- Versie
- Downloaden 57
- Bestandsgrootte 91.15 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 juni 2024
- Laatst geüpdatet 18 juni 2024
21e zondag dhj, B jaar, 25-8-2024
25 augustus 2024
Eenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Joz. 24,1-2a.15-17.18b; Ps. 34; Ef. 5,21-32; Joh. 6,60-69 (B-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Jozua 24,1-2a.15-17.18b
Het verband tussen de eerste lezing en de evangelielezing van deze zondag is dat de toehoorders er in beide gevallen voor een beslissende keuze worden gesteld. In de evangelielezing vraagt Jezus aan zijn leerlingen – na de lange en moeilijke dialoog over Jezus die ‘het levende brood’ is – of zij Hem willen volgen of niet. En in de eerste lezing vraagt Jozua aan de stammen van Israël of zij kiezen voor JHWH, God van bevrijding, of voor ‘andere goden’.
De lezing is genomen uit het laatste hoofdstuk van het boek Jozua. Na de verovering van het beloofde land (Joz. 1–12) en de verdeling ervan over de twaalf stammen van Israël (Joz. 13–21) roept Jozua heel het volk bijeen te Sichem in het centrale bergland. Dat was een heilige plek: de stad Sichem wordt voor het eerst genoemd in Genesis 12,6. Bij de eik van More, bij Sichem, had Abraham voor het eerst een altaar gebouwd voor de Eeuwige, die hem daar verschenen was. Op die plek voltrekt Jozua samen met het volk een verbondsritueel.
Verbondsteksten in de Bijbel vertonen vaak parallellen met politieke verdragsteksten uit het Oude Nabije Oosten. In zulke verdragstekst sluit een politieke grootmacht een overeenkomst met kleinere staatjes. De grootvorst belooft bescherming en in ruil neemt de vazalstaat een aantal verplichtingen op zich. De bijbelse schrijvers hebben daar inspiratie in gevonden om de verhouding tussen de Eeuwige en zijn volk te beschrijven.
De Oud-oosterse verdragsteksten bestaan meestal uit drie delen. In een historische proloog worden de weldaden van de grootvorst ten gunste van de vazalstaat opgesomd. De verbondseisen bevatten de verplichtingen die de vazalstaat op zich neemt. Ten slotte worden zegen en vloek in het vooruitzicht gesteld, al naargelang de vazal zich wel of niet aan het verdrag zal houden.
Als we de tekst van Jozua 24 helemaal lezen, herkennen we een lange historische proloog in de verzen 2‑13, waarin Jozua een overzicht van de heilsgeschiedenis geeft, vanaf Abraham, over de uittocht uit Egypte tot en met de intocht in het beloofde land. De fundamentele verbondseis – trouw aan de Eeuwige – herkennen we in de verzen 14‑15 en het vooruitzicht op vloek in het geval van ontrouw in de verzen 19‑20. Het alternatief, zegen in geval van trouw, wordt stilzwijgend verondersteld. Verder verhaalt de tekst nog het positieve antwoord van het volk (vv. 16‑18.21‑24), het op schrift stellen van het verbond en de oprichting van een gedenksteen als blijvende herinnering (vv. 25‑28).
Voor de liturgische lezing van deze zondag zijn van het hele verhaal enkel die verzen overgehouden, waarin de beslissende keuze van het volk tot uiting komt. Jozua vraagt hun om te kiezen wie zij willen dienen: de goden van hun voorouders of van de andere volkeren, ofwel JHWH, de Eeuwige, die hen bevrijd heeft uit het slavenhuis Egypte en hun dit land heeft gegeven. De belofte van trouw van de Israëlieten is hun antwoord op Gods trouw, die blijkt in de geschiedenis van het volk.
Antwoordpsalm: Psalm 34,2-3.16-23
De antwoordpsalm omvat de eerste verzen en het laatste gedeelte van Psalm 34, die ook op de twee vorige zondagen als antwoordpsalm fungeerde. Deze psalm begint met een lofprijzing (vv. 2-6), maar wordt daarna sterk didactisch van karakter; men spreekt dan van een ‘leerdicht’ of ‘wijsheidspsalm’. De stijl van de wijsheidsliteratuur herkennen we bijvoorbeeld aan de zaligspreking ‘Gelukkig de mens…’ in vers 9b, aan de formule ‘Kom, zonen, luister naar mij’ (v. 12) en aan de tegenstelling tussen het lot van de rechtvaardigen en dat van de zondaars, waarover het vanaf vers 16 gaat. God luistert naar de vromen, ze zullen leven; van de zondaars keert Hij zich af, zodat zij sterven. Ook al blijft het lijden de rechtvaardigen niet gespaard (zie vv. 18a.19a.20a), toch zullen zij uiteindelijk door de Eeuwige worden gered (vv. 18b.19b.20b‑21). Door aldus de ‘twee wegen’ te belichten, de weg van de rechtvaardige en de weg van de zondaar, past deze psalm goed bij het thema ‘beslissende keuze’ in de voorafgaande lezing en de evangelielezing.
