- Versie
- Downloaden 84
- Bestandsgrootte 167.09 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 29 september 2023
- Laatst geüpdatet 29 september 2023
1e zondag Advent, B jaar, 3-12-2023
3 december 2023
Eerste zondag van de Advent
Lezingen: Jes. 63,16b-17.19b; 64,3b-7; Ps. 80; 1 Kor. 1,3-9; Mar. 13,33-37 (B-jaar)
Inleiding
Vandaag, 3 december 2023, is het de eerste zondag van de Advent en begint het nieuwe kerkelijk jaar (B-jaar). De Schriftlezingen uit Tora & Profeten begeleiden het evangelie volgens Marcus.
De bevolking van Sion beefde van angst voor Sanherib.
Zij riepen de barmhartige Heer aan
en hieven hun handen naar Hem op.
De Heilige in de hemel verhoorde hen snel
en redde hen door toedoen van Jesaja (…).
Met zijn grote geest zag hij de laatste dingen
en sprak hij de treurenden van Sion moed in.
Hij kondigde aan wat ging gebeuren, tot in de verste toekomst,
voordat het gebeurde voorspelde hij wat nog verborgen was.
[ Sirach 48, 17-25 partim]
Profetenlezing: Jesaja 63,15-64,18
Na de ballingschap, tijdens de wederopbouw van Jeruzalem en de tempel, voelt het volk van God zich door JHWH in de steek gelaten. Namens het volk doet de profeet Jesaja een beroep op God. In de verzen 63,7-14 bezingt de profeet de gunstbewijzen, de goedheid en de barmhartigheid die JHWH aan het huis van Israël heeft bewezen, omdat zij zijn volk zijn, zijn kinderen, en Hij hun redder is geweest in al hun nood. Ondanks hun opstandigheid heeft de Bevrijder zelf en gered, hen bevrijd uit Egypte en hen geleid door de woestijn naar het veelbelovende land. Zijn geest heeft hen vergezeld en zo is Hij zijn volk voorgegaan om zich een eervolle Naam te verwerven.
Uit de liefdesgeschiedenis van de Getrouwe met zijn volk is gebleken dat Hij een betrouwbare en aanspreekbare God is en in niets lijkt op de goden van de volkeren die maaksels zijn van mensenhanden en niets kunnen (Ps. 135). De nood van Israël gaat de Barmhartige ter harte (63,8v; Ex. 3,7vv; 6,5-8). ‘Allen die Hem aanroepen is de Barmhartige nabij, die Hem roepen in vast vertrouwen’ (Ps. 145,18).
De profeet is solidair met zijn volk en doet een indringend beroep op God die zijn gelaat voor Israël heeft verborgen, omdat zij ongerechtigheid doen en zijn Naam niet meer aanroepen. Hij smeekt God om uit de hemel neer te dalen en zijn barmhartigheid en mededogen (compassie) niet langer te onderdrukken (63,15–64,11). Hij roept God aan als vader, want: eens vader altijd vader: onze vader, onze losser (63,16); onze vader, de boetseerder (64,7). De profeet wijst God erop dat Hij de vader is en dat Israël zijn kinderen zijn (Ps. 2,7; 89,27; 103,13; Ex. 4,22; Deut. 14,1; 2 Sam. 7,14) die Hij niet in de steek kan laten (Jes. 49,14vv). In het Eerste Testament wordt alleen in onze perikoop God met onze vader aangesproken. In 63,16 wordt dit vaderschap nader ingevuld met onze losser (go’el). De losser is de naaste verwant die voor je moet opkomen in kwade dagen: verloren gegaan bezit terugkopen (Lev. 25,24-28), je van je armoede bevrijden (Lev. 25,35), je uit slavernij vrijkopen (Lev. 25,47-55) en een zoon verwekken voor je overleden kinderloze broer (Gen. 38,1-11).
Wanneer er geen naaste verwant is, zal het Jobel/Heilig Jaar deze rol dienen te vervullen, waarin alle krom gegroeide relaties – ook economische – worden rechtgetrokken en dus iedereen opnieuw mag beginnen (Lev. 25,10.23). In Jesaja 64,7 wordt onze vader nader omschreven met boetseerder: God is de schepper en zijn kinderen zijn het werk van zijn hand.
