1e zondag Advent, A jaar, 27-11-2022

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 60
  • Bestandsgrootte 117.95 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 1 oktober 2022
  • Laatst geüpdatet 1 oktober 2022

1e zondag Advent, A jaar, 27-11-2022

27 november 2022
Eerste zondag van de Advent

Lezingen: Jes. 2,1-5; Ps. 122; Rom. 13,11-14; Mat. 24,37-44 (A-jaar)

 

Inleiding 

Aan het begin van de Advent is Kerstmis maar een kleine vier weken weg. Dat is niet ver. De geboorte van de Messias is aanstaande, de tijd van voorbereiding kort. Met de lezingen van de eerste zondag van de Advent worden we opgeroepen deze tijd goed te besteden.
De drie lezingen samen hebben een heldere boodschap over wat God bij die voorbereiding van ons vraagt: dat we een kritische blik werpen op onze levensweg. Jesaja legt daarbij de nadruk op zoeken naar gerechtigheid en vrede en Paulus in zijn brief aan de Romeinen op een leven van vertrouwen en zelfbeheersing. In de lezing uit het evangelie van Matteüs gaat het om ontvankelijkheid en bereidheid om de Heer te ontvangen in ons leven. Dat mag misschien helder zijn, het levert genoeg stof op om over na te denken.

Jesaja 2,1-5
Het boek Jesaja heeft een lange ontstaansgeschiedenis. De profeet met die naam leefde rond 700 voor Christus en heeft zelf teksten geschreven en nagelaten. Dat was het begin. In de ruim drie volgende eeuwen zijn ontelbare teksten toegevoegd, veranderd en in een andere samenhang geplaatst, voor het laatst was dat dus rond 400 vChr.
Dat alles is niet op een willekeurige wijze gebeurd, integendeel. We kunnen gerust zeggen dat de laatste redactionele hand een meesterhand is geweest, die in staat was om de profetische uitspraken van Jesaja zelf, de teksten die geproduceerd zijn in de hoopvolle dagen van de terugkeer uit de ballingschap en alles wat geschreven is in de periode van de Perzische overheersing in een indrukwekkend zinvol verband te plaatsen. Het betekent wel dat het hele boek Jesaja, vanaf hoofdstuk 1 tot het laatste hoofdstuk 66, gelezen moet worden vanuit het perspectief van het Judea omstreeks het jaar 400.

Van onze tekst 2,1-5 is het eerste vers een introductie die het dan volgende visioen toeschrijft aan de profeet Jesaja, zoon van Amos. In werkelijkheid stamt dit visioen over Jeruzalem uit de Perzische tijd. Het is door de eindredacteur onderdeel gemaakt van een eenheid die loopt van hoofdstuk 2 tot 4. Als we daarnaar kijken zien we na het openingsvisioen, in het vervolg van hoofdstuk 2 en 3, een scherpe kritiek op de ongerechtigheid die heerst in Jeruzalem, veroorzaakt door zowel de mannen als de vrouwen van de heersende klasse. Hiertegen zal God ingrijpen (beschreven in het centrale gedeelte 3,12-15).

Deze kritische woorden zijn afkomstig van de historische Jesaja. In de context van Jeruzalem rond 400 waren ze echter evenzeer toepasselijk, want ook toen was er sprake van een scherpe tegenstelling tussen een kleine en rijke elite en een grote, uitgebuite rest van het volk. Door de eindredacteur zijn deze veroordelende profetische teksten echter ingebed tussen twee hoopvolle visioenen over Jeruzalem: 2,2-5 – onze tekst – en 4,2-6. Hij wilde daarmee aangeven dat, hoezeer God toen al (denk aan de verwoesting van Jeruzalem) en ook nu ongerechtigheid zal bestraffen, er altijd een herstel mogelijk is, en uiteindelijk God zich zal ontfermen over zijn volk en zijn stad. Dit hoopvolle perspectief is even karakteristiek voor het hele boek Jesaja als de scherpe sociale en religieuze kritiek.

