor het koninkrijk van God.

inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld Paul Heysse