- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 200.85 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
28 augustus 2016
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 3,17-18.20.28-29; Ps. 68; Heb. 12,18-19.22-24a; Luc. 14,1.7-14 (C-jaar)
Inleiding
Sirach 3,17-18.20.28-29
De gekozen verzen uit de Wijsheid van Jezus Sirach bevatten een stuk levenswijsheid. Zij roepen op tot nederigheid en bescheidenheid, een levenshouding die welgevallig is bij God en bij de mensen. Men had als paralleltekst bij de evangelielezing evengoed en misschien nog beter Spreuken 25,6v kunnen kiezen, omdat daar eveneens sprake is van de plaats die men beter niet of wel moet kiezen: ‘Gedraag je niet aanmatigend in aanwezigheid van de koning, ga niet op de plaats van een voornaam persoon staan. Het is beter dat de koning je naar voren roept dan dat hij je plaats laat maken voor een edelman.’ Ook in de rabbijnse literatuur horen we een dergelijk geluid: ‘Ga twee of drie plaatsen lager zitten en wacht tot men je uitnodigt: kom hogerop.’
Nederigheid is voor de meesten van ons een moeilijke deugd. We willen beter zijn dan de anderen, een nog spannender verhaal en een nog betere mop vertellen. We zijn altijd geneigd in competitie te treden, onszelf op de voorgrond te plaatsen en succes te halen. Dat ligt ons beter dan rustig aanwezig te zijn, anderen de ruimte te geven en zelf eenvoudig de plaats in te nemen die voor ons de juiste is. We bezitten en verdienen natuurlijk onze eigen waardigheid en respect, maar we moeten die niet zoeken of ervoor vechten. Onze waarde komt beter tot uiting, we zijn meer en beter mens als we ons ruimhartig opstellen en niet kleingeestig, als we anderen de voorrang en het succes gunnen dat ze nodig hebben, als we hartelijk lachen met de mop die ze vertellen, in plaats van hen trachten te overtroeven en te kleineren. Dan komt onze waarde als mens het best aan het licht, als we gewoon zijn wie we zijn en ook anderen laten zijn wie ze zijn. Eenvoudig ‘zijn’, niet ‘het’ willen zijn.
Lucas 14,1.7-14
Jezus heeft zich heel zijn leven ingezet voor het koninkrijk van God. Toch beschrijft hij nergens hoe de samenleving er onder Gods heerschappij zal uitzien, hoe de mensen dan zullen samenleven. Hij ontwerpt geen fantasierijke schilderijen over de toekomstige wereld. Er is maar één beeld dat hij voor Gods heerschappij gebruikt, namelijk de tafelgemeenschap of de gemeenschappelijke maaltijd. En zelfs dat blijft niet bij een beeld, want Jezus is geen man van alleen maar mooie woorden. Hij handelt en doet wat hij zegt. Hij realiseert die tafelgemeenschap reeds, niet alleen met zijn leerlingen, maar zelfs met tollenaars en zondaars. Hij brengt mensen rond een tafel samen en leert hen ook welke tafelgewoonten dan gelden.
Als gast moet je niet op de beste plaats gaan zitten, maar wachten tot je de juiste plaats toegewezen krijgt. De goede raad die Jezus hier geeft is niet zo maar een brokje alledaagse levenswijsheid, maar ligt helemaal in de lijn van zijn boodschap. ‘Wie de eerste wil zijn moet de dienaar van allen zijn’ (Luc. 22,24-27): de leerlingen moeten elkaars voeten wassen en niet bang zijn om het vuile werk te doen (Joh. 13,14v); zij moeten elkaar zeventig maal zeven keer, dus altijd en onophoudelijk vergeven (Mat. 18,21v) en niet de splinter in het oog van de ander zien, maar allereerst de balk in hun eigen oog (Luc. 7,41v). Kortom, wie leerling van Jezus wil zijn zit niet te dringen om op de eerste plaats te staan; hij verheft zich niet, maar is een nederige dienaar. Wie zich hier en nu verheft zal straks bij het oordeel door God vernederd worden. Jezus zelf deed wat hij leerde. Hij nam inderdaad de laatste plaats in toen hij zijn armen uitstrekte op het kruishout.
Lucas brengt dit gesprek in vers 1 in verband met de Farizeeën. Van hen wordt inderdaad gezegd dat ze altijd op de beste plaatsen aan tafel uit waren (Mat. 23,6). Maar ook Jezus’ leerlingen bezondigden zich blijkbaar aan deze arrogante manier van doen. Lucas (alleen hij) vertelt over een twist tussen de leerlingen over de vraag wie van hen de belangrijkste was, waarop Jezus tussenbeide komt en zegt: ‘De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. Want wie is belangrijker: degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar ik ben in jullie midden als iemand die dient’ (Luc. 22,24-27).