De profeet gaat ervan uit dat God, onze vader zich blijft engageren met zijn kinderen, ook wanneer zij van de weg van de Tora zijn afgedwaald. Op Abraham en Israël/Jakob kan hij geen beroep doen, omdat zij in lang vervlogen dagen leefden en niet op de hoogte kunnen zijn van de toestanden waarin hun nakomelingen in Jeruzalem verkeren (63,16). Maar God is van oudsher en eeuwig hun Vader. God en zijn volk vormen een goddelijke familie die elkaar niet kunnen laten vallen. Bij God, de Vader, kun je toch dag en nacht thuis komen, wat je als kind ook gedaan hebt (vgl. Jes. 49,14vv). Een goddelijke Vader blijft toch niet kwaad en schuld nadragen (Ps. 103). Hij kan toch niet blijven zwijgen. Een hartenkreet die God, onze Vader ter harte zal gaan.
Het is veelbetekenend dat de Joden in het Achttiengebed bidden: ‘Doe ons omkeren, onze Vader, tot uw Tora’ en ‘Vergeef ons onze Vader, want wij schieten tekort’ (5de en 6de Zegenbede). In deze lijn leert Jezus zijn leerlingen bidden: ‘onze Vader, die in de hemel zijt…’ Op God, onze barmhartige Vader mogen wij altijd een beroep doen, want ‘Zoals een vader zich over kinderen ontfermt, zo ontfermt de Barmhartige zich over hen die Hem eerbiedigen’ (Ps. 103,13).
Rechtvaardigheid is zijn bestel,
zachtmoedigheid zijn metgezel.
Hij draagt een kroon van heiligheid,
een scepter van barmhartigheid.
Hij maakt ons vrij, de angst verdwijnt,
juich, nu die Heiland ons verschijnt;
door Hem geschiedt Gods raad,
zijn heerschappij bestaat!
[Georg Weissel, LB 435,2]
Brievenlezing: 1 Korintiërs 1,3-9
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Evangelielezing: Marcus 13,33-37
Op de olijfberg, tegenover de tempel, de plaats waar het messiaanse rijk zal beginnen, spreekt Jezus met zijn leerlingen over de ondergang van de wereld en de (weder-)komst van de Mensenzoon op de wolken (13,1-32; Ezech. 11,23; Zach. 14,4). Deze komst van de Mensenzoon met veel kracht en uitstraling is een bemoediging voor de uitgekozenen die nu in onderdrukking leven. Hij zal alle uitgekozenen verzamelen.
In zijn laatste preekvoorbeeld (18 juni 2023, TvV, 32-34) schrijft Jan van den Eijnden ofm (1946-2023) naar aanleiding van Israël, Gods uitverkoren volk en de Twaalf die de macht krijgen om boze geesten uit te drijven en zieken te genezen, over uitgekozenen/ uitverkorenen: ‘Hebben God en Jezus misschien zo hun voorkeuren? En zou daar dan iets mis mee zijn? Iedereen heeft toch zo zijn of haar voorkeuren. Het spel van de liefde doet ons toch die ene verkiezen boven alle anderen. Je bent toch geweldig gezegend als je iemands uitverkorene mag zijn! Zou God dan geen uitverkorenen mogen hebben, mensen voor wie Hij gaat?
Bij God kunnen wij daar niet zo goed tegen, omdat woorden als ‘uitverkoren’ of ‘uitverkiezing’ toch ook altijd iets oproepen van voorgetrokken worden, een streepje vóór hebben. En daar houden wij niet zo van. Dat maakt jaloers. Maar als wij met dit in het achterhoofd God vanmorgen horen zeggen dat Israël zijn bijzonder eigendom is en dat de Twaalf begiftigd zijn met de bijzondere gave tot genezing, gaat het fout. Want door God uitverkoren worden heeft niets te maken met voorgetrokken worden, en ook niet met dat je beter bent dan een ander of dat God meer van jou houdt dan van een ander. Uitverkoren zijn betekent dat je een bijzondere opdracht hebt, een eigen taak. Bijbels gesproken betekent uitverkoren zijn dat je van God een bijzondere opdracht hebt gekregen.’
De leerlingen zijn zeer geïnteresseerd in het tijdstip wanneer dit alles gaat geschieden (13, 4.7.14). Met het beeld van het ontluiken van de vijgenboom maakt Jezus duidelijk dat de dagen van de eindtijd voor de deur staan (13,28-31; 11,12vv). Zijn generatie zal het nog meemaken (13,30; 9,1). Het einde is nabij, maar de dag en het uur weet niemand, ook de Zoon niet, maar alleen de Vader.
In deze onzekerheid moeten de volgelingen wakker, waakzaam blijven (13, 33-37). Jezus en zijn leerlingen delen in de onwetendheid omtrent de komst van de dag van God (Am. 5,18-20; 8,9) en in vervolging en onderdrukking. Met het beeld van de knechten die uitzien naar de terugkomst uit het buitenland van hun heer, spoort Jezus zijn leerlingen aan om niet afwachtend maar verwachtend uit te zien naar de komst van de Mensenzoon, zodat zijn komst hen niet overvalt terwijl zij slapen.
De waakzaamheid van de leerlingen wordt al voor het einde der tijden op de proef gesteld, tijdens Jezus’ laatste dagen in Jeruzalem. ’s Avonds laat wordt Jezus tijdens zijn laatste Pesachmaaltijd overgeleverd. Midden in de nacht herkent de hogepriester in Jezus niet de Messias, de Zoon van de Gezegende (14,60-65). Bij het kraaien van de haan verloochent Petrus Jezus (14,72). Bij het eerste ochtendlicht wordt Jezus aan Pilatus overgeleverd (15,1). Zoals Jezus in deze nacht van verraad alleen aan zichzelf was overgeleverd, zo zullen zijn leerlingen ook vaak er alleen voor staan bij het navolgen van Jezus.
Alleen wanneer zij wakker en alert blijven en met volharding leven naar de Tora, zoals Jezus deze heeft voorgeleefd, zal de dag van God, de Vader, hen niet overvallen. Op de Vader die dag en uur kent, zullen zij in de tussentijd een beroep kunnen doen, want: Gij zijt onze Vader, onze Losser, Gij zijt onze Vader, onze Schepper, die in zijn trouw en barmhartigheid zijn kinderen niet in de steek laat, wanneer zij Hem met aandrang aanroepen.
Wie waakt er als een trouwe knecht,
zijn meester toegedaan,
dat als de Heer komt om zijn recht
hij voor Hem kan bestaan?
[J.Ch. Rube, LB 751:3]
Literatuur
D. van den Akker SJ, Ga anders denken, Berne 2020
J. van den Eijnden OFM, ‘Zien en geloven’, in: Franciscaans Leven 1, 106 (februari 2023) 13-18
A. J. Heschel, De Profeten, Vught 2013
J. Smit, Het verhaal van Marcus, Heerenveen 2011
A. Strotmann, Mein Vater Bist Du!, Frankfurt am Main 1991
Preekvoorbeeld
Jezus vertelt in het Evangelie over dienaren die een landgoed moeten beheren terwijl hun heer een verre reis maakt. Ieder heeft een eigen taak. De deurwachter heeft de taak om iedereen op tijd te mobiliseren als de heer terugkomt. Stel dat hij midden in de nacht terugkomt, dan moet de deurwachter alarm slaan, iedereen wakker maken, zodat het een grootse en feestelijke thuiskomst wordt.
Stel je voor, dat landgoed is de wereld. Of nee, dat landgoed is het stukje van de wereld waar wij als geloofsgemeenschap middenin staan: onze buurt, ons dorp, ons lokale netwerk. Wij als gemeenschap, jullie dus zoals je hier zit te luisteren, zijn de dienaren. Het grondpersoneel van de Heer dat zorgt voor zijn landgoed, zijn tuin en zijn huis, zijn kuddes en zijn wijngaard. Er is altijd genoeg te doen, en ieder heeft zijn eigen taak. Denk eens aan de buurt rondom dit kerkgebouw, aan de mensengemeenschap hier en de leefomgeving: dat is het landgoed. Ligt het er verzorgd bij? Wordt er goed voor gezorgd? Worden de problemen die er zijn, aangepakt? Misschien denk je nu: daar hebben we toch de burgerlijke gemeente voor, de wethouders en de plantsoenendienst? Jawel, prima, die zijn er voor de openbare voorzieningen voor zover de gemeente er het geld voor heeft. Maar die kunnen niet zorgen voor een herbergzame buurt en een stralende gemeenschap. Zij zorgen voor het Koninkrijk der Nederlanden – maar we hebben het nu over het Koninkrijk van God. Als de Heer in ons midden verschijnt, roept Hij niet de politiek ter verantwoording, maar ons, zijn dienaren. Geven we hem dan glunderend en stralend een rondleiding? Laten we hem zien waar het maar niet wilde lukken hoe hard we het ook geprobeerd hebben? Zeggen we: wat goed dat u er eindelijk bent?
In die kleine parabel over het landgoed en de dienaren zegt Jezus tot driemaal toe: Wees waakzaam! Wees waakzaam! Wees waakzaam!
Let op, vaak is dat misverstaan als een oproep aan individuele mensen om zich zorgen te maken over hun eigen eeuwig heil: pas maar op, zorg dat je er klaar voor bent, anders komt het niet goed met jou. Maar nee, het is een oproep aan de gemeenschap om alert te zijn, bij de les te blijven, toegewijd te zorgen voor wat hun is toevertrouwd. De dienaren in de gelijkenis moeten niet hun hachje redden maar voor het landgoed zorgen. Liefst met vreugde en voorpret, maar ook met pijn in het hart als er oogst verloren gaat of als er dingen stuk gaan.
De vraag is wel hóé we dan de terugkomst van de Heer verwachten. In sommige joodse groeperingen in die eerste eeuw van onze jaartelling heersten sterke verwachtingen van een grote omwenteling, een messiaanse revolutie of een dag des oordeels. De eerste generaties christenen wisten vrijwel zeker dat ze het zelf zouden gaan meemaken: de glorieuze terugkomst van Jezus als hemelse rechter. De beelden die er in de Bijbel voor worden gebruikt, zijn divers en onderling heel verschillend, je kunt ze niet samenvoegen tot één samenhangend scenario.
Wij christenen zeggen dat Jezus de langverwachte Messias was, maar hij kwam destijds totaal anders dan de joden het op grond van de Schriften hadden verwacht. Als zijn eerste komst zo anders was dan de joodse gelovigen van toen het hadden verwacht, waarom zou zijn wederkomst dan niet anders zijn dan de christelijke gelovigen het verwachtten? Stel bijvoorbeeld eens dat de wederkomst van Christus al eeuwenlang stilletjes gaande zou zijn terwijl wij voortdurend de verkeerde kant op kijken en op een daverende ontknoping wachten?
In de gelijkenis wordt op het landgoed een deurwachter aangesteld die oplet of de heer al in aantocht is. Het is niet de bedoeling dat die wachter voortdurend alarm slaat en paniek zaait: hij is juist aangesteld zodat alle anderen gewoon met alle aandacht en toewijding kunnen werken aan het beheer van hun stukje wereld. In die aandacht en zorg is de heer op een geestelijke manier voortdurend heel dichtbij. Misschien is dat wel net zo belangrijk als de grote thuiskomst.
Vandaag is de adventstijd aangebroken: tijd in het teken van God die onze wereld binnenkomt. De liturgische kleur is paars, kleur van inkeer en ernst. We beseffen hoezeer we tekortschieten als dienaren en rentmeesters van God in zijn wereld. We realiseren ons hoe godverlaten de wereld vaak is in onze beleving, hoe groot onze onmacht is om ons land tot een goede plek voor iedereen te maken. We roepen vanuit die onmacht om een doorbraak, dat er hemelse orde komt in onze chaos, hemels licht in onze duisternis.
Zo’n schreeuw om God lazen we ook in de profetie van Jesaja. Schuldbewust, bereid tot boete, maar ook bewust van een onverwoestbare verbinding tussen hemel en aarde: U bent toch onze Vader! Jesaja gebruikt die woorden tot twee keer toe, het is de enige plek in het hele Eerste Testament waar God als Vader wordt aangeroepen. Jezus leent die woorden van Jesaja als hij zijn leerlingen leert bidden: Onze Vader die in de hemel zijt. De God naar wie we uitzien is niet zomaar een sterke heerser die orde op zaken komt stellen – er is een hartsverbinding, er is diepe verwantschap en liefde in het spel. We roepen hem er ook niet bij om de problemen op te lossen zodat wij weer onze gang kunnen gaan: we horen onlosmakelijk bij elkaar. Zijn zaak zal ook altijd onze zaak zijn.
Op weg naar het Kerstfeest verwachten we de Heer bovendien in grote kwetsbaarheid, als een kind dat zich door ons de wereld in laat dragen. Als een kind dat ons oprecht maakt en teder stemt en dat op die manier een rechter van ons hart is. De God die zich door mensen Vader laat noemen en wat mij betreft ook Moeder – die God legt zichzelf als een kind in mensenhanden, zodat we óók vaders en moeders worden van zijn kinderlijke aanwezigheid in de wereld. Dienaren, maar niet op een afstandelijke manier. Als we ons samen voor hem openen terwijl we ieder ons ding doen hier in de wereld, zijn hemel en aarde innig verbonden.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld dr. Piet van Veldhuizen