De hoofdstukken 2 tot 4 in schema:

 

A         Jeruzalem, centrum voor alle naties (2,2-5)
B         de hoogmoed van de machtige mannen van Jeruzalem (6-22)
chaos en verwarring in Jeruzalem (3,1-11)
C         oordeel en ingrijpen van de jhwh (12-15)
B'        de hoogmoed van de rijke vrouwen van Jeruzalem (16-24)
verwarring onder de weduwen van Jeruzalem (3,35–4,1)
A'        Wie zijn overgebleven in Jeruzalem worden gezuiverd voor een nieuwe glorietijd (2-6)

De vrijmoedige hand waarmee de laatste redacteur van het boek Jesaja tekstmateriaal uit verschillende eeuwen heeft gehergroepeerd en eigen accenten gegeven, mag ons inspireren om ook met open blik, vanuit de noden en verwachtingen van onze tijd, bijbelse teksten te lezen, te interpreteren en te plaatsen naast onze gedachten en inspiraties.

Binnen de perikoop van vandaag zelf valt de nadruk op het beeld van de weg op. Uit alle volken stromen zij die zich willen laten leiden door JHWH naar Jeruzalem. Maar de weg is niet alleen een geografische, het is vooral een weg ten leven, gemarkeerd door verlangen naar onderricht door JHWH zelf, door inzicht in wat gerechtigheid is en door een krachtig streven naar vrede. Dit is de weg die het boek Jesaja voorstelt aan de lezers: ‘Nakomelingen van Jakob, kom mee, laten wij leven in het licht van JHWH’ (v. 5).

Vanuit ditzelfde perspectief van het gaan van de weg ten leven is de voor vandaag gekozen bedevaartspsalm Psalm 122 perfect te lezen.

Matteüs 24, 37-44
De evangelieperikoop van vandaag is onderdeel van de eschatologische rede, die in het evangelie van Matteüs de hoofdstukken 24 en 25 omvat. Alle drie de synoptische evangelies hebben een eschatologische rede. Die van Matteüs is duidelijk geënt op die van Marcus en ook Lucas heeft daaruit geput. Maar het eerste evangelie heeft dat origineel van Marcus veruit het meest uitgewerkt, zodat die uiteindelijk twee volle hoofdstukken omvat. Na een inleiding van enkele verzen (24,1-3) volgt een zorgvuldige opbouw:
Het eerste deel 24,4-31 betreft de toekomstige gebeurtenissen: oorlogen, rampen, waarschijnlijk het einde van de tijden met daarin als centraal moment de komst van de Mensenzoon en het oordeel over alle mensen. In de schets van oorlogen en rampen zien we de Joods-Romeinse oorlog die in de jaren rond 70 in Palestina woedde weerspiegeld. De gemeente van Matteüs had die aan den lijve ondervonden en was erdoor getekend. Wat in de redevoering uit de mond van Jezus nog als toekomst geldt, was voor die groep eerste christenen realiteit geworden. Al hun aandacht ging nu uit naar het vervolg en de uitweg uit de ellende: het aanbreken van de laatste dagen van de wereld, dat niet lang meer op zich zou kunnen laten wachten.
Het tweede deel 24,32–25,30 gaat daarom over het heden, over wat de leerlingen ten overstaan van dit alles moeten doen. Het begint met het gedeelte dat de lezing van vandaag is. Die culmineert in de korte gelijkenis over de heer des huizes 24,42-44, met als boodschap: wees waakzaam. In het vervolg daarop zijn 24,45-51 (over een goede en een slechte dienaar) en 25,1-13 (over vijf wijze en vijf dwaze meisjes) twee parallelle gelijkenissen, en daarin luidt de boodschap: wees waakzaam en actief. Een vierde gelijkenis vinden we in 25,14-30, over drie dienaren die talenten toevertrouwd krijgen, met als ondubbelzinnige boodschap: wees actief.
Er zit dus een geleidelijke opbouw in deze vier gelijkenissen. Gaat het aanvankelijk over waakzaamheid, uiteindelijk komt de nadruk te liggen op actief zijn.
In het derde deel van de eschatologische rede 25,31-46 ligt de climax. Het vertelt over de komst van de Mensenzoon en over zijn oordeel over de gehele mensheid. Sommigen worden opgenomen in zijn heerlijkheid en anderen afgewezen. Het criterium blijkt te zijn: het al dan niet bijstaan van de minsten van de mensen. En de Mensenzoon weet heel goed wie wel en wie niet zich het lot van de armen aantrekken, want hij gaat onder hen schuil. Hier ligt dus alle nadruk op het handelen.

