- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 382.96 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
16 augustus 2015
Twintigste zondag door het jaar
Lezingen: Spr. 9,1-6; Ps. 34; Ef. 5,15-20; Joh. 6,51-58
Inleiding
Spreuken 9 bestaat uit drie delen, waarvan het eerste (Spr. 9,1-6) en het derde deel (Spr. 9,13-18) heel sterk op elkaar betrokken zijn, ja zelfs elkaar spiegelbeeld, of beter: elkaars tegenpool vormen. De openingspassage bevat een uitnodiging van Vrouwe Wijsheid, terwijl in de slotpassage Vrouwe Dwaasheid haar best doet om volgers binnen te halen. Die tegenstelling is overigens al een paar hoofdstukken lang aan de gang. De eigenschappen ‘wijsheid’ en ‘dwaasheid’/‘slechtheid’ zijn gepersonifieerd, worden geportretteerd als personen van vlees en bloed.
De passage die direct aan 9,1-6 voorafgaat is uniek in de Hebreeuwse Bijbel. Daar, in 8,22-36 vinden we namelijk een prachtig gedicht waarin de wijsheid, sprekend in de eerste persoon, zich presenteert als eersteling en oeroude getuige van de schepping (8,22-29), als een kind dat aan Gods voeten speelt terwijl Hij hemel en aarde tot bestaan roept (8,30). Als volwassen vrouw argumenteert zij vervolgens met die goddelijke oorsprong om dicht bij haar te blijven, om ‘de wacht te houden bij haar deur’, want dat is de poort naar het leven (8,34-35).
De oudtestamentische lezing van vandaag sluit hier onmiddellijk op aan en herneemt het beeld van het huis én van de wijsheid als vrouw. Het huis dat Vrouwe Wijsheid heeft gebouwd (9,1) vormt het tegenbeeld van het huis van Vrouwe Dwaasheid, dat het dodenrijk symboliseert (7,27; zie ook 9,18). In haar huis verzorgt Vrouwe Wijsheid een enorm feestmaal. Dat in dit verband het woord ‘tafel’ valt zal misschien bevreemding wekken. Maar in de oud-oosterse context getuigt het van een speciale situatie en grote weelde; normaal werden de gerechten immers op een kleed of een huid op de grond uitgestald.
Waar de beschrijving van de maaltijd het aanvankelijk lijkt te hebben over echt voedsel en echte drank (9,2), wordt in de oproep van de dienaressen duidelijk dat ‘eten’ en ‘drinken’ symbool staan voor ‘leven’ en ‘inzicht’ (9,6). Eenzelfde metafoor vinden we ook terug in het geschrift Jezus Sirach, waar van degene die zich verdiept in de wijsheid wordt gezegd: ‘Zij geeft hem het brood van inzicht te eten/het water van wijsheid laat zij hem drinken’ (Sir. 15,3). In dit deuterocanonieke geschrift vinden we trouwens de enig andere passage waar de wijsheid, ook in de eerste persoon, als vrouw aan het woord komt (Sirach 24)!
Zeven zuilen
Op de vraag welke interpretatie het beste past bij die intrigerende vermelding van de zeven zuilen die Vrouwe Wijsheid zelf heeft uitgehouwen, worden zeer uiteenlopende antwoorden gegeven. Om te beginnen wordt uiteraard naar archeologische parallellen gezocht. Sommigen menen die gevonden te hebben in heiligdommen in het Middellandse Zeegebied, onder anderen op Cyprus, en in het Midden Oosten, bijvoorbeeld in het zogenaamde Akitu-huis in Mesopotamië.
Maar omdat de passage in Spreuken een sterk metaforische geest ademt, schieten uiteraard ook andere interpretaties als paddenstoelen uit de grond. Zo wordt in joodse kring onder meer gedacht aan de zeven dagen van de schepping (B Sanhedrin 38a) of de zeven zuilen die de wereld dragen (B Hagiga 12b), terwijl in christelijke uitleg herhaaldelijk verwijzingen worden gevonden naar de zeven sacramenten. Weer anderen gaan nog verder en denken zelfs aan de zeven planeten.
Wie een verklaring wil vinden die binnen het boek Spreuken blijft – altijd de eerst aangewezen weg – zou kunnen denken aan de zeven collecties waaruit het boek Spreuken is samengesteld. Niet geheel toevallig lijkt mij dat hoofdstuk 9 de afsluiting vormt van de eerste collectie (1,1–9,18).
Seven Pillars of Wisdom is de titel van de autobiografie van de Engelse militair T.E. Lawrence (de ‘Lawrence of Arabia’) over zijn deelname aan de Arabische Opstand (1916-1918) tegen de Ottomaanse Turken. Aanvankelijk zou zijn boek handelen over zeven steden in het Nabije Oosten: Cairo, Smyrna, Constantinopel, Beiroet, Aleppo, Damascus en Medina; hij liet het manuscript echter in de trein liggen.
Zeven ‘Ik ben-uitspraken’
Het getal zeven, dat in Spreuken 9 zo intrigeert, speelt ook – zij het indirect – een rol bij de evangelielezing van vandaag. De uitspraak ‘Ik ben het levende brood’ (Joh. 6,51) grijpt natuurlijk op de eerste plaats direct terug op het eerdere ‘Ik ben het brood dat leven geeft’ (6,35.48). Maar het kan niet zonder betekenis zijn dat Jezus in het Johannesevangelie precies zeven verschillende ‘Ik ben’-uitspraken worden toegedicht: ‘Ik ben het licht voor de wereld’ (8,12); ‘Ik ben de deur’ (10,7.9); ‘Ik ben de goede herder’ (10,11.14); ‘Ik ben de verrijzenis en het leven’ (11,25); ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (14,6); ‘Ik ben de ware wijnstok’ (15,15). Of het toeval is dat deze reeks begint met brood en eindigt met wijn laat ik in het midden.
‘Het brood dat uit de hemel is neergedaald’
We bevinden ons in een periode van vijf opeenvolgende zondagen (17e-21e) gedurende welke het zesde hoofdstuk van het Johannesevangelie centraal staat. De passage die daaruit vandaag wordt gelezen (6,51-58) vormt om te beginnen een mooie literaire eenheid, omdat het beginvers (6,51) met het slotvers (6,58) een fraaie inclusio, of omlijsting, vormt. Beide verzen spreken immers van ‘Het brood dat uit de hemel is neergedaald’. Maar niet alleen de vorm, ook de inhoud is om meer dan één reden speciaal te noemen. Deze passage is namelijk voor een belangrijk deel in de toekomstige tijd gesteld. Daarmee wordt in niet geringe mate de suggestie gewekt dat het een interpretatie vormt van de voorafgaande lange redevoering van Jezus. Deze gedachte komt uiteraard niet uit de lucht vallen, maar wordt ingegeven door de volgende argumenten.
‘Brood’, het meest belangrijke motiefwoord van Johannes 6, krijgt een nieuwe, nadere inhoud. Ten eerste in de woorden ‘het is mijn vlees’ (6,51). De reactie die dit bij de toehoorders oproept – ‘Hoe kan die man ons zijn vlees te eten geven?’ – is tegelijk weer een teruggrijpen op de verhalen in de woestijn. Dit keer niet over het manna uit de hemel, maar over het vlees, de kwartels (Ex. 16,12-13; Num. 11,18-20.31-34).
Een tweede aanwijzing dat we in de evangelielezing van vandaag met de interpretatie van het voorafgaande te doen hebben, blijkt uit de formulering ‘mijn vlees eten/mijn bloed drinken’ (6,54). Voor wie het misschien vergeten mocht zijn: het Johannesevangelie kent geen verhaal over het Laatste Avondmaal met de zogeheten instellingswoorden (‘dit is mijn lichaam/dit is mijn bloed’), zoals bij de andere drie evangelisten. In feite lijkt Johannes die functie dus aan deze passage uit zijn evangelie (6,51-58) te hebben toegedacht. (De samenstellers van het Lectionarium hebben deze functie nog in aanzienlijke mate versterkt, doordat zij het afsluitende vers (6,59) niet hebben opgenomen: ‘Dit alles zei hij in de synagoge van Kafarnaüm toen hij daar onderricht gaf’).
In de kerkgeschiedenis heeft Johannes 6,51-58 aanleiding gegeven tot een diepgaande discussie tussen de Alexandrijnse en de Antiocheense school over de interpretatie en reikwijdte van deze passage. Waar laatstgenoemde school de eucharistische interpretatie voorstond, propageerde de eerstgenoemde een allegorische benadering: de verrezen Heer voedt de gelovigen met geestelijk voedsel.
Literatuur
Frans van Segbroeck, ‘Johannes en de synoptici. De broodrede in Johannes 6’, in: Gilbert Van Belle (red.), Het Johannesevangelie. Woorden om van te leven (Verslagboek Vliebergh-Sencie-Leergang 1993, Leuven 1995, 33-53
Preekvoorbeeld
‘Wat is wijs?’
Er zijn mensen van wie je energie krijgt, bijvoorbeeld in een situatie waarin je, vermoeid door tegenslag, op dood spoor zit. Zij brengen het motortje weer op gang zodat je verder kunt. Wanneer iemand weer perspectief biedt, gaat er een weg voor je open, een lévensweg.
‘De wijsheid heeft een huis gebouwd’, hoorden wij in de eerste lezing. Maar wat is dat, wijs? ‘Vrouwe Wijsheid’, die vanmorgen het woord voert, heeft uit zeven zuilen haar huis gebouwd en haar tafel feestelijk gedekt. Zij nodigt de mensen uit om haar brood te eten en van haar wijn te drinken. Zij zegt: kom laat je onverstand varen en je zult leven en de weg van inzicht betreden. Wijsheid gaat over waarheid; hier staat iemand met levenservaring die ons een weg ten leven wijst. Wijsheid brengt redding. Maar wie durft in de wereld van vandaag, waarin begrippen als ‘autonomie’ en ‘het vrije woord’ de boventoon voeren, een wereld waarin mensen het zélf uit willen zoeken, nog te spreken van redding? Niet zo lang geleden constateerde hoogleraar theologie Erik Borgman, onder het motto ‘Laat de kerk de vreugde van het evangelie hervinden’, dat het probleem van onze tijd eruit bestaat dat wij niet weten dat wij redding nodig hebben (Trouw 24-01-2015). Wij zijn blijkbaar horende doof en ziende blind, ook voor de noden van ons eigen hart dat zucht onder eenzaamheid, onder de angst om onbegrepen, onbemind en niet gekend te eindigen op een doodlopende weg, het pad van de dwaas. Wij hebben redding nodig, hebben Jezus nodig, want zijn Naam betekent: God redt.
Paulus is in de tweede lezing heel actueel waar hij zegt: de tijden zijn slecht. Er is blijkbaar, zowel toen als nu, veel dat mensen van God áf leidt. Hij spoort ons aan ons verstand te gebruiken, wijs te zijn, open te staan voor Gods Geest die ons wil bezielen en bemoedigen, om als brood en wijn elkaar onderweg tot kracht te zijn.
Zoals het huis van Vrouwe Wijsheid op zeven zuilen rust, bevat het evangelie van Johannes een zevental ‘Ik ben-uitspraken’ van Jezus, zoals ‘Ik ben het levende brood’ of ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Voor de goede verstaander, op de vraag van Mozes aan God: ‘Wat is uw naam?’, antwoordt God vanuit de brandende braamstruik tot Mozes: JHWH - Ik ben. Wanneer Jezus later van zichzelf zegt: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald’, herhaalt hij de Godsnaam. Jezus is niet het ‘dagelijks’ brood, waar wij om bidden in het Onze Vader, hij is het ‘hemelse’ brood, het mens geworden woord van God. Dat is een woord dat wij ons eigen moeten maken, en net als het voedsel dat wij eten in ons op moeten nemen om er één mee te worden. Natuurlijk, Jezus had ons opnieuw de Tien Woorden uit Exodus kunnen voorhouden, maar hij koos voor een andere weg, zíjn weg. Het Scheppende Woord van God wil ons doordesemen met zijn Geest, wil ín ons leven, zodat ook wij brood voor de ander kunnen zijn.
Het evangelie brengt ons een boodschap van redding: God is er voor ons. Die vreugde mogen wij doorgeven aan elkaar. ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt’, zegt Jezus, wie zich met de kern van mijn wezen voedt, in die mens leef ik verder en krijg ik ‘handen en voeten’; zo vindt de wereld redding uit alle nood. Geroepen tot vreugde zijn wij, door net als God uit te spreken: Ik ben er voor jou, dat zal mijn naam voor altijd zijn. Dát is de waarheid die Christus ons brengt. Over de waarheid zei Edith Stein reeds: ‘Wie de waarheid zoekt, zoekt God, of hem dat nu duidelijk is of niet’.
Dat wij in onze ontmoeting met Jezus groeien in wijsheid, een weg van redding en leven betreden, en dat God ons vindt. Moge het zo zijn.
prof. dr. Panc Beentjes, inleiding
drs. Frank van der Knaap, preekvoorbeeld