- Versie
- Downloaden 87
- Bestandsgrootte 92.93 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
6 maart 2022
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Deut. 26,4-10; Ps. 91; Rom. 10,8-13; Luc. 4,1-13 ((C-jaar)
Inleiding
Vandaag is het de eerste zondag van de veertigdagentijd, een periode waarin we ons voorbereiden op de Goede Week en het hoogfeest van Pasen. De eerste lezing vertelt dat het land waarin het volk Israël zal wonen, door de Eeuwige beloofd en geschonken is.
Daarom biedt het volk de Eeuwige geknield de eerste vruchten van het land aan. Hier ligt de verbinding met het evangelie waarin de duivel Jezus, die veertig dagen in de woestijn verblijft, alle koninkrijken van de wereld aanbiedt, als hij voor hem in aanbidding knielt. De evangelielezing refereert ook aan Psalm 91, vooral de verzen 11-14.
Deuteronomium 26,4-11
In het boek Deuteronomium staat het verbond met de Eeuwige centraal. Dit verbond berust op wetten en voorschriften die het volk Israël ervoor moeten behoeden om op te gaan in de volkeren (12-26). Een ander belangrijk thema in dit boek is de cultus die gestalte zal krijgen op een door de Eeuwige aangewezen plaats (12; 26,2).
Aan het slot van zijn tweede redevoering (4,44–28,68) spreekt Mozes in onze lezing het volk bemoedigend toe. Het volk staat op het punt om het door de Eeuwige beloofde land in bezit te nemen. Het is een land dat overvloeit van melk en honing wat duidt op overvloed en vruchtbaarheid (6,3; 11,9; 26,9.15). Mozes schetst hoe de situatie zal zijn als ze eindelijk in dat land wonen.
Het gaat hier om een van de oudste geloofsbelijdenissen van Israël – ‘Vandaag belijd ik…’ (26,3) – met als kern de bevrijding van het volk Israël door de Eeuwige uit het slavenhuis Egypte en de aankomst in het beloofde land. Het is het land dat de Eeuwige Israël zal geven – het woord ‘geven’ komt zeven maal voor (26,1.2.3.6.9.10.11) – en daarom is het niet vreemd dat een deel van de opbrengst van de vruchten van het land de Eeuwige toebehoort. Zo wordt het volk op het moment van het binnenhalen van de oogst en de groeiende welvaart herinnerd aan de voorvaderen. ‘Mijn vader was een zwervende Arameëer’ (Gen. 47,9), hij en de zijnen waren zonder land of bezit, slaven die uitgebuit werden. Die herinnering zal hen enerzijds ontvankelijk maken voor anderen die nu in dezelfde situatie verkeren als hun eigen voorvaderen, maar hen ook nederig en dankbaar maken in het besef dat zij dit alles niet op eigen kracht hebben bereikt. Het is de Eeuwige die naar het roepen van hun voorvaderen heeft geluisterd en hun gezwoeg en ellende heeft gezien. Aan de Eeuwige alleen hebben zij het land en zijn vruchten te danken.
De ik-vorm wordt hernomen in vers 10a, waardoor de bidder zich voegt in de geschiedenis van de voorvaderen en zo elk jaar opnieuw het verbond met de Eeuwige bevestigt: ‘Hierbij breng ik U de eerste opbrengst van het land dat u me gegeven hebt’. De Gever ontvangt het gegevene terug, vandaar het vervolg: ‘Bied JHWH zo uw gaven aan en kniel voor hem neer’ (26,10b; zie Luc 4,5-8).
Het ritueel van het aanbieden van de eerstelingen en de belijdenis worden afgesloten met een feestmaal ‘samen met de Levieten en vreemdelingen die bij u wonen’ (26,11). Levieten mogen geen grond bezitten en daarom mogen zij een deel van de offergaven die voor de Eeuwige zijn bestemd, eten (18,1-8). Juist omdat Israël aan den lijve heeft ervaren wat het betekent vreemdeling te zijn, is gastvrijheid voor vreemdelingen een dure plicht.
Romeinen 10,8-13
Zie: S.M.J.M. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’, in: H. Janssen & K. Touwen (red.) Paulus zelf. De zeven echte brieven. Exegese en Preken, Vught 2014, 75-86
Lucas 4,1-13
Na de doop van Jezus daalde de heilige Geest in de gedaante van een duif op hem neer (3,22). In 4,1 trekt Jezus dan ook vol van heilige Geest weg van de Jordaan (vgl. ook 4,14: ‘Jezus keerde, gesterkt door de Geest, terug naar Galilea’).
De Geest speelt een grote rol in het evangelie van Lucas (komt hier maar liefst 36 keer voor tegen 19 keer in Matteüs en 23 keer in Marcus). Dat begint al in 1,15 als Elisabet zwanger is van Johannes (‘Hij zal vervuld worden van de heilige Geest terwijl hij nog in de schoot van zijn moeder is’) en in 1,35 als de engel Maria antwoordt: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken’. In 3,16 zegt Johannes dat er na hem iemand zal komen die doopt in heilige Geest en vuur. De heilige Geest staat ook de volgelingen van Jezus bij (11,13; 12,12).
De evangelielezing heeft een heldere opbouw. De verzen 1-2 vormen de inleiding waarin de geest en de duivel tegenover elkaar staan. De laatste beproeft Jezus in de woestijn (of ook: ‘op een eenzame plek’), waar hij veertig dagen verblijft. Het getal veertig verwijst naar de veertig dagen en nachten dat Mozes verbleef op de berg bij de Eeuwige (Ex. 34,28; Deut. 9,9) of ook naar Elia (1 Kon.19,8) en naar de veertig jaar durende woestijntocht van het volk Israël (Deut. 8,2-6).
Het einde van deze perikoop (4,13) handelt opnieuw over de duivel die nu weggaat tot de tijd gekomen is. De duivel heeft een nederlaag moeten incasseren, de heilige Geest blijkt sterker te zijn dan hij.
In de tussenliggende verzen beproeft de duivel Jezus tot driemaal toe, de eerste en de laatste keer telkens met de inleidende woorden: ‘Als u Zoon van God bent…’ (vv. 3 en 9).
De duivel haakt hier in op de woorden die de stem uit de hemel sprak na de doop van Jezus (‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde’). De duivel probeert bij de zoon twijfel te zaaien over het goddelijk vaderschap. Maar de zoon van God is niet uit op het stillen van de eigen honger of op zijn eigen roem, noch heeft hij vermetel vertrouwen. Als wapen tegen de beproevingen van de duivel houdt hij zich vast aan het woord van God. Hij wil zijn Vader niet op de proef stellen, hij wil alleen Hem aanbidden, ook als dat ‘honger’, lijden betekent.
Bij de tweede beproeving door de duivel ontbreken de inleidende woorden over de identiteit van Jezus en hier ligt dan ook de climax van deze perikoop. De duivel biedt Jezus alle koninkrijken van de wereld aan als hij voor hem in aanbidding knielt. Daarmee laat de duivel vanaf het begin van het boek zijn ware gezicht zien, dat is dus wat hij wil.
Alle koninkrijken van de wereld staan tegenover het ene koninkrijk van God.
Nu is ‘koninkrijk’ ook een veel gebruikt woord in Lucas. De eerste keer komt het voor in 1,33 wanneer de engel zegt tegen Maria dat haar zoon Jezus Zoon van de Allerhoogste zal worden genoemd, en God de Heer hem de troon van zijn vader David zal geven. ‘Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen’ (1,32v).
Hoewel de duivel alles in de strijd gooit om Jezus af te brengen van zijn keuze voor God en diens koninkrijk, weigert Jezus zijn aanbod. Jezus kiest voor Gods koningschap door uitsluitend God te willen aanbidden, de duivel kiest voor het zijne, en nu al wordt deze strijd programmatisch duidelijk.
Preekvoorbeeld
Bekoring: daar begint ongeveer alles mee in ons leven. Dat klinkt misschien wat vreemd, want ‘bekoring’ is nu niet direct een term die we gemakkelijk in ons dagelijkse spreken gebruiken en het is ook niet een term met een goede klank. ‘Bekoring’ heeft, zeker in de kerk, een negatieve klank. Zeggen dat ongeveer alles in ons leven met bekoring begint, geeft dan ook de indruk van een ellendige, pessimistische kijk op het leven. Maar ‘bekoring’ is opener, geeft aan dat je je tot iets of tot iemand aangetrokken voelt: ‘bekoring’ heeft met ‘bekoorlijk’ te maken.
Met aantrekking begint ongeveer alles in ons leven. Neem maar het hele gewone: boodschappen doen. Je loopt door een winkel. De inrichting, de sfeer, de presentatie: alles is er op gericht zaken aantrekkelijk te maken en je zo tot kopen aan te zetten. En zo begint nog veel meer: muziek luisteren en maken, sport kijken en beoefenen, vrijwilligerswerk, politiek, vissen, reizen, een huis inrichten, vriendschap, liefde.
Maar aantrekkingskracht is pas het begin. Wil het wat worden, dan moet je kiezen, erop ingaan, er aan toegeven. Dat is minder eenvoudig dan het lijkt, want in ons bestaan is een keuze, zelfs voor de meest eenvoudige zaken, nooit alleen maar een kiezen voor, maar altijd ook een keuze tegen. Kiezen houdt een afwegen in van voors en tegens, van baten en lasten. Ik wil die baan wel, maar wil ik ook overwerk en werkdruk? Ik wil graag het plezier van haar of van zijn gezelschap, maar ook het gedoe?
Voors en tegens. Daarmee komt een suggestie op van wit en zwart. Maar wie zo’n afwegingsproces goed bekijkt en doormaakt, weet dat die duidelijkheid er niet altijd is. Zeker wanneer het om grote, insnijdende keuzes gaat ontbreekt die duidelijkheid meestal. Dan moet die duidelijkheid eerder bevochten worden dan dat ze klaar ligt.
Dit soort gedachten over bekoring en kiezen kunnen ons helpen wanneer we het verhaal van de bekoring van Jezus in de woestijn door de duivel niet willen horen als een vreemd verhaal over lang geleden, maar als we het willen begrijpen als evangelie, als een verhaal voor ons, over ons. Dat het om een verhaal van toen én nu, een verhaal over Jezus en over ons gaat heeft Dostojewski mij duidelijk gemaakt in zijn even diepzinnige als onthutsende exegese van de bekoring van Jezus. Deze staat in een verhaal dat een van de broers Karamazow, Iwan, aan zijn broer Aljosja vertelt.
Christus komt terug in Sevilla, in de zestiende eeuw. Het is de tijd van inquisitie en ketter-verbrandingen. Christus wordt gevangen genomen, wanneer hij, net als toen, mensen geneest. De Groot-Inquisiteur komt Christus bezoeken in de nacht en hij verwijt hem dat hij niet ingegaan is op de voorstellen van de duivel in de woestijn. Door wat die Groot-Inquisiteur zegt, worden de vragen van de duivel niet toevallige vragen die ook anders hadden kunnen luiden, maar raken ze drie kwesties aan die de kern van de menselijke natuur en geschiedenis vormen.
De kwestie van het brood: dat gaat om het manipuleren van de onstilbare gewone, dagelijkse verlangens van de mens. De kwestie van het wonder: dat gaat om de neiging tot bewondering, de behoefte aan sterren en megasterren, de zucht naar bedwelming en vlucht. De kwestie van de macht: dat gaat om als maar meer en groter en controle.
Daar tegenover de weigering van Christus, die niet met brood de genegenheid van mensen wil kopen, met een wonder hun beoordelingsvermogen of geweten wil verblinden, of met macht bijeen wil brengen. Daar tegenover Christus die de vrijheid respecteert en weet dat dat respect nodig is voor liefde. Daartegen Christus die met andere keuzes komt.
Zo bezien is de duivel niet een fantasie, een kinderachtige voorstelling uit het verleden, maar werkelijkheid. Zo bezien zijn die vragen niet uit de lucht gegrepen, maar gebaseerd op de stevige grond van onze geschiedenis, van ons gedrag. Zo bezien belichaamt de duivel met zijn vragen een echt, krachtig en realistisch alternatief. Niet alleen aan Jezus legt hij dat alternatief voor, maar ook aan ons. Dat alternatief wordt alleen nog maar sterker als je in het evangelie leest dat de duivel zijn argumenten met de Schrift onderbouwt.
Deze diepzinnige analyse wordt echter onthutsend, wanneer je de argumenten van de Groot-Inquisiteur in je opneemt, wanneer je je langzaam gedwongen voelt niet langer zwart-wit te denken en je merkt dat je niet langer je sympathie automatisch aan één kant kunt leggen, aan de kant van Christus. De Groot-Inquisiteur verwijt Jezus namelijk dat hij de mensen te hoog heeft ingeschat, dat zijn houding alleen voor een kleine groep na te volgen is. Hij, de Groot-Inquisiteur, behoorde zelf tot die kleine groep, maar is uit medelijden met die massa overvraagde mensen overgestoken en heeft zich uit bekommernis voor het geluk van al die mensen aangesloten bij de groep die het werk van Christus ‘verbeterd’ heeft. Door die ontboezeming is de Groot-Inquisiteur niet meer eenvoudigweg een onmenselijke machtswellusteling, die koste wat het kost uit is op eigen belang of een schurk die verblind het kwade najaagt. De Groot-Inquisiteur komt naar voren als iemand van vlees en bloed, bewogen met het leed, met de beperktheden en de kleinheden van gewone mensen, iemand die ongemakkelijk veel lijkt op ons.
Daarmee worden de bekoring en de keuzes nog realistischer, nog echter en dus belangrijker en moeilijker. Het is niet zo vanzelfsprekend de antwoorden te geven die Jezus geeft. Hij geeft ze na veertig dagen vasten en woestijn. Het is goed ze te horen aan het begin van onze veertigdagentijd.
Literatuur
F.N. Dostojevski, De broers Karamazov, Amsterdam 2005, 300-322
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld prof. dr. Herwi Rikhof