De eschatologische rede is niet de enige plek waar die praktische inslag van het evangelie zichtbaar wordt. In de Bergrede, de grote rede aan het begin van het evangelie, zien we hetzelfde, en eigenlijk overal valt op hoezeer Jezus steeds de daad voegt bij het woord. Tussen wat hij zegt en wat hij doet, is een volstrekte coherentie. De farizeeën dienen in het hele evangelie als contrast: zij praten veel en leggen van alles op, maar hun daden zijn daar niet mee in overeenstemming.

Aan het begin van de Advent is uit de eschatologische rede het fragment naar voren gehaald dat stilstaat bij de waakzaamheid. Het gaat bij handelen en actief zijn ook altijd, en zeker aan het begin, om goed opletten, om op je in laten werken wat er op het spel staat. Enkele aspecten in dit eerste gedeelte vallen op:

  1. De Mensenzoon komt spoedig, maar niemand weet het tijdstip. Dat wordt expliciet gezegd in het voorgaande vers 26. Die onbekendheid is een spannend gegeven. Het heeft geen zin om over het moment te speculeren, want het zal iedereen overvallen. Het is als met de eigen dood, waarop ook dat indringende zinnetje ‘de ene zal worden meegenomen en de andere achtergelaten’ (v. 40) van toepassing is. Dit legt een grote urgentie bij de dag van vandaag, bij wat we nu doen en laten. Hier komt het praktische handelen al om de hoek.
  2. In het oordeel van de Mensenzoon zal de een erbij horen en de ander niet. De een slaagt en de ander faalt, en dat verhoogt de urgentie nog eens aanzienlijk. De keuze om het goede te doen in het leven kan niet eindeloos uitgesteld worden.
  3. De waakzaamheid die van de heer des huizes gevraagd wordt stelt hem in staat om op elk willekeurig moment al kleine signalen op te merken. Het gaat om een permanente waakzaamheid, niet alleen gericht op grote gebeurtenissen, maar alles wat er gebeurt in het dagelijks leven.

Romeinen 13,11-14
Van de drie lezingen van vandaag is die uit Romeinen misschien wel het minst expliciet op de toekomst gericht en het meest op het heden. We lopen in hoofdstuk 13 tegen het einde van de brief aan. Paulus heeft in het voorgaande z’n grote thema's aangesneden en uitgewerkt. En dan blijken de conclusies van een heldere eenvoud te zijn, bijvoorbeeld die in vers 11: ‘De redding is ons meer nabij dan toen we tot geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij.’ We hebben al een hele weg afgelegd (en Paulus heeft in z'n brief, samen met de lezers/toehoorders, al vele toppen bestegen). Er is al het een en ander duidelijk geworden. Het komt erop aan het licht dat we ontvangen hebben en nog zullen ontvangen goed te gebruiken en de goede koers aan te blijven houden in ons leven.

Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86

 

Preekvoorbeeld

Je kan op zo vele manieren zien dat de schepping nog niet is zoals God bedoelt. Door onze manier van leven verandert het klimaat en zullen natuurrampen ons blijven teisteren, en ook van het coronavirus hebben we het laatste nog niet gezien – om nog maar te zwijgen van de verdeeldheid en vijandigheid tussen mensen dichtbij en wereldwijd. Redenen genoeg om ons bezorgd af te vragen of het met mens en wereld ooit nog wel goed komt. Het lijkt wel alsof God de wereld heeft verlaten en dat Hij er niet meer is.
Dan trekken profeten een venster open en zeggen: ‘Toch wel!’. Als we over profeten horen dan denken we spontaan aan ‘toekomstvoorspellers’. Maar in de Bijbel zijn profeten allereerst mannen of vrouwen die spreken in naam van God. Zo zijn ze dikwijls heel kritisch wanneer hun tijdgenoten ontrouw zijn aan God. Dan houden ze hen een spiegel voor of luiden ze de alarmbel. Een andere keer spreken ze iedereen moed in en herinneren ze eraan dat God trouw blijft aan zijn gegeven woord en dat Hij met ons is, wat er ook gebeurt. Want God wil dat mensen leven, in de volle zin van het woord.

Zo hoorden we daarnet de profeet Jesaja op een moment dat zijn volksgenoten God uit hun leven hadden gebannen en ze gretig de wapens grepen en oorlog voerden: Eens komt de dag dat de berg met de tempel van de Heer rotsvast zal staan. Alle volken zullen daar samenstromen. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers en hun speren tot snoeimessen; zo staat er. Zulke visioenen zijn er niet om bij weg te dromen. Integendeel, ze roepen ons op te doen wat we kunnen om ze werkelijkheid te laten worden.
Ook Jezus voelde zich aangesproken door de woorden van Jesaja. In woord en daad kwam Hij op voor een manier van samenleven waarin God aanwezig kon zijn dank zij de oprechte liefde en solidariteit van velen, het koninkrijk van God. Zijn vurigste wens was dat wij het koninkrijk van God aan het licht laten komen in ons leven van elke dag. Die wens vervullen is de laatste en definitieve bestemming van elke mens. En al wie door hun menslievendheid die toekomst dichterbij brengen, kijken ernaar uit dat hun pogingen helemaal zullen lukken en dat God uiteindelijk ooit als een liefdevolle God helemaal aanwezig zal kunnen zijn in de wereld.
Dan krijgt Gods liefde alle kansen en heeft de schepping haar voltooiing bereikt. In de taal van de Bijbel heet dat wanneer de Mensenzoon komt. Dan zullen we bevrijd zijn uit elke vervreemding en zullen we genieten van pure vrijheid die alleen tot liefde in staat is en geen lijden of kwaad meer kent. Natuurlijk kan niemand zich van die toekomst iets voorstellen en wanneer het zal gebeuren weet niemand. Er is alleen onze vurige hoop dat Gods bedoeling met de schepping helemaal zal lukken, dat Hij zal voltooien wat Hij begonnen is en dat iedere mens zijn laatste definitieve bestemming bereikt. Daarom schudt het evangelie ons vandaag in eerder angstaanjagende beelden wakker en roept het ons op naar die toekomst toe te leven en het mogelijk te maken dat God – dankzij de inzet van zo velen – onder ons kan komen.

Die hoop levend houden en ons ervoor inzetten, dat oefenen we in deze vier weken van de advent. Eigenlijk is het een heel jaar advent, want God komt elke dag van het jaar naar ons toe in zo vele daden van menslievendheid. Maar in deze vier weken hebben we daar meer dan anders oog voor. Dan kunnen we met Kerstmis vieren dat God gekomen is in Jezus van Nazaret. Maar ‘wat heb ik eraan dat God in Jezus geboren is, als Hij niet geboren wordt in mij?’, vroeg meester Eckhart al in de veertiende eeuw. Als God mens kan worden in ieder van ons, dan is zijn menswording gelukt.
Wees dus waakzaam zegt Jezus. Dat is wakker en attent zijn voor wat zich afspeelt in ons eigen hart, voor onze verborgen pijn en ook voor de zorgen en noden van anderen naast ons. Als christenen hebben we het op ons genomen ons te laten volstromen door Gods liefdevolle Aanwezigheid en zoveel mogelijk Liefde te laten overlopen naar vele anderen. Als iedere mens tot zijn recht kan komen, als we onze beperkingen en die van anderen kunnen aanvaarden, als we in harmonie leven met onszelf en met onze omgeving, dan zal er recht en vrede zijn en is de Heer werkelijk tot ons gekomen.
Als teken van ons geloof in die toekomst, ontsteken we vandaag de eerste kaars van de adventskrans.

  

inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld Paul Heysse