Het tweede deel van het evangelie gaat over de rol van de gastheer. Jezus geeft hem de raad niet zijn vrienden, zijn familie of rijke buren uit te nodigen. Dat is vanzelfsprekend en normaal. Maar Jezus zegt: nodig ook eens armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit, juist mensen die het niet kunnen vergelden of terugdoen. Deze goede raad krijgt opeens concrete trekken als we 1 Korintiërs 11 lezen waar Paulus heftig uitvaart tegen de manier waarop men eucharistie viert. Blijkbaar eten de rijken haastig het meegebrachte eten op, zodat de armen en de slaven die pas na hun werk konden komen niets meer krijgen. Dat kan men bezwaarlijk een ‘maaltijd des Heren’ noemen. Ook in de Brief van Jakobus wordt de manier waarop christenen vaak samenkomen aan de kaak gesteld: ‘De Heer staat niet toe dat u mensen op hun uiterlijk beoordeelt. Stel dat uw samenkomst wordt bezocht door iemand die prachtige kleren en gouden ringen draagt en tegelijkertijd door een mens in vodden. Als u dan de eerste met alle zorg omringt en tegen hem zegt: “Neemt u plaats, hier zit u goed”, terwijl u tegen de tweede zegt: “Ga daar maar staan, of ga bij mijn voetenbank op de grond zitten”, maakt u dan geen ongeoorloofd onderscheid en wordt uw oordeel niet door verkeerde overwegingen bepaald’ (2,3v).
Zelfgenoegzaamheid, haantje-de-voorste willen zijn, egoïsme, discriminatie, voorrang verlenen aan degene van wie men iets terug verwacht, farizeïsme, het is van alle tijden en ook christenen zijn er niet van vrij te pleiten. Dit evangelie nodigt ons uit tot een gewetensonderzoek. Hoe vieren wij vandaag eucharistie? Wie nodigen wij uit aan onze rijke tafels? Hoe gedragen wij ons als genodigden? Maaltijden zijn belangrijk. Iedere maaltijd hier beneden is een voorspel van de komende maaltijd in het koninkrijk van God. Wie zich hier hoogmoedig verheft zal straks bij het oordeel vernederd worden. Bij de opstanding van de rechtvaardigen zullen we beloond worden voor wat we hier en nu voor anderen betekenen.
Preekvoorbeeld
Ook al waren Jezus en de Farizeeën het niet altijd met elkaar eens, Jezus kwam wel bij Farizeeën over de vloer.
Op een sabbat ging hij het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnen om er mee te eten. Hij was geen vreemde gast, maar wel een verdachte. Zij hielden hem voortdurend in de gaten.
Jezus stond bij de Farizeeën bekend als iemand die het met de wetten van de sabbat niet zo nauw nam. Hij vond de genezing van een doodsbenauwde zieke op een sabbat belangrijker dan de verstikkende regeltjes voor de sabbatrust. Liefde en meevoelen is voor hem de belangrijkste wet van God. Mensen zijn er niet voor de sabbat.
Zij hielden hem voortdurend in het oog, maar Jezus keek ook goed om zich heen. Dat doen wij ook, als we ergens zijn. Het blijft altijd boeiend om mensen te bekijken. Alle mensen hebben iets grappigs en eigenaardigs, iets goedigs en ook altijd iets dat niet perfect is.
Zo zag Jezus ook dat de genodigden de voornaamste en beste plaatsen aan tafel uitzochten. Daar stonden de farizeeën ook om bekend. Vaak waren ze er op uit om gezien en geprezen te worden.
Jezus bekeek alles door de ogen van God. Als hij iets van het koninkrijk en de heerschappij van God wilde laten zien, gebruikte hij heel vaak het beeld van een gemeenschappelijke maaltijd. Hij wil het liefste de hele wereld aan één tafel samenbrengen om het leven met elkaar te vieren, niet alleen hier en nu, maar zelfs tot in eeuwigheid. ‘Ik ga heen om u een plaats te bereiden!’ Bij Jezus is er voor iedereen een plek aan tafel. In zijn wereld is er ruimte voor iedereen. Tot ergernis van de Farizeeën ging hij zelfs met tollenaars en zondaars aan tafel.
Dat mensen voorkruipen en op de plaats van anderen gaan zitten, waar ze helemaal geen recht op hebben, is van alle tijden. We hoeven maar om ons heen te kijken. Dat is niet alleen weggelegd voor de Farizeeën uit Jezus’ tijd. Van jongs af aan komen we er mee in aanraking. De strijd om de eerste plaats begint soms al in de zandbak.