Efeziërs 5,21-32
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Evangelielezing: Johannes 6,60-69
De evangelielezing is het slot van het zogeheten ‘broodhoofdstuk’ in het Johannesevangelie, waaruit we ook de vorige zondagen hebben gelezen. In een lange toespraak heeft Jezus over zichzelf gesproken als over ‘het brood dat leven geeft’, ‘het brood dat uit de hemel is neergedaald’ en waarvan je moet eten om eeuwig, waarachtig leven te hebben. Sterker nog: ‘Als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u,’ zegt Jezus (Joh. 6,53).
Die woorden van Jezus zijn voor veel toehoorders een struikelblok, ook voor de leerlingen. ‘Deze taal stuit iemand tegen de borst,’ zeggen ze (v. 60). Zij kunnen Jezus niet zomaar aanvaarden als Gods Woord dat uit de hemel neerdaalt. Ze kunnen Hem niet volgen in zijn liefde tot het uiterste, tot de dood op het kruis toe. Jezus tracht het hun nog eens uit te leggen: ‘Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was…?’ (v. 62). Wie de ‘neergedaalde’ Jezus, die zich vernedert om dienaar van allen te worden, niet aanvaardt, is niet bij machte iets van de verheerlijkte Christus te begrijpen, en omgekeerd; beide aspecten horen onlosmakelijk samen.
In vers 63 gebruikt Jezus de tegenstelling geest-vlees, die ook elders in het vierde evangelie voorkomt, bijvoorbeeld in het gesprek van Jezus met Nikodemus (zie Joh. 3,6). Met ‘vlees’ wordt hier bedoeld: de mens die op het niveau van het kortzichtig-menselijke blijft. Het gaat erom Jezus in zijn mens-zijn te begrijpen, zonder zijn goddelijke oorsprong en bestemming uit het oog te verliezen. Dat kan alleen maar voor wie zich laat leiden door de Geest en openstaat voor de gave van de Vader (zie v. 65).
Zoals de twaalf stammen van Israël in de eerste lezing, worden ook de leerlingen van Jezus nu voor een beslissende keuze geplaatst. Velen haken af; de twaalf echter, met hun woordvoerder Simon Petrus, kiezen ervoor om Jezus te volgen: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt’ (vv. 68-69). Dit slot van de evangelielezing herinnert aan het synoptische verhaal over de belijdenis van Petrus (zie Mar. 8,27-30 en de parallelteksten Mat. 16,13-20 en Luc. 9,18-21). Johannes 6,67-71 is ook de enige passage in het vierde evangelie waar de uitdrukking ‘de twaalf’ voorkomt.
Preekvoorbeeld
De Duitsers kennen het gezegde: Wer die Wahl hat, hat die Qual – kunnen kiezen is een kwelling. Dag in, dag uit moeten we keuzes maken. We spreken tegenwoordig zelfs wel van keuzestress. En dan gaat het vaak alleen nog maar om zaken van ondergeschikt belang. Echt spannend wordt het pas als zich een fundamentele levenskeuze aandient, waarbij er geen weg terug is. Dat vraagt om een pas op de plaats, om kritisch zelfonderzoek. Alleen zo kan een keuze weloverwogen worden gemaakt.
In de schriftlezingen van vandaag worden mensen voor de meest fundamentele keuze gesteld: wie schenk ik mijn gelovig vertrouwen? In de eerste lezing heeft het volk Israël bezit genomen van het Beloofde Land. Jozua treedt op als opvolger van Mozes, die het nieuwe land uit gebrek aan vertrouwen op God niet mocht binnengaan. Nu komt het erop aan, waarschuwt Jozua: kiezen jullie voor de goden van hen die hier leven, de goden van Kanaän en de omringende landen? Of kiezen jullie voor de God van onze uittocht uit de slavernij en de verovering van dit nieuwe land?
De Israëlieten moeten het hebben ervaren als het uur van de waarheid. Ze bevinden zich in Sichem, op de westoever van de Jordaan. Ooit was dat de plaats waar Abraham zijn nieuwe vaderland binnenkwam en er een altaar voor God had gebouwd, als dank voor een behouden aankomst. Nu is het de plaats van het centrale heiligdom van de twaalf stammen van Israël, waarschijnlijk met de Ark van het Verbond onder handbereik.
Ik weet niet wat jullie doen, zegt Jozua, maar mijn familie en ik kiezen voor de God van het Verbond. Het volk antwoordt: wij doen niet anders. Waarom niet? Omdat het volk een hele geschiedenis heeft met die God van het verbond. Een geschiedenis van verkeerde keuzes, gemor en opstandigheid, inclusief een zelf gefabriceerde god in kalfsgedaante. Maar ook een geschiedenis van goddelijk geduld, begrip, liefde, vergeving, bekering en verder gaan. Hoe zouden ze kunnen kiezen voor goden wier bestaan nog moet worden bewezen? Hoe zouden ze níet kunnen kiezen voor de God die hun door dik en dun trouw is gebleven, al hun stommiteiten heeft vergeven en hen tot dit moment en deze plaats heeft geleid? Nee, kiezen is voor de Israëlieten geen kwelling. In feite hebben ze maar één keuze, voor de God die hun zijn niet-aflatende trouw heeft bewezen.
