- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 296.67 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
1 maart 2020
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 2,7-9; 3,1-7; Ps. 51; Rom. 5,12(.17)-19; Mat. 4,1-11(A-jaar)
Inleiding
De Schriften zetten dit jaar zwaar in op het thema Adam en Christus, de nieuwe Adam. ‘Een tweede Adam kwam’, zingt een veertigdagenlied van John Henry Newman in het oude Liedboek (gezang 461: 2). Maar meteen al galmen de miserere’s (Psalm 51), de Kyrie eleisons en Gospodi pomiluj’s uit alle talen en culturen ons tegemoet. De Schriften zetten het evangelie van Jezus’ jobsmoment (Mat. 4,1-11) in het raam van een kosmisch drama sinds het Paradijs, met als achterliggende vraag: Cur Deus homo, waarom werd God mens? En dan niet alleen in een kribbe in Betlehem, maar vooral aan dat onmenselijk kruis. Waarom die omweg over Golgota?, zullen moslims en joden ons steeds weer vragen. Voor hen is de gedachte alleen al ketterij.
Het ergste wat deze teksten kan overkomen is dat wij ze onderbrengen in een overkoepelend dogmatisch systeem: ‘Zo zit dat!’ Er zal enige flexibiliteit van geest en creativiteit nodig zijn om niet te verzanden in de donkerbruine opmerking van Anselmus in dat boek Cur Deus homo, aan het adres van zijn leerling: nondum considerasti… Je hebt nog niet voldoende nagedacht over de vraag hoe zwaar de zonde weegt. Ze weegt zwaar, zeker maar niet zo zwaar dat zelfs het lijden, inclusief het lijden van de Messias daar zijn gerechtvaardigde plaats in krijgt. Eén ding moet in de lezingen van deze teksten vooraf duidelijk zijn: er bestaat niet zoiets zoals een Divina Comedia waarin het lijden van de Messias een plaats heeft, net zo min als Auschwitz. Wie dat wel denkt te kunnen beweren pleegt blasfemie, zoals Hayo Meier (2014) van ‘Een Ander Joods Geluid’ ons steeds weer voorhield. Dan hebben we nog niet voldoende nagedacht…
Genesis 3,1-7
Ik zou de lezingen gewoon beginnen bij Genesis 3,1-7. Misschien dat even iets verteld kan worden over het voorspel in de Hof van Eden en de context van deze lezing. Let op dat de vertelwijzen en dus ook het contrast met het eerste zogenaamde scheppingsverhaal (Gen. 1,1–2,3) groot is. Het eerste verhaal is geen scheppingsverhaal en het verhaal waar dit stuk in thuishoort is geen tweede scheppingsverhaal, ook al begint het met te vertellen hoe er eerst niets was, hoe de aarde bevochtigd werd en zich uit deze Adamah de mens (adam) oprichtte in de antieke hof van Eden. Blijf het vooral lezen en horen als een antiek verhaal, in zekere zin een fabel, een bedacht verhaal. Wij mensen zijn daar goed in, als enigen in het dierenrijk, voor zover we weten: in bedachte verhalen elkaar iets vertellen over onszelf en God.
Ons verhaal begint met een fabeldier. ‘De slang nu was het listigste van alle dieren des velds…’ (nbg 1951). ‘Van alle in het wild levende dieren die God de heer, gemaakt had, was de slang het sluwst’ (nbv 2004); nbg imiteert de woordvolgorde beter, maar nbv benadrukt terecht wat in deze intro gezegd wordt: hij is een schepsel uit het dierenrijk. Een oude bekende zou je denken, een gladde jongen. ‘Naakt’ zou je ook kunnen horen bij dat woord: listig, zoals het mensenpaar ineens ontdekt dat ze naakt en arglistig zijn (7), maar vooral een naakt en bloot fabeldier, