1e zondag VT, 26-2-2023

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 51
  • Bestandsgrootte 209.42 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 2 december 2022
  • Laatst geüpdatet 2 december 2022

1e zondag VT, 26-2-2023

26 februari 2023
Eerste zondag van de Veertigdagentijd

Lezingen: Gen. 2,7-9; 3,1-7; Ps. 51; Rom. 5,12(.17)-19; Mat. 4,1-11(A-jaar)

 

Inleiding 

Beproeving, zonde en ondergang, maar ook berouw en verlossing: het zijn de twee kanten van een medaille die als een thematische rode draad door de lezingen van de 1ste zondag van de Veertigdagentijd lopen.

Genesis 2,7-9; 3,1-7 – De zonde van Adam
De eerste lezing bevat twee passages uit het zogenoemde ‘Paradijsverhaal’ in Genesis 2–3. Anders dan in het scheppingsgedicht in Genesis 1, waarin de mens als het sluitstuk van de schepping wordt gepresenteerd en rechtstreeks uit het ‘brein’ van God komt (Gen. 1,26: ‘Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend’), en waarin de mens geen beperktheden lijkt te hebben – er is geen sprake van lijden of dood – confronteert de auteur van dit tuinverhaal de lezer meteen met een heel ander – aardser – mensbeeld: de mens (adam) is geschapen uit de grond (adamah) van de aarde.
God boetseert de mens uit ‘stof’ dat hij van de aarde neemt (Gen. 2,7). In de oudtestamentische literatuur wordt ‘stof’ vaak geassocieerd met de dood (Gen. 18,27; Job 7,21; Ps. 22,16). Ook de auteur van Genesis 2,7 heeft duidelijk deze associatie voor ogen. Dit blijkt uit Genesis 3,19, waar God tot de man zegt: ‘In het zweet zul je werken voor je brood, tot je terugkeert naar de grond, waaruit je bent genomen: je bent stof, en tot stof keer je terug’. Anders dan de traditionele voorstelling het eeuwenlang heeft voorgehouden, is ’s mensen dood volgens de auteur van het tuinverhaal geen straf, maar behoort ze tot de condition humaine. Door het feit dat de mens is genomen uit stof, maakt de dood deel uit van het menselijke leven. Het tuinverhaal wil met andere woorden niet de oorsprong van de dood legitimeren door deze terug te voeren naar een oerzonde, hoewel de traditie het tuinverhaal veelal op deze wijze heeft geïnterpreteerd.
Dit alles neemt niet weg dat de zonde een belangrijke rol speelt in het verhaal. Hoewel God voor de mens de aarde als een tuin had voorzien, zal hij er niet lang in mogen vertoeven. En dat is zijn eigen schuld. Over de omgeving waarin God de mens had geschapen viel nochtans niet te klagen. Genesis 2,8v beschrijft immers het decor waarin de mens en de dieren geschapen zullen worden. In het Hebreeuws wordt deze plek als een ‘tuin’ beschreven, die in Eden ligt, ergens in het oosten (pogingen om de tuin van Eden te lokaliseren, zijn even zinloos als een zoektocht naar Luilekkerland...). In de tuin van Eden laat God tal van bomen opschieten uit de grond, ‘aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten’ (Gen. 2,9). Het behoeft niet veel verbeelding om deze tuin als een ‘paradijs’ te zien. De Griekse vertalers van het boek moesten dan ook niet twijfelen om het Hebreeuwse woord voor ‘tuin’ met de Griekse term paradeisos te vertalen. Daarmee is ook het woord ‘paradijs’ in ons taalgebruik ingeburgerd geraakt.
In de tuin van Eden nemen twee bomen een bijzondere plaats in. Allebei staan ze in het midden van het paradijs: de boom van het leven enerzijds en de boom van kennis van goed en kwaad anderzijds. De levensboom, die in vele culturen voorkomt en de mens onsterfelijkheid zou geven, speelt geen enkele rol in het eigenlijke verhaal. De ‘boom van kennis van goed en kwaad’ speelt er wel een rol, ook al wordt hij slechts tweemaal (Gen. 2,9; 2,17) expliciet genoemd. Over de exacte betekenis van de boom is er geen duidelijkheid. Woordparen van tegengestelden worden in het Hebreeuws vaak gebruikt om een totaliteit aan te duiden. Als dusdanig zou ‘goed en kwaad’ gewoonweg ‘alles’ kunnen betekenen. Eten van de boom van kennis van goed en kwaad zou de mens totale kennis geven. En vanuit het adagium ‘kennis is macht’ zou dit betekenen dat de mens absolute macht krijgt. Zo wordt het in ieder geval door de slang in Genesis 3,5 voorgesteld – naast de ezelin van Bileam (Num. 22,21-35) – als het enige dier in de Bijbel dat kan praten: ‘God weet dat je ogen open zullen gaan als je van die boom eet, en dat je dan gelijk zult worden aan God, door de kennis van goed en kwaad’. Eten van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ zou de mens dus aan JHWH gelijk maken.
De keuze voor de slang als dier dat de vrouw zal verleiden om van de boom van kennis van goed en kwaad te eten is niet toevallig. Immers, van nature uit is de slang een eigenaardig wezen. Ze lijkt glibberig, maar is het niet. Door het regelmatig vervellen staat de slang daarenboven symbool voor het leven. Verder lijkt de slang in het oude Nabije Oosten vaak als vruchtbaarheidssymbool te zijn gebruikt. In die optiek denkt men soms dat ook in Genesis 3 de slang symbool zou zijn voor de niet-Israëlitische vruchtbaarheidsgoden, waardoor Israël zich steeds aangetrokken voelde. Ingaan op de avances van de slang zou dan betekenen dat men toegaf aan de afgodendienst. In ieder geval is duidelijk dat de mens, door te gehoorzamen aan een dier, de scheppingsorde omkeert. In het scheppingsgedicht van Genesis 1 werd de mens ‘heerschappij’ over de dieren aangezegd (Gen. 1,28); in het Paradijsverhaal bestond de superioriteit van de mens erin dat hij door zijn taal de dieren een naam kon geven (Gen. 2,19‑20). Door evenwel aan de slang te gehoorzamen, die geen ander doel heeft dan de mens tegen God op te zetten, bewerkstelligt hij zijn eigen ondergang. Immers, in Genesis 3,6 wordt duidelijk waar de vrouw eigenlijk door geleid wordt, met name de begeerte. Als dusdanig staat het opeten van de vrucht – de Bijbel zegt niet over welke vrucht het gaat – symbool voor het in praktijk brengen van deze begeerte. Want wat is eten anders dan reduceren tot het eigen profijt?

Psalm 51,19 – ‘Een rouwmoedig hart zult u niet verwerpen’
‘Begeerte’ ligt ook aan de grondslag van de episode in het leven van koning David waaraan het opschrift van Psalm 51 refereert, met name naar zijn relatie met de getrouwde Batseba, waarover 2 Samuël 11–12 verhaalt.
In de woorden die in Psalm 51 aan David worden toegedicht spreekt hij zijn schuld uit ten overstaan van God – over het onrecht dat hij Batseba en haar man Uria heeft aangedaan rept hij met geen woord! Tegelijkertijd overstijgt deze psalm ook de gevoelens van schuld, hopend op vergeving voor wie een misstap deed. De psalmist roept in deze klaagpsalm God dan ook op tot barmhartigheid, in de hoop dat God een ‘rouwmoedig, vermorzeld hart’ niet verwerpt.
Deze psalm, in het bijzonder vers 7, heeft in de kerkgeschiedenis een centrale rol gespeeld: niet alleen als bijbelse legitimatie van de zogenoemde erfzondeleer, maar ook ten aanzien van de eeuwenlange negatieve visie op seksualiteit.

Romeinen 5,12-19 – Christus, de nieuwe Adam
Had de psalm Davids hoop op verlossing geëvoceerd, Paulus gaat daar in Romeinen 5,12-19 expliciet op in, en belicht de thematiek christologisch. Daarvoor grijpt hij terug naar het oudtestamentische paradijsverhaal, dat hij een eigen invulling geeft. Als kind van zijn tijd leest Paulus het paradijsverhaal historisch, en ziet hij de misstap van de eerste mens – ‘Adam’ – als de oorsprong van alle kwaad. Hoewel God droomde van een paradijs, en er ook de mogelijkheidsvoorwaarden voor had geschapen, heeft de eerste mens het verknoeid. Maar net zoals in de psalm is er hoop op en geloof in redding door God. Voor Paulus was deze ultieme verlossing gekomen dankzij Jezus de Christus.

Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86

Matteüs 4,1-11
Beproeving en zonde staan ook centraal in de evangelielezing. Echter, waar de oudtestamentische lezingen vooral nadruk leggen op de mens die zich door de beproeving laat meeslepen, en daardoor tot zonde vervalt – ook al is er kans op redding –, belicht de evangelist Matteüs hoe Jezus niet in deze valkuil is getrapt. Na zijn doopsel door Johannes probeert de ‘duivel’ Jezus driemaal tot zonde te verleiden tijdens zijn veertig dagen durend verblijf in de woestijn. Drie keer na elkaar weerstaat Jezus de verleidingen.
Het verhaal van de beproevingen in de woestijn markeert de aanvang van Jezus’ openbare leven, waarin hij zich als de Christus zal manifesteren. En als de Christus is Jezus degene van wie christenen geloven dat hij de mens van het kwaad heeft verlost. Het mag dan ook niet verwonderen dat volgens de traditie het kruis van Jezus in Jeruzalem werd opgericht boven het graf van Adam.

Literatuur
Hans Ausloos: ‘Laat de zondaars van de aarde verdwijnen, laat geen boosdoener nog langer bestaan' (Psalm 104,35). Scheppingsvoorstellingen in het Oude Testament, in Hans Ausloos & Ignace Bossuyt (red.), In den beginne... De ‘schepping’ in beeld, woord en klank, Leuven – Den Haag: Acco, 2011, pp. 13-74

 

Preekvoorbeeld

Afgelopen woensdag zijn we de Veertigdagentijd begonnen. We konden als uiterlijk teken van de innerlijke gesteldheid voor die bijzondere tijd in het kerkelijk jaar een askruisje halen. En daarbij de woorden horen die teruggaan naar het boek Genesis, waar God de mens uit stof maakt: Bedenk, o mens, dat je uit stof gemaakt bent en tot stof zult weerkeren. Dat maakt altijd een enorme indruk op mij. Het is een fikse waarschuwing voor de mens van vandaag, die vaak denkt almachtig te zijn en heel wat voor te stellen. Die mens wordt gevraagd te beseffen dat we eigenlijk niks voorstellen: uit stof gemaakt en gedoemd om tot stof weer te keren. Heel ons schijnbaar zo belangrijke leven is maar stof. Stof is onze trots; stof is onze behoefte aan aanzien; stof is onze zekerheid. De as op het voorhoofd afgelopen woensdag zet ons weer met beide benen op de grond: wij zijn zwakke mensen, al doet de wereld ons geloven dat we sterk en zelfstandig moeten zijn.
God zet ons in een prachtige tuin in Eden, ergens in het Oosten, een paradijs en gunt ons daar alle goeds. Maar o mens, luisteren is moeilijk, nog altijd! Daar is een wezen, de slang, die op de vrouw inspreekt. Hoe vergelijkbaar met wat er in onze dagen gebeurt: complottheorieën te over. Verhalen die van geen kant kloppen maar toch veel aanhangers hebben, want ze klinken zo aannemelijk. En de aanhangers van dat fake nieuws krijgen een platform, in de kranten en via de omroepen. Zo ook het verhaal van de slang. Hij overtuigt de vrouw van de kwade, machtsbeluste houding van haar Schepper. En ze bezwijkt voor de mooie praatjes! Machtig zijn als God zelf is toch een droom! Ze neemt de man mee, die geen haar beter is dan zij.

En dan naar het Evangelie van vandaag: de eerste zondag van de Veertigdagentijd die volgt op Aswoensdag en uitloopt op de verrijzenis van Jezus Christus. Het Evangelie van deze zondag verwijst naar het begin van Jezus’ openbare leven. Hij is net gedoopt in de Jordaan door zijn neef Johannes de Doper en trekt dan de woestijn in voor een bezinningsperiode. Dat doen mensen eigenlijk nog altijd, dat je voordat je aan een belangrijke taak begint, je eerst eens helemaal terugtrekt. In de wereld van godsdienst heet dat een retraite. Je trekt je dan letterlijk terug uit de wereld in een klooster om je voor te bereiden op een toekomstige taak. Met vragen als: wie ben ik, wat zijn mijn belangrijkste eigenschappen, hoe ga ik het aanpakken en wat is de plaats van God in mijn leven? Het is goed dat je eens even de tijd neemt om na te denken voordat je aan iets nieuws begint. En de woestijn is daarvoor een geschikte plek. Er is geen enkele vorm van comfort. De dagen zijn heet met een onbarmhartig stralende zon en een totaal gebrek aan schaduw en de nachten zijn er bitter koud. Maar wat vooral erg moet zijn is, dat je er geen aanspraak hebt van menselijke wezens. Totale verlatenheid, op jezelf teruggeworpen zijn.
Voor Jezus geldt dan ook nog dat Hij de hele veertig dagen niet gegeten heeft. Hij heeft honger! En ik weet niet hoe het u vergaat, maar als ik een dag honger denk te lijden, dan bezwijk ik al gauw voor de verleidingen van lekkere dingen. Mijn moeder zei dan altijd: jongen, je hebt trek, honger kennen we hier in Nederland niet meer. Al blijkt dat tegenwoordig ook al niet meer te kloppen en horen we berichten dat er kinderen zonder ontbijt naar school toe gaan, omdat hun gezin in armoede moet leven en gewoon geen geld heeft voor de belangrijke eerste maaltijd van de nieuwe dag.

Het verhaal van Jezus is het verhaal van alle tijden. Het paradijs, die prachtige bloeiende tuin die de Schepper ons gunde, waar het aan niets ontbrak, is veranderd in woestijn, waar mensen liever luisteren naar allerlei boze stemmen dan naar de stem van de goede Vader. Hoe velen zijn er niet die openlijk zeggen dat je wel gek bent als nog gelooft in het bestaan van God. Mensen die denken aan zichzelf genoeg te hebben. Ieder voor zich en niemand voor ons allen. Vroeger zeiden we nog: en God voor ons allen, maar God komt in die uitdrukking bij veel mensen niet meer voor. Zo maken we van de wereld van onze woonplaatsen, van onze harten woestijnen waarin nauwelijks meer te leven valt. Zeker voor de zwakkeren in onze samenleving, voor de mensen die geen uitzicht meer hebben, die gebukt gaan onder de schuldenlast, voor de mensen die snakken naar een beetje aandacht, of wier wieg in het verkeerde deel van de wereld heeft gestaan, waardoor er voor hen geen andere toekomst meer is dan armoede en honger, terwijl elders is de wereld schepen vol graan liggen te verrotten.
Is er dan geen hoop meer voor ons en onze wereld? Is het paradijs voorgoed verloren? Jezus geeft een antwoord op die vraag. Niet alleen met woorden, maar in zijn hele houding. Ja, Hij heeft honger, Hij is verzwakt. Maar Hij gaat het kwaad van de verleider rustig tegen. Niet door duiveluitdrijving zoals in die enge film de Exorcist van jaren geleden, maar door het Woord van God aan te halen. Op elke poging tot verleiding van de duivel zegt Jezus: Er staat geschreven. Tot drie maal toe is dàt zijn antwoord op de duivel. Tot de duivel het voorlopig opgeeft, want tegen Gods Woord kan niemand op, ook de duivel niet!

Bij de laatste verleiding vraagt de verleider aan Jezus om voor hem neer te knielen.
Dat is de verleiding van de macht waaraan zovelen geen weerstand kunnen bieden, ook vandaag nog. Kijk maar naar de conflicten overal op aarde, die beginnen altijd met de zucht naar macht. Jezus laat zien dat Hij volkomen vrij is van machtswellust. Alleen voor God dien je te knielen: Er staat geschreven: de Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen (v. 10). Wat een geweldige vrijheid laat Jezus ons hier zien!
In de woestijn, verzwakt door veertig dagen vasten, belaagd door de oude verleider, antwoordt Jezus keer op keer met Er staat geschreven. Met woorden uit de Bijbel pareert Hij de verleidingen van de duivel. Die moet het tenslotte wel opgeven.
In de Veertigdagentijd krijgen we aan alle kanten de gelegenheid om ons het Woord van God eigen te maken. Je kunt elke dag teksten op je computer of telefoon ontvangen, waardoor ook wij, net als Jezus, kunnen antwoorden op de verleidingen die aan alle kanten op ons toekomen.

P.S.: Ik zou op deze eerste zondag van de Veertigdagentijd zeker aandacht besteden in de verkondiging aan het project waarvoor de parochie zich inzet en waar mogelijk dit verweven in de preek.

 

inleiding prof. dr. Hans Ausloos
preekvoorbeeld Paul Verheijen