Kiezen voor Jezus blijkt voor zijn volgelingen minder vanzelfsprekend. Eerder heeft hij zichzelf gepresenteerd als het levende brood dat uit de hemel is neergedaald en hij zal kort daarop nog eens doen. Wie niet eet van dit brood, zegt hij, heeft het leven niet in zich. Maar, zo vroegen sommigen zich af, als hij dat hemelse brood is, hoe kunnen zijn vader en moeder dan hier wonen? En belangrijker nog, hoe kan hij hun in godsnaam zijn vlees te eten geven? En dan voegt Jezus’ daar vandaag een cryptische opmerking aan toe: ‘Maar als jullie nu de Mensenzoon zouden zien opstijgen naar waar Hij eerst was?’
Een spervuur van kritische vragen treft Jezus. Zelfs een groot deel van zijn leerlingen wordt het te gortig. Ze kunnen niet meer aanhoren wat hij te zeggen heeft. Maar als ze dit ter sprake brengen, sneert Jezus dat diversen van hen geen geloof hebben. Velen van hen die met Jezus zijn opgetrokken zullen hebben gemeend dat ze hem kenden, maar blijkbaar is dat niet zo. Jezus zorgt er met zijn harde en vooral cryptische opmerkingen voor dat mensen afhaken. Of doen ze dat zelf? Hoe dan ook, waar in de eerste lezing een heel volk ondubbelzinnig ja zegt tegen hun God, houdt Jezus niet meer dan een select groepje getrouwen over.
Op grond van hun levenservaringen maken mensen keuzes. Dat wat goed, degelijk en betrouwbaar is gebleken, daar kiezen ze voor. Dat wat hun inspiratie, moed, kracht en troost heeft gegeven, daar zeggen ze ja tegen. Ze kiezen meestal niet voor dat wat zijn duurzaamheid en betrouwbaarheid nog maar moet bewijzen. Voor het volk Israël is het duidelijk: hun God heeft in alle opzichten bewezen dat hij dat vertrouwen waard is.
Voor de leerlingen van Jezus is dat anders. Zij leren hun meester ineens van een harde en onbegrijpelijke kant kennen. Bij velen maakt het gelovig vertrouwen plaatst voor ergernis. Waar gaat het met hen naartoe, als ze deze leermeester achterna blijven lopen? Boos en teleurgesteld haken ze af.
Waar in de eerste lezing Jozua het volk voor het blok zet, doet Jezus dat met de leerlingen van het eerste uur: ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ Maar net als de Israëlieten hebben zij voor hun gevoel geen keus. Daarom zegt Simon Petrus: ‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven, en wij geloven en weten dat u de heilige van God bent.’ Hebben ze niet even daarvoor in levenden lijve meegemaakt hoe Jezus zo’n vijfduizend mensen voedde met vijf gerstebroden en twee vissen? Een gebeurtenis die hun begrip waarschijnlijk ver te boven ging, maar die één ding duidelijk maakte: als Jezus erbij is, komt niemand iets tekort.
De lezingen maken duidelijk dat in het gelovig vertrouwen van mensen iets dubbelhartigs kan schuilen. Het volk van Israël kan niet anders dan kiezen voor de God die hun altijd nabij is gebleven. Niets liever willen ze dan dat dit ook in de toekomst, in het nieuwe land zo mag blijven. Maar wanneer God mensen te dicht op de huid komt, blijkt die keuze niet meer zo vanzelfsprekend. Dat laat het evangelie ons zien. Door mens te worden in Jezus, die zichzelf levensbrood noemt, komt God ons op confronterende wijze nabij – té nabij, voor sommige van zijn leerlingen. Maar alleen wie die nabijheid toelaat, ja omarmt, is in staat te verstaan wie God voor mensen wil zijn.
Daarvoor moet je als mens meer dan ‘vlees’ zijn, dat wil zeggen dat je verder moet kunnen kijken dan met de ogen van je lichaam. Enkel met de ogen van je geest kun je inzicht verwerven in het mysterie van Jezus, de mens in wie God ons naderbij komt dan ooit tevoren. En dan alleen wanneer je je geest laat vervullen door de Geest van de Vader, die je helpt om je gelovig vertrouwen in Jezus uit te spreken en voor hem te kiezen.
Het is best te begrijpen dat dit voor sommige van Jezus’ leerlingen een brug te ver is. Ook voor gelovigen van vandaag klinken zijn woorden als ‘erop of eronder’. Zelfs al is het geloof ons met de paplepel ingegoten, we hebben een leven lang nodig om door te dringen in de diepte van zijn God-mens-zijn. Nu eens beamen we zijn woorden van harte, dan weer stuiten ze ons tegen de borst. Zo is en blijft geloven een keuze, en daarom een uitnodiging en een uitdaging.
Dat we voldoende geestkracht mogen ontvangen om die te blijven aangaan.
inleiding dr. Paul Kevers
preekvoorbeeld dr. Victor Bulthuis