24e zondag dhj, A jaar, 17-9-2023

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 56
  • Bestandsgrootte 142.93 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 27 juli 2023
  • Laatst geüpdatet 27 juli 2023

24e zondag dhj, A jaar, 17-9-2023

17 september 2023
Vierentwintigste zondag door het jaar

Lezingen: Sir. 27,30–28,7; Ps. 103; Rom. 14,7-9; Mat. 18,21-35 (A-jaar)

 

Inleiding

In de Schriftlezingen van deze zondag gaat het over vergeven. In menselijke verhoudingen is vergeving onontbeerlijk. Omdat geen mens zonder fouten is, kan niemand zonder. De Schiftlezingen brengen vergeving in verband met God, die bewogen is om mensen.

Sirach 27,30-28,7
Slechts enkele keren wordt er in de liturgie een tekst gelezen uit het boek Wijsheid van Jezus Sirach. Daarom eerst een korte introductie van dit bijzondere boek. Het boek is in de jaren 190-170 vChr. geschreven door een zekere Jezus, zoon van Sirach Eleazar, uit Jeruzalem. Zo staat het in ieder geval aan het einde van het boek in een korte wordingsgeschiedenis van het boek zelf: ‘Lessen in wijsheid en kennis zijn neergelegd in dit boek door Jezus, de zoon van Sirach Eleazar, uit Jeruzalem, die wijsheid liet stromen uit zijn hart. Gelukkig is degene die er zich mee bezighoudt: als hij ze ter harte neemt, wordt hij wijs. Want wie daarnaar handelt, zal alles kunnen doen: de vrees voor de Heer is leven’ (Sir. 50,27vv).
Sirach is trouw aan de Joodse traditie, maar hij zoekt wel de verbinding met waardevolle elementen van de omringende Hellenistische (Griekse) beschaving.
Zijn kleinzoon heeft het boek in het Grieks vertaald, waardoor het boek een breder bereik kreeg ook in een Hellenistische omgeving. En er zijn verzen aan toegevoegd. Datzelfde zal zich later herhalen als het ook in het Latijn wordt vertaald. Het is een mooi voorbeeld van een levende traditie: doorgeven van wijsheid in een nieuwe omgeving, waarbij aansluiting wordt gezocht.
In een voorwoord op zijn Griekse vertaling schrijft de kleinzoon van Sirach zelf, dat hij dit doet om ook buitenstaanders van nut te zijn, zowel in woord als in geschrift. Hij hoopt dat de belangstellenden van dit geschrift kennis zullen nemen en steeds meer vorderingen zullen maken in het leven volgens de Wet. Want daar is het uiteindelijk om te doen.

In het gedeelte van Jezus Sirach, dat we deze zondag horen, gaat het over de verhoudingen tussen mensen, die soms volkomen uit de hand kunnen lopen. Concreet gaat het over wraak en woede. Met als tegenbeeld vergeving en verzoening.
Wrok en woede zijn iets verschrikkelijks, zo begint de lezing. Alleen een zondaar blijft ermee rondlopen. Door zo te doen, sluit de zondaar zich op in zichzelf, keert zich tegen de ander én, zo geeft Sirach aan, verbreekt daarmee ook de band met de Ander, God. Door wraak op een medemens wordt ook de relatie met God aangetast: God zal je zonden nooit uit het oog verliezen.
Omgekeerd: wanneer je je naaste vergeeft, zul je bij God gehoor vinden wanneer je voor jezelf bij Hem om vergeving vraagt. Hier horen we eenzelfde wederkerige verbinding, zoals die ook in het Onze Vader staat: ‘Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven hebben aan onze schuldenaren’.

