- Versie
- Downloaden 36
- Bestandsgrootte 384.51 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
4 september 2016
Drieëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 9,13-18b; Ps. 90; Filemon 9b-10.12-17; Luc. 14,25-33 (C-jaar)
Inleiding
Wijsheid 9,13-19
De lezing is het laatste gedeelte van het prachtige gebed van Salomo om wijsheid dat uit drie delen bestaat.
Het eerste deel (9,1-6) heeft betrekking op de algemene situatie van de mens die, hoe perfect hij ook in onze ogen mag zijn, zonder wijsheid niks betekent. Het is de wijsheid van God waarmee hij de mens geschapen heeft en toegerust om de wereld te besturen.
In het tweede gedeelte (9,8-11) waarin Salomo voor zich persoonlijk om wijsheid vraagt, komt naar voren dat de wijsheid van God in de geschiedenis werkzaam is: God heeft hem uitverkoren tot koning en rechter van zijn volk.
De wijsheid kent alle werken van God in schepping en geschiedenis. Zij was erbij vanaf het begin, en troont bij God. ‘Laat haar neerdalen van de troon van uw heerlijkheid om bij mij te zijn en met mij te werken’ (9,10), bidt Salomo, ‘dan zullen zijn werken aangenaam zijn en zal hij Gods volk rechtvaardig besturen.’
Het laatste gedeelte van het gebed (9,13-19), de lezing van deze zondag, verlaat de individuele situatie van Salomo en is weer gewijd aan de situatie van álle mensen. Het begint met een retorische vraag waar maar één antwoord op mogelijk is: ‘Wie van de mensen kan Gods plan doorgronden, wie ontdekken wat de Heer wil?’
‘Gods plan’ en ‘wat de Heer wil’ hangen heel nauw met elkaar samen, maar zijn toch te onderscheiden. Bij Gods plan, ook wel vertaald met Gods bedoeling of Gods raadsbesluit, gaat het om wat God uiteindelijk met de mens en heel de schepping voor heeft. Het willen van God is op die uiteindelijke bedoeling gericht, maar is concreter wat van dag tot dag, van moment tot moment gedaan moet worden, en kan soms tegen de uiteindelijke bedoeling van God lijken in te gaan, wat natuurlijk niet zo is. Zo zal het bijvoorbeeld Gods bedoeling niet zijn dat mensen lijden, maar toch moeten mensen soms lijden op zich nemen... ja iedere dag hun kruis opnemen... ‘Moest de messias niet dit alles lijden en zo zijn heerlijkheid binnengaan?’ (Luc. 24,26).
Wie kan Gods plan kennen en bevroeden wat de Heer wil? Het menselijk denken is beperkt en wankel, waar baseert een mens zich op, wat zijn zijn vooronderstellingen, uitgangspunten en vraagstellingen? Bovendien maakt ons lijf dat zijn gebreken en luimen kent, het ons vaak moeilijk om helder te denken en geestelijk optimaal te functioneren. Het menselijk denken en weten blijkt ontoereikend, de materiële wereld weten we nauwelijks te doorgronden, laat staan de spirituele dimensie ervan.
Om te kunnen weten wat God met de wereld voor heeft, is de aanwezigheid van de wijsheid
een absolute noodzaak. De vraag van vers 13: ‘Welke mens kent Gods plan?’ krijgt hier zijn antwoord: ‘Wie zou uw plan gekend hebben als gij de wijsheid niet zou hebben gegeven en niet uw heilige geest uit den hoge zou hebben gezonden?’
De beden van Salomo: ‘Geef mij de wijsheid’ (9,4) en ‘Zend haar uit de heilige hemelen’ (9,10) blijken hier al verhoord, God heeft de wijsheid al gegeven en zijn heilige geest gezonden.
Het is een geschenk. Wijsheid wordt niet gegeven alsof je haar nu voortaan in bezit hebt, of doen alsof je haar in pacht hebt. Zij wordt gegeven als een oriëntatie. Je moet er steeds naar streven en proberen te realiseren. Zoeken Gods wil te doen, gericht zijn op de uiteindelijke bedoeling die hij met ons mensen voor heeft. Zij wordt je in verschillende omstandigheden telkens weer geschonken. De wijsheid die bij God is vanaf het begin, realiseert zich in ons midden en in ieders leven als je er om bidt, haar ontvangt en vorm geeft.
Filemon 9b-10.12-17
Zie: Y. van den Akker-Savelsbergh en K. Touwen, ‘Filemon, een gevangenschapsbrief’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Lucas 24,25-33
Jezus is op weg naar Jeruzalem. De messiaanse levensweg voor wie hem volgen wil in eigen situatie, tekent zich hier af. Grote mensenmenigten reizen met hem mee. Zij zijn naar hem toegekomen, maar dat is niet voldoende! Een echte volgeling van hem worden gaat verder. Het vraagt om een beslissing die consequenties heeft voor al je relaties. ‘Hij keerde zich om en zei tot hen: wie tot mij komt en zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan mijn leerling niet zijn.’
Het woord haten heeft bij ons wel een andere gevoelswaarde en betekenis dan in het Semitische denken en voelen, dat zich graag in extremen uitdrukt van licht en donker, waarheid en leugen, liefde en haat, geen mengkleuren maar primaire kleuren, om te laten zien wat je voorkeur heeft, waar je voor kiest. Ik hou van dit en ik haat dat. Matteüs geeft een accurate parafrase die begrijpelijker voor ons is: ‘wie zijn vader en moeder meer liefheeft dan mij’ (Mat. 10,37).
Toch moeten we het radicale dat bij Lucas zo vaak doorklinkt, niet loslaten, want kiezen voor het koninkrijk van God vraagt om een fundamentele en radicale beslissing die aan alle andere verhoudingen voorafgaat. Want wat houden onze liefde en gerechtigheid in? Die kunnen bezitterig en overheersend zijn. Ze zijn beperkt en gebrekkig.
Het gaat om ware liefde en gerechtigheid die van God komt, en wat ze inhouden, daar moeten we steeds weer naar zoeken, gaandeweg en al doende wordt het ons duidelijk. Gods liefde is richtinggevend voor onze liefde voor allen die ons verwant en dierbaar zijn. Daarom zul je God als eerste liefhebben met heel je hart, met heel je verstand, met heel je wezen, en je naaste als jezelf.
Om daarvoor te kiezen moet je je innerlijk vrij maken. Je losmaken van alle hebberigheid in relaties tot mensen en bezit. Ook van wat jij zelf denkt te zijn. Je vrij en open maken voor het koninkrijk van God waarin Jezus onderricht geeft. Je kunt zijn leerling niet zijn, als je vastzit aan je eigen ideeën over je leven, je relaties en bezit.
Daarom zul je afstand nemen van al je bezittingen. Letterlijk staat er apo-tassein, van je af zetten, personen en dingen hun geëigende plaats geven, de plaats geven die ze moeten hebben. Lucas benadrukt het loslaten van bezit. Jezelf onthechten om je in vrijheid te kunnen verbinden. Hij zag als ideaal het delen van bezit: ‘Ze bezaten alles gemeenschappelijk’ (Hand. 4,32).
Dit ideaal is, al kunnen we het in onze situatie niet realiseren, toch een spiegel waarin we onze manier van leven kritisch kunnen bekijken. Het zet aan tot nadenken over de verhoudingen waarin je leeft. Als ik in een wereld waar zoveel armoede is, alles heb wat mijn hartje begeert, wat vraagt het dan een leerling van Jezus zijn?
Met zijn radicale manier van spreken en gelijkenissen gegrepen uit de dagelijkse wereld van zaken en van politiek probeert Jezus ons wakker te schudden. We dienen goed te weten en te berekenen wat het van ons vraagt christen te zijn, in de geest van de messias te leven.
Hoe belangrijk het afstand nemen van personen en bezittingen ook kan zijn, het is nooit een doel op zich... Het gaat om de vrijheid te kunnen kiezen voor waar het op aan komt, het Rijk Gods, de liefde, gerechtigheid en barmhartigheid van God. Als je daardoor geraakt wordt, dan word je een ander mens die ook liefdevol en barmhartig wordt, de ander niet veroordeelt en niet laat omkomen in ellende, maar helpt aan de bevrijding die Jezus geeft, deel te krijgen.
De radicaliteit van Lucas moeten we wel serieus nemen. De soep, heet opgediend, niet koud en smakeloos laten worden, maar tot ons nemen op de temperatuur waarin de smaak ervan het best tot zijn recht komt.
Afstand te nemen van al wat je bezit. Net zoals Abraham het dierbaarste wat hij bezat, bereid was te offeren en offerde. Hij kreeg zijn zoon niet terug als bezit, maar als zoon van belofte. Zo doe je afstand van je bezit, en het blijft niet je bezit, en je krijgt het niet terug om het te bezitten, maar als een geschenk om van te leven en met anderen te delen.
Deze houding ten aanzien van alles wat je zou kunnen bezitten en door bezeten zou kunnen worden, is bevrijdend. Het is de redding, de bevrijding waar het in de vreugdeboodschap volgens Lucas om gaat, en waar mensen deel aan krijgen als zij naar Jezus toekomen, zijn leerling worden door naar hem te luisteren en hem daadwerkelijk volgen.
Psalm 90
In vers 12 van deze psalm komt wijsheid ter sprake: ‘Leer ons onze dagen naar waarde te schatten en zo te komen tot wijsheid van hart’. Letterlijk staat er ‘onze dagen te tellen’. Het gaat om het besef van de kortstondigheid van het leven, en ook de kostbaarheid ervan.
Dat besef van kortstondigheid past bij de klacht in de psalm dat het leven zo kort is, en ook nog vol ellende. Wat in Genesis 3,19 wordt uitgesproken: ‘Stof ben je en tot stof zul je terugkeren’ krijgt iedere mens eens te horen. Het leven is zo kort als een slaap, als gras dat in het hete klimaat ‘s zomers afsterft.
De psalmist richt zich tot God, de schepper van de wereld, die voor alle generaties een toevlucht geweest is. Hij bidt God die de mens tot stof doet terugkeren om zelf terug te keren en zich over zijn dienaars te ontfermen, ‘overlaad ons ’s morgens met uw liefde, en laat ons juichen al onze dagen’. Hij vraagt om vergoeding van dagen en jaren die vol ellende waren,
dat het goede dagen mogen worden, waarop je Gods werkzaamheid en zijn heerlijkheid
in de schepping aanwezig speurt, en het werk van onze handen niet zinloos zal zijn maar bevestigd zal worden door Gods genade.
Preekvoorbeeld
Jezus is op weg naar Jeruzalem. Wie ooit op bedevaart is geweest naar het heilige land kan zich de stoffige, zonovergoten wegen wel voorstellen. De wegen die gaan door de rotsachtige woestijn van Judea. De wegen die leiden naar de berg Sion, het vurig verlangde einddoel van iedere jood. Op die wegen bevinden wij ons als wij met Jezus optrekken naar Jeruzalem. Een grote menigte volgt hem; als hij dat ziet keert Jezus zich om en richt zich tot hen.
Dit is geen gewone aantekening in het reisverslag. Hierin ligt heel de passie van Jezus voor het volk. Hierin ligt de taak van Jezus, als hij die omziet naar de vermoeide en uitgeputte menigte van deze wereld, die van gisteren en van vandaag. Onder hen staan ook wij. Elke keer als het evangelie ons wordt verkondigd, richt Jezus zich opnieuw tot ons. Zijn woord wordt tot ons gesproken, het wordt verkondigd om ons hart te raken en ons te ontroeren. Dat Jezus zich omkeert en zich tot ons richt, moeten wij heel serieus nemen, zo serieus als de liefde. Hij heeft in die mate onze zaak op zich genomen dat hij zijn eigen leven voor ons geeft. Hij verwacht echter van ons een even grote ernst bij de navolging.
‘Als iemand naar mij toe komt die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn.’ Dat zijn de voorwaarden om Jezus te volgen, in harde woorden. Dit in tegenstelling tot de paralleltekst bij Matteüs, waar staat: ‘wie zijn vader en moeder meer liefheeft dan mij’. Dat klinkt wat zachter en ons misschien meer begrijpelijk in de oren. Lucas benoemt alle verwantschapsrelaties en brengt ze in verband met het harde woord ‘haten’. Je verwanten haten, je leven haten, dat klinkt keihard.