Mensen werken zich omhoog ten koste van anderen. Als ze de top van de carrièreladder bereikt hebben, is daar vaak heel wat ellebogenwerk aan voorafgegaan. Hoe vaak gebeurt het niet dat heel cleane geleerde mensen op de verkeerde plaats zitten, omdat ze gevoelsmatig geen enkele warmte of meeleven uitstralen naar medewerkers, cliënten of patiënten. Het zal hun een zorg zijn. Als ze maar genoeg verdienen. Ze eten soms nog meer uit de ruif dan alle medewerkers samen. Ook wereldwijd zijn vele rijken rijk ten koste van de armoe van anderen. Met energiebronnen van de armen spelen ze mooi weer en verdienen er miljarden aan.
Als Jezus, met de ogen van God, ook nu zou rondlopen in onze maatschappij, zou hij, denk ik, ook vragen: Wat doe jij hier op deze plaats? Weet je niet dat je er gewoon mag zijn, om te delen met elkaar, om te dienen en niet om te heersen?
Zelfs bij de eerste leerlingen van Jezus kwam dit al voor. Er ontstond twist onder hen wie van hen wel de voornaamste mocht zijn, waarop Jezus zei: ‘Wie onder u de voornaamste is, moet als de jongste wezen, en wie bevelen geeft als iemand die dient.’ ‘Ik ben in jullie midden als iemand die dient.’
Hij was geen kerkelijke carrièreman die uit was op eigen glorie. IJdeltuiterij en breedbandpaars was hem vreemd.
Als Jezus later bij het laatste avondmaal zijn leerlingen de voeten wast, vraagt hij hun om dat ook bij elkaar te doen. Je moet je nooit te groot voelen om door de knieën te gaan en het vuile werk te doen voor elkaar.
Gelukkig zie je ontzaglijk veel mensen die alles geven om een ander te helpen, die waarmaken wat Jezus bedoelt, die met vriendschap en liefde elkaar dienstbaar zijn. Vroeg of laat zullen zij bij het oordeel door God verheven worden.
Ook Jezus zelf heeft gedaan wat hij leerde. We hoeven maar naar een kruis te kijken om te zien hoe hij met uitgestrekte handen alles gegeven heeft voor een ander. Jezus voelde zich niet te groot om de laatste plaats in te nemen. Daarom heeft God hem hoog verheven boven alles.
In de ogen van God ben je gelukkig en rijk als je in liefde en vriendschap met elkaar kunt leven. Daar kan geen rijkdom tegenop. Er is niets zo sterk als de liefde en het goede.
In het tweede gedeelte van het evangelie wordt er gezegd: ‘Wanneer gij een middag- of avondmaal geeft, nodig dan niet uw vrienden, broers en bloedverwanten uit en ook geen rijke buren. Het zou kunnen zijn dat zij op hun beurt u uitnodigen en dat gij het terugkrijgt.’ Je moet geen mensen uitnodigen aan wie je beter kunt worden. Nodig armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit.
Dat zijn de mensen waarvoor Jezus zijn leven heeft gegeven. Zij kunnen het jullie niet vergelden, maar dat zal gebeuren bij de opstanding van de rechtvaardigen. Eén keer zal er toch gerechtigheid zijn, waarbij bijvoorbeeld elke vluchteling als mens wordt gezien en niet als handelswaar.
Geen vriendjespolitiek, niet aanpappen met de rijken en de machtigen, maar opkomen voor de armen in de wereld, dat is onze opdracht.
Misschien is het goed te eindigen met de eerste zin van de eerste lezing. ‘Mijn kind, als ge rijk zijt, blijf dan bescheiden, en gij zult meer geliefd worden dan iemand die geschenken uitdeelt.’ Het ware zit hem vaak in het meest gewone. Je hoeft je niet groter voor te doen dan je bent. Je hoeft je ook niet kleiner te maken dan je bent. Wees in Gods naam jezelf, blijf dichtbij jezelf. Dan ben je bij God in goede handen. Het hoeft ook niet allemaal perfect te zijn. Je mag ook je gebreken en je kwetsbaarheid laten zien. Het zal ons goed doen, ook als kerk. Het is geen tijd meer om hoog van de toren te blazen.
Wij gaan nu verder met de eucharistische maaltijd, waarin Jezus zichzelf aan ons wil geven. Moge hij ons inspireren om hier en buiten de kerk hetzelfde te doen. Amen.
inleiding dr. Syvester Lamberigts
preekvoorbeeld Jan Kortstee