Sirach geeft twee overwegingen mee om niet te volharden in het kwaad, je daarvan te bevrijden door je focus te verleggen en je op iets anders te richten (vv. 6-7).
De eerste overweging betreft het menselijke niveau: Gedenk het einde van je leven. Wil je dit leven verlaten vol van wrok en verbittering naar anderen toe? En bovendien: God zal de wrok en de woede van de zondaar nooit uit het oog verliezen. Hij is een God van genade, maar ook van gerechtigheid. Neem de kans waar om geschonden relaties te herstellen.
De tweede overweging betreft bewust in relatie met God te leven. Dat doe je door de geboden te gedenken, de handreikingen voor een leven in verbondenheid met God. Die kunnen je stimuleren om over je eigen schaduw heen te stappen en betrekkelijkheid van het falen van de ander onder ogen te zien. Voorbij te zien aan wat onwetendheid is, elders dwaasheden genoemd (Sir. 23,3).

Over de tijd van onwetendheid schrijven zowel Paulus als Petrus. Zij doelen daarmee op de tijd vóór hun bekering tot Christus en zijn evangelie. Paulus doet dat in zijn brief aan de Efeziërs. Hij brengt de onwetendheid in verband met de waanwijsheid van de heidenen, wier verstand verduisterd is en die van Gods leven vervreemd zijn, door de onwetendheid die onder hen heerst en door hun versteend hart (Ef. 4,18). En Petrus spoort aan om niet langer toe te geven aan de lusten die uw leven beheersten in de tijd van de onwetendheid. Hij die u geroepen heeft is heilig. Wees heilig, zoals Hij, in heel uw gedrag’ (1 Petr. 1,14v).

Romeinen 14,7-9
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86

Matteüs 18,21-35
Verspreid over het Mattëusevangelie staan vijf redes van Jezus. Vandaag horen we een gedeelte uit de vierde rede. In deze vierde rede gaat het over het leven met elkaar in de gemeenschap, en in het tweede gedeelte dat wij horen gaat het specifiek over vergeving. Een uiterst belangrijk thema in een gemeenschap.
Petrus opent met de vraag: ‘Heer, hoe vaak moet ik mijn broeder vergeven als hij mij iets misdoet? Tot zeven keer toe?’ ‘Niet tot zeven keer toe’, zegt Jezus, ‘maar tot zeventig maal zeven keer toe’ (vv. 21-22). En dan vervolgt Jezus met een parabel, waarbij hij aangeeft dat hij deze vertelt vanuit het perspectief van het koninkrijk der hemelen. ‘In dit opzicht gaat het met het koninkrijk der hemelen als met een koning die met zijn dienaren afrekening wilde houden’ (v. 23).
De parabel kent drie scènes. Allereerst horen we over een dienaar die een torenhoge schuld heeft. Hij smeekt zijn heer om uitstel, maar eigenlijk is dat volstrekt zinloos, want hij zal zijn schuld nooit kunnen aflossen. Dan gebeurt er iets ongehoords: Door medelijden bewogen, scheldt de heer hem het geleende geld kwijt.

Buitengekomen treft deze dienaar een mededienaar, die hem een klein bedrag verschuldigd is. En zo zijn we in de tweede scène aangeland. De dienaar grijpt de mededienaar naar de keel en eist betaling. De mededienaar vraagt uitstel, maar daarvan wil de dienaar niets weten. Hij laat hem gevangen zetten totdat hij zijn schuld heeft voldaan.
Als de heer dat hoort, laat hij deze dienaar roepen. Hij spreekt hem aan als slechte dienaar, omdat hij geen medelijden had betoond ten opzichte van zijn mededienaar, terwijl hij zelf juist daarvoor een grenzeloos medelijden had ondervonden van zijn heer. Hij doet hem nu het hetzelfde lot delen, dat de dienaar aan zijn mededienaar had opgelegd: hij levert hem over aan de beulen in het gevang. Hij krijgt een koekje van eigen deeg.
En op het einde onthult Jezus de bedoeling van deze parabel. De koning van de parabel staat voor onze hemelse Vader, die net zo zal handelen als de koning en heer uit de parabel ‘als niet ieder van jullie zijn broeder van ganser harte vergeeft’ (v. 35).
Het einde van het evangelie kan dreigend en vreeswekkend overkomen. Wie zijn broeder niet van harte vergeeft, wacht een zware straf. Maar zoals een profetische dreiging met onheil niet bedoeld is om mensen te verlammen, maar om de ogen te openen, zo lijkt dat ook hier de onderliggende bedoeling.