Het is een manier van Jezus om die grote menigte die achter hem aan loopt wakker te schudden, om al die mensen en ook ons te laten nadenken of we wel echt een volgeling van Jezus willen zijn. Om na te denken over wat dat dan betekent: alles loslaten, je familie en je eigen leven prijsgeven, het enige wat je hebt, zoals Jezus ons heeft voorgedaan.
Jezus navolgen vraagt om een beslissing die consequenties heeft voor al je relaties.
Bij het woord ‘haten’ mogen we wel bedenken dat het voor ons een andere gevoelswaarde en betekenis heeft dan in het joodse denken en voelen. Binnen de context van de Semitische taal drukt men zich graag uit in extremen van zwart en wit, waarheid en leugen, liefde en haat. Geen mengkleuren, maar primaire kleuren om te laten zien waar je staat, waar je voor kiest.
Om de keuze te maken Jezus te volgen moet je je innerlijk vrij maken. Je losmaken van alle hebberigheid in relaties tot mensen en bezit. De radicale keuze voor Jezus navolging is de kern van deze evangelische passage. Het volgende vers verklaart: ‘Als iemand zijn kruis niet draagt en mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn’. Jezus spreekt deze woorden op weg naar Jeruzalem, waar hem het kruis wacht.
Wie het evangelie van vandaag hoort kan verzuchten: ‘Ik begrijp er niets van, maar weet dat het waar is.’ Je herkent de waarheid, de weg, diep van binnen, vanuit een onbekende bron van kennis en inzicht, in het eigen hart. Dat is ‘de wijsheid die Gods geest uit de hemel ons zendt’, zoals het Boek der Wijsheid omschrijft. Omdat God ons die geest zendt, kunnen we iets vermoeden van de geheimen van God, worden we rijp gemaakt om leerling, volgeling van Jezus te worden.
Misschien zijn wij nog niet in staat een echte leerling van Jezus te zijn, maar we zijn op weg: we worden steeds meer attent op Gods aanwezigheid. We hebben iets bespeurd, iets vermoed van waar het werkelijk om gaat. Met kleine stapjes gaan we onze weg voort.
Maar waar zijn wij in ons leven eigenlijk naar op zoek? Zoeken wij niet allemaal naar geluk op de een of andere manier? Soms zoeken we dat ver en buiten onszelf. Tot je het opgeeft te streven, door het inzicht dat je het niet in eigen hand hebt. Zoals in het versje van Toon Hermans over de man die achter het geluk aan joeg. Ten slotte gaf hij het op, ging zitten onder een boom, hij was het zoeken moe. En zie, toen kwam het geluk naar hem toe. Dan besef je ineens: het is genade! Wat ik doe, is nauwelijks aan de orde, ik moet God laten doen.
In de verzuchting: ik kan het niet, leerling van Jezus zijn, ik ben toch geen heilige, komt langzaam het besef: we hoeven het niet zelf te doen, God is onze bondgenoot, hij maakt af waar wij zijn gebleven. We zullen steeds meer ontdekken hoe we de liefde van God niet in de weg staan. We zullen op onze weg gaan vermoeden wat die liefde is. We zullen ons durven overgeven aan de liefde zelf.
Op de weg van Jezus worden wij steeds meer omgevormd, er wordt op ons gehamerd, er wordt aan ons gezaagd en geschuurd, we lopen onze klappen en deuken op, we moeten ons kruis dragen om Jezus te volgen. En dat valt niet mee!
We laten steeds meer los, zodat wij steeds meer worden hoe wij door God bedoeld zijn. Steeds meer wordt het onze plicht goed te doen, te delen met wie minder heeft, te bidden en God eer brengen, een daad van liefde. Ons hart raakt vervuld van liefde, en we weten niet eens of het liefde voor God is of liefde voor iedereen, voor alles.
Als we zo zijn geworden, door de genade, is al wat we doen: leerling van Jezus zijn. Ja, wat we doen is niet aan de orde, enkel nog wat we zijn. Op onze weg begeleiden geloof, hoop en liefde ons. Maar eentje overleeft de dood, een is de grootste: liefde.
inleiding drs. Nol Sales
preekvoorbeeld Ronald Dashorst