- Versie
- Downloaden 50
- Bestandsgrootte 403.34 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
9 augustus 2015
Negentiende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Kon. 19,4-8; Ps. 34; Ef. 4,30–5,2; Joh. 6,41-51
Inleiding
We kennen brood in verschillende betekenissen.
In de materiële betekenis van het woord, brood als voedsel om je buik te vullen
en in leven te blijven. ‘Brood op tafel’ geeft al het eten aan dat we nodig hebben. ‘Je brood verdienen’ wijst op heel je bestaan.
‘Brood’ kan sociale betekenis krijgen. Vader en moeder zorgen dat er brood op tafel is. En het delen van het brood is een teken van aandacht en zorg voor elkaar.
Brood heeft ook sacramentele betekenis. Het wijst op de schepper die het leven geeft. Ook al kunnen we voedsel, eten en drinken, met geld kopen, toch blijft het een geschenk. Het wijst op Gods aanwezigheid zonder welke wij niet kunnen leven, en het geeft aan waar wij eigenlijk van leven. In de lezingen van deze zondag komt vooral de laatste betekenis naar voren.
1 Koningen 19,4-8
Izebel wordt furieus wanneer ze van haar man Achab hoort, wat Elia allemaal gedaan heeft. Zij was afkomstig uit het Noorden, Fenicië, waarmee Achab en zijn vader goede banden wilden. Daarom heeft hij haar getrouwd, en gaf hij haar alle ruimte ook wat godsdienst betreft. Zij vereerde Baäl en Asjera van wie ze een groot aantal profeten aan het hof opnam en op staatskosten onderhield. Baäl was de god van dauw en regen, maar Israël kent geen aparte god van dauw en regen.
De profeten van Israël laten horen en zien dat er maar één God is, JHWH die de geschiedenis leidt, en dauw en regen geeft. Voor die God zet Elia zich met volle overgave in, wat zijn naam ook aangeeft: God is JHWH. Elia toont meer kracht dan een mens kan hebben. God werkt met hem mee, zorgt voor voedsel en water, maakt het mogelijk dat hij het leven aan het dode kind van de weduwe terug kan geven, antwoordt met vuur om het brandoffer te verteren, terwijl de profeten van Baäl geen enkele reactie krijgen.
Elia laat hen terechtstellen. Wanneer Izebel dit verneemt, stuurt ze een bode naar Elia met een doodsbedreiging. Ze is vast van plan hem hetzelfde lot als de profeten te laten ondergaan.
Elia wordt bang en slaat op de vlucht, het land Israël uit, om zijn leven te redden. De anders zo sterke profeet blijkt ook een kwetsbaar mens te zijn, onderhevig aan angst en depressie. Bij Berseba in Juda aangekomen laat hij zijn knecht achter, en gaat een dagreis ver de woestijn in. Hij kruipt weg onder een bremstruik, de enige die daar staat.
Het tekent wel de eenzaamheid en doodse woestenij waarin hij terecht gekomen is.
Een dieptepunt in zijn leven en zijn profeet-zijn. Hij kan het niet meer aan. ‘Veel is het nu, JHWH’, zo begint Elia zijn diepe klacht. Ja het is hem teveel geworden. ‘Neem mijn leven.’ Hij is gevlucht om zijn leven te redden. Nu bidt hij dat JHWH zijn leven zal nemen, hem zal laten sterven.
Hij beschouwt zijn taak als dienaar en profeet van JHWH als mislukt. Hij is er evenals zijn voorgangers niet in geslaagd om de macht van terreur en afgoderij te breken. ‘Ik ben niet beter dan mijn voorvaderen‘ – en hij wil hun lot delen, legt zich neer onder de struik en slaapt in.
Niet om te sterven, zoals hij verlangt. Integendeel. Er komt weer een bode naar Elia. Nu van Godswege, een engel die, in tegenstelling tot de bode met de doodsbedreiging van Izebel, hem aanraakt, wakker maakt en tot leven brengt: ‘Sta op en eet.’ Elia vindt naast zijn hoofd brood en water.
Hij eet en drinkt en legt zich weer onder de struik neer. Maar de engel, nu uitdrukkelijk engel van JHWH genoemd, komt terug: ‘Sta op en eet, anders wordt de weg te veel voor jou.’ De engel spreekt over de weg. Welke weg? Elia was toch niet van plan ergens naartoe te gaan!? Maar de engel zet hem op weg. Het blijkt de weg naar de Horeb te zijn, de Sinai, de berg van God waar JHWH aan Mozes verscheen en zijn Thora schonk, de bron van geloven.
Veertig dagen en nachten trekt Elia door de woestijn. Een tijd die concreet niet past bij de weg om van Berseba naar de Sinai te komen. Maar daar gaat het hier ook niet om. De veertig dagen en nachten roepen het verblijf van Mozes op de Sinai in herinnering (Ex. 24,18), en ook de veertig jaar dat Israël door de woestijn trok.
Met de openbaring aan Mozes op de Sinai voor ogen beschrijft de verteller de ontmoeting van Elia met God. Hier aan de bron van Israëls geloof ontvangt Elia opnieuw zijn zending en de weg die hij als profeet moet gaan.
De mens Elia die bang was, depressief en vol doodsverlangen komt er weer bovenop door het voedsel van Godswege. Dat haalt hem door de crisis heen en geeft hem de kracht die hij nodig heeft om de weg die God met hem voor heeft, te gaan.
Johannes 6,41-51
Er ontstaat protest tegen Jezus’ uitspraak dat hij het brood uit de hemel is. Het doet denken aan het volk in de woestijn dat tegen Mozes in opstand komt: ‘Had JHWH ons maar laten sterven in Egypte. Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten’ (Ex. 16,3). De Israëlieten toen hielden het liever bij de oude zekerheden dan in vrijheid erop te vertrouwen dat God voor brood zou zorgen.
De tegenstanders van Jezus houden het ook bij wat ze zien en weten, het zichtbare en tastbare : ‘Dat is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten toch wie zijn vader en moeder zijn? Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel neergedaald is?’
Het gaat hier over de oorsprong van Jezus. Je kunt zijn vader en moeder kennen en toch niet weten wat zijn eigenlijke afkomst is: brood uit de hemel neergedaald. Maar zijn protesterende volksgenoten staan daar niet voor open. Is het alleen maar gebrek aan openheid en begrip?
‘Niemand toch kan bij mij komen, als de Vader die mij zond hem niet trekt.’ Geloven, hoeveel inzet van een mens het ook vraagt, blijft een geschenk van de Vader. Voor Jezus zijn die in hem geloven ook een geschenk. De Vader heeft ze hem gegeven, en hij zal hen niet verloren laten gaan. Zo vervult hij zijn zending en zal hij de wil van zijn Vader volbrengen. Hij zal hen tot leven wekken en eeuwig leven schenken.
Het staat geschreven in de profeten: ‘Zij zullen allemaal door God onderricht worden’ (Jes. 54,13 en ook Jer. 31,33v). Wat is het onderricht van God? De Thora en de Profeten. In het Johannesevangelie is het het spreken van God waardoor alles tot stand komt. Het woord waarin leven is, en dat leven is licht voor de mensen, zoals de proloog van het evangelie bezingt. Het mens geworden woord.
Ieder die zich voor Gods onderricht opent en van hem leert, zal tot Jezus komen.
En de anderen dan die niet tot hem komen? Zijn zij niet door God onderricht? Hebben zij niet geluisterd? Hebben zij niks van de Vader geleerd?
Dat oordeel mag je er niet aan verbinden. Deze woorden willen, lijkt mij, alleen maar benadrukken dat je niet uit jezelf maar door de Vader tot Jezus komt. Ze verzekeren je dat je bij hem aan het goede adres bent, dat je op hem aan kunt als de betrouwbare gids naar de Vader, omdat hij een bijzondere, unieke relatie tot God heeft. Hij komt van God, heeft als enige de Vader gezien zoals in de proloog al verwoord: ‘Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige zoon die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen’ (Joh. 1,18).
Wie hem ontvangt en in zijn naam gelooft, zal weten dat hij uit God geboren is. Door hem die als het brood uit de hemel is neergedaald kennen wij onze oorsprong en ontvangen wij leven. Hij zelf is het brood dat leven geeft, ja eeuwig leven.
Dit brood eten houdt in dat je hem ontvangt, dat je in de geest van liefde innig verbonden met hem participeert in zijn leven en de grote dingen die erin tot stand komen. Maar ook deelt in zijn lijden en sterven. Daar wijst ‘mijn vlees’ op. ‘Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn vlees.’ De vertaling ‘mijn lichaam’ van de Nieuwe Bijbelvertaling vind ik niet zo gelukkig. ‘Vlees’ wijst op het kwetsbare en vergankelijke van de mens en komt ook bij offers ter sprake. Jezus heeft zichzelf opgeofferd, zijn leven ingezet voor het leven van de wereld. Zijn vlees eten is de redding aanvaarden die hij brengt, en ook bereid zijn om jezelf voor het welzijn van de wereld in te zetten zoals hij.
Zo is hij voedsel, van Godswege aangeboden in zijn persoon, niet alleen om te overleven maar om ten volle te leven, nu al.
Preekvoorbeeld
Om iets te bereiken, moet je een doel stellen. Mensen zonder doel komen niet gauw tot iets. En het is heel belangrijk dat, wanneer je een doel hebt, anderen dat delen. Maar we weten ook dat we gaandeweg ons doel moeten bijstellen. Omstandigheden veranderen. Soms raken we het spoor bijster en moeten we ons opnieuw oriënteren.
Daar gaat het in de eerste lezing over. Iemand heeft zijn doel niet bereikt. Het is de profeet Elia. Hij heeft laten zien, in een spectaculaire vuurproef, dat zijn God de ware God is Niet al die Baäls, die afgoden, die ze zijn gaan vereren. Elia is ontzettend teleurgesteld, hij blijkt zijn doel niet bereikt te hebben. Zelfs het onomstotelijke wonder dat de Baäl-priesters in het ongelijk stelde, heeft niet gewerkt. Ze zijn niet gaan geloven in zijn boodschap. Het is zelf zo erg dat hij moet vluchten, omdat koningin Izebel hem naar het leven staat. Geen mens die in hem gelooft. Niemand die zijn boodschap heeft opgepikt, niemand die met hem mee is gegaan. Wat is dan verder het doel, de zin van zijn leven? Hij gaat op de loop. Uitgeput valt hij in de woestijn neer, onder een bremstruik en hoopt dat hij dood gaat. Hij is zijn doel, zijn richting kwijt. Vol van angst, vol van verdriet, vol van mislukking. In je eentje is het zo moeilijk geloven, wanneer alles je ontvalt.
Maar op het meest moeilijke moment in zijn leven, wordt hij aangeraakt. Komt er van buiten af een boodschapper van God, een engel. God zelf in menselijke gedaante. Of hij het nu gedroomd heeft of niet, het is een geschenk voor hem uit de hemel. Iemand die hem weer moed inspreekt, die zijn eenzaamheid doorbreekt en hem laat zien dat zijn tocht nog niet ten einde is. Dat hij nog verder moet en nu de kracht krijgt om verder te kunnen gaan.
In beelden van water en brood wordt dat duidelijk gemaakt. Brood uit de hemel, dat je geschonken wordt. Het doet denken aan het brood uit de hemel dat het Joodse volk in de woestijn te eten kreeg. Toen ze kwaad op God waren omdat hij ze bij de vleespotten van Egypte had weggehaald om in de woestijn om te komen, zonder ooit hun doel te bereiken. Met honger in de maag kom je niet in het beloofde land, ook al wil je het nog zo graag.
Dat brood uit de hemel helpt Elia, helpt het Joodse volk om over hun angst voor ondergang en dood, hun angst dat alles voor niets is geweest, heen te komen. De engel, God zelf, geeft aan die belofte nieuwe voeding.
Daar moet de evangelist Johannes aan denken wanneer hij aan zijn gehoor duidelijk probeert te maken dat Jezus, vanuit zijn verbondenheid met God, degene is die steeds weer voedsel geeft, voeding aan de belofte van de komst van zijn rijk. Dat mensen niet alleen nu leven, maar ook gevoed worden om te kunnen leven over hun grenzen heen. Dat ze niet alleen nood aan voedsel hebben, maar ook aan zingeving. Natuurlijk, we moeten eten en drinken, dat kan soms al zorg genoeg zijn in een mensenleven. Maar dat er meer is. Dat we ook leven van een doel dat verder reikt en zin aan ons leven geeft. Dat Jezus het brood is, dat uit de hemel is neergedaald.
Ho ho, zeggen zijn tijdgenoten. Je bent toch niet meer dan een timmerman. We weten toch wie je vader en moeder zijn? Je bent niets meer dan een ander. Je hebt toch geen ander doel in je leven, dan een goede jood en misschien ook wel een goede timmerman te zijn?
Maar Jezus zegt: ‘Mijn leven heeft een ander doel.’ Hij is meer dan de zoon van een timmerman. Zijn woord is als die stem uit de hemel. Hij is de engel die mensen aanstoot en verder op gang helpt. Hij is het brood waar je van kunt leven. Je kunt van Jezus leven, je kunt van Jezus eeuwig leven. Hij is voedsel, kracht voor onderweg. Het is het doel, de zin van zijn leven, om mensen vrij te maken, te bevrijden, te verlossen van alles wat geen leven geeft en geen toekomst heeft.
Mensen raken, aanraken, ze er weer bij betrekken. Mensen laten ervaren dat ze de moeite waard zijn. Zijn doel is het Rijk van God, het Rijk van de hemelen. Op zijn minst is het ook hem een keer in zijn leven bijna teveel geworden. Toen hij de beker aan hem wilde laten voorbijgaan, daar in die hof van olijven.
Vooral als we in een woestijn zitten is het moeilijk om je op een doel af te stemmen, om zin aan het leven te geven. De woestijn, de wereld, waar godsdienst soms meer afschuw opwekt dan inspiratie. Wat moet je met mensen die in naam van God anderen het leven benemen? Wat moet je met gelovigen die anderen breken en misbruiken? Dat is toch geen goed leven? Dat heeft geen toekomst. Steeds opnieuw moeten we ons weer op het evangelische ideaal heroriënteren en ons erdoor laten voeden.
Dat is niet altijd gemakkelijk. Soms zien we dat helemaal niet zitten, omdat we door honger en allerlei onvervulde verlangens alles op alles moeten zetten om er niet aan onderdoor te gaan. Door pijn en ziekte kun je zo op jezelf teruggeworpen worden, dat God ver weg is, en alle interesse in anderen tot onder nul is gedaald. Zelfs bidden is niet altijd meer mogelijk. We mogen dan verlangen naar en bidden om een engel die ons aanstoot. We mogen dan verlangen naar een teken van God zelf. Naar eten en drinken. Om te kunnen proeven van het voedsel dat ons in naam van God wordt aangereikt.
In symbolen, in tekenen van brood en wijn, blijven we gedenken, wie Jezus is geweest. In hem zien we hoe God is geweest voor mensen. Dat het niet alleen toen was, maar dat het eeuwig doorgaat. Omdat God, de Eeuwige zelf, dat wil. Hij wil in mensen, in eten en drinken, in woorden van eeuwig leven, zelf voedsel zijn. Zodat de zin van ons leven, het doel van ons leven, ons over de grenzen voert van het eigen ik, het hier en nu.
drs. Nol Sales, inleiding
Frans Gerritsma ofm, preekvoorbeeld