Laten we de verschillende scènes van de parabel nog eens rustig doorlopen. De dienaar die in het begin voor de koning wordt gebracht, verkeert in een volkomen uitzichtloze situatie. Hij kan van zijn lang-zal-die-leven nooit zijn schulden aflossen. Dan overkomt hem iets ongelooflijks: door medelijden bewogen scheldt de heer hem zijn schulden kwijt.
In het evangelie van Matteüs horen we een aantal keren dat Jezus ‘door medelijden bewogen is’. Vlak voor de aanstelling van de twaalf horen we dat Jezus diep bewogen was bij het zien van de mensenmenigte, omdat ze geplaagd en gebroken waren, als schapen zonder herder’ (9,36). En vlak voor de eerste wonderbare spijziging lezen we bij Matteüs: ‘toen Hij van boord ging, zag Hij een grote menigte. Hij had zeer met hen te doen en genas hun zieken’ (14,14). En voor tweede wonderbare spijziging zegt Jezus tot zijn leerlingen: ‘Ik heb te doen met deze mensen, want ze zijn al drie dagen bij Me en hebben niets te eten. Ik wil ze niet met een lege maag wegsturen; ze zouden onderweg wel eens kunnen bezwijken’ (15,32). En wanneer bij het weggaan uit Jericho twee blinden een indringend beroep doen op zijn medelijden, horen we dat Jezus hen laat roepen. Hij kreeg met hen te doen en raakte hun ogen aan, zodat zij weer konden zien. Jezus laat zich raken en aanspreken. Bewogenheid om mensen is een belangrijke drijfveer van God: en dat drukt zich uit in geduld, lankmoedigheid. Een God die genadig is en barmhartig.

Nadat in de tweede scène van de parabel de dienaar, aan wie de onmetelijk grote schuld was kwijtgescholden, zijn mededienaar voor peanuts aan schuld in het gevang had laten gooien, horen we in de derde scène, dat mededienaren bij het zien daarvan buitengewoon ontstemd zijn. Maar het is wellicht passender om hier in plaats van ontstemd ‘bedroefd’ of ‘verdrietig’ te lezen. In die betekenis komen we het woord namelijk ook elders bij Matteüs tegen.
Wanneer Jezus met zijn leerlingen spreekt over zijn lijdensweg, worden zij buitengewoon verdrietig (17,22v). En wanneer Jezus bij het laatste avondmaal zegt dat een van de leerlingen Hem zal overleveren, staat er dat zij buitengewoon verdrietig waren en één voor één begonnen te vragen: ‘Ik ben het toch niet, Heer?’ (26,21v). Het gaat hier om een intense teleurstelling over het verraad en de miskenning van wat en wie goed is en rechtvaardig: Jezus zelf en zijn evangelie.
Het woord drukt ook teleurstelling uit over het eigen onvermogen, zoals in het verhaal van de rijke jongeling. Toen deze aan Jezus vroeg wat hem nog ontbrak, antwoordde Jezus hem: ‘Om onverdeeld goed te zijn, moet je al wat je hebt aan de armen geven.’ Na deze woorden ‘ging de jongeling verdrietig weg, want hij had veel bezittingen’ (19,20vv).

De verontwaardiging van de heer over het optreden van zijn dienaar ten opzichte van zijn mededienaar is groot: ‘Had juist jíj geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik medelijden heb gehad met jou’ (v. 33). De dienaar heeft duidelijk niets geleerd.
‘En zijn heer werd kwaad’, zo volgt er dan in het volgende vers. Alberto Mello geeft er de voorkeur aan hier te zeggen dat de heer door toorn bewogen wordt. Zoals de Heer eerder door medelijden bewogen werd.
‘De Heer is medelijdend maar ook veeleisend en zijn veeleisendheid betreft nu juist de barmhartigheid. De toorn van God is het andere gelaat van zijn barmhartigheid. Dat andere gelaat van de toorn openbaart zich aan wie Gods barmhartigheid heeft ondervonden, maar deze nog steeds niet begrijpt en haar niet beoefent jegens de ander.’

De parabel over vergeving verwoordt en verbeeldt op een prachtige wijze de bede uit het Onze Vader: Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven hebben aan onze schuldenaren. Hoewel de parabel eigenlijk de omgekeerde redenering maakt, namelijk dat onze onderlinge vergeving als dienaren wordt voorafgegaan door de vergeving van God. Vanuit het besef dat God een God van vergeving is, is het gepast en nodig dat ook wij elkaar van ganser harte vergeven.

Literatuur
Alberto Mello, Mattheüs, de schriftgeleerde. Kok, Kampen 2002

 

Preekvoorbeeld

In de bajes was er elke week een gespreksgroep over het Onze Vader en het Wees gegroet. Ik vroeg: ‘Wat is het eerste dat in je opkomt, als je het Onze Vader hoort?’ Eén van de jongens zei: ‘Vergeef ons onze schulden.’ Hij zei: ‘Ik heb een rugzak vol. Maar ik voel dat hij lichter wordt.’
‘Vergeef ons onze schulden’, maar in het gebed van Jezus staat er iets bij: ‘Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren’. Dat wordt ons vandaag in het evangelie te verstaan gegeven. Dus niet over dat onze lieve Heer ons vergeeft, maar over: dat wij aan de beurt zijn om een ander te vergeven wat hij of zij ons heeft aangedaan.
Ik heb gemerkt dat dat een belangrijk thema is: wat anderen ons hebben aangedaan, de gevoelens van wraak en bitterheid die je met je meedraagt, machteloze woede. Als je erover praat: je gezicht verkrampt, je handen worden vuisten, je wordt helemaal in beslag genomen door haat, je laat het niet op je zitten, je wilt verhaal halen. Vaak lukt dat niet. De machteloosheid blijft.

Wat Jezus daar tegenover stelt, is vergeving. Wat is dat? Het staat midden in het Onze Vader, maar daarmee staat het zo centraal, dat het zomaar iets anders zou kunnen wegdrukken.
Vergeving, daar moet je niet zomaar aan beginnen. En een ander mag het je niet opleggen. Die ander zal toch minstens moeten erkennen dát en wát hij je heeft aangedaan. Je kunt een ander pas vergeven als hij of zij enig besef heeft van wat zijn woorden of zijn daden hebben aangericht.
En ook is belangrijk dat iemand het goed wil maken, dat de ander de schade wil beperken, er iets tegenover wil stellen. Maar dat gebeurt niet altijd en wat moet je dan?

Petrus vraagt: ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?’
Wie dat vraagt is niet argeloos meer. Je hebt teveel gezien. Je bent op je hoede en eigenlijk wil je dat helemaal niet wezen, maar Petrus is door schade en schande wijs geworden. Hij weet dat mensen ongelooflijk de fout in kunnen gaan. De consequenties zijn ontzettend, onherstelbaar soms.

Onherstelbaar. Ja, want wat ik zeggen wil: als er nog iets te helen is, goed te maken, te vereffenen, dan is daarmee de kans aanwezig dat de verhoudingen opnieuw in een soort van evenwicht komen. Dat moet je elkaar gunnen.
Maar soms is het niet meer goed te maken. Het enige dat je dan nog kunt doen is zeggen: ‘Wat jij mij aangedaan hebt, ik vergeef je, althans…’
Hoever kan een mens gaan? ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken?’ Je kunt niet aan de gang blijven. De hemel verlangt niet dat we over ons heen laten lopen. Al te goed is buurmans gek. Het moet ook eens ophouden.

Petrus doet een voorstel. ‘Tot zevenmaal toe?’ In dat getal klinkt minstens door dat Petrus ervan doordrongen is dat hij er al zijn levensdagen werk aan zal hebben, iedere dag van de week weer opnieuw, dagelijks werk. Zeven maal?
En Jezus ziet dat Petrus het weet, als je iemand moet vergeven, heb je daar werk aan. Het is dus niet zo dat Jezus deze slotsom waartoe Petrus komt, nu aan het verbeteren is, met een rood potlood verbeteren, en de uitkomst nog eens vermenigvuldigen met de factor zeventig.
Nee, Jezus stelt zich achter Petrus, maar hij waarschuwt hem voor de overmacht van het kwaad, daar moet je niet gering over denken.

Er was eens een man, zijn verhaal staat in de Bijbel, een man die bij fluit en citer het lied der wraak heeft gezongen. Hij heette Lamech.
Het gaat zo:

            Ada en Silla, hoor wat ik zeg!
            Vrouwen van Lamech, luister naar mij!
            Een man die mij verwondt, sla ik dood,
            zelfs een kind dat mij een striem toebrengt.
            Kaïn wordt zevenmaal gewroken,
            Lamech zevenenzeventigmaal.
            (Genesis 4,23v)

Ja, als het zo gaat, komt er geen einde aan alle geweld. Lamech zingt dat hij een wond opliep en als wraak zijn tegenstander doodde, om een schrammetje, sloeg hij een jongen dood.
Dan zijn alle verhoudingen zoek. Ik vrees: dat lied van Lamech is nooit meer verstomd. Het klinkt met stem en tegenstem tot op de dag van vandaag.

Het is die realiteit waar Jezus naar wijst. Niet om hem te corrigeren, maar om hem geen enkele illusie te laten, hem te waarschuwen voor de overmacht van het kwaad.
Jezus stemt met Petrus in. Vergeving ìs dagelijks werk, daar heb je alle dagen van de week je handen aan vol. Je komt er niet mee uit in deze wereld waarin de verhoudingen zoek zijn.
Wat Jezus er desalniettemin aan toevoegt is de gelijkenis over die dienaar aan wie een vermogen is kwijtgescholden, tienduizend talenten, de dienaar die op zijn beurt een van zijn naasten voor een luttel bedrag het leven onmogelijk maakt.
De bedoeling van deze gelijkenis? Dat mensen moeten ophouden met rekenen naar wat hun misdaan is en door wie zij allemaal tekort zijn gedaan, gegriefd en bedrogen. Bij wie zo zit te plussen en te minnen, tast het kwaad zich op in schuren van gebrek. Het staat je levensgroot voor ogen.

Wij moeten beginnen met rekenen naar wat ons gegeven is: de liefde, genade, trouw en goedheid die de hemel dagelijks aan ons besteedt en dat wij leven van Gods geduld. Want vergeving en verzoening, je loopt erop stuk als je toch op de een of andere manier nog probeert verhaal te halen.
Wat Jezus aan Petrus’ gedachten toevoegt, is dat de bron van vergeving niet ligt in tekort maar in overvloed.
De dankbaarheid – en het is altijd goed om te leven uit de dankbaarheid, al was het maar om de kleinste dingen – de dankbaarheid laat zich niet bepalen door wat je ontnomen is, maar door wat je geschonken is.

Maar misschien is dat allemaal te mooi. Hoezeer ik mij ook een bevoorrecht mens weet, ik wordt dagelijks bepaald bij mijn gemis. Littekens trekken. Er is teveel gebeurd.
Je zou er het liefst een streep onder willen zetten. Het is een last. Je loopt met je bitterheid te zeulen en met wraakgedachten. Je raakt gekromd in jezelf. Vergeving? Ik breng het niet op.

Maar het Nederlands kan het heel plastisch zeggen: ik draag het je niet langer na. Ik houd ermee op. Ik loop er niet langer mee te slepen. Vooral ikzelf heb daar veel belang bij, want ik ben er moe van.
Ik draag het je niet langer na. En jij op jouw beurt, het ga je goed. Je bent ook maar een mens.

inleiding drs. Theo van Adrichem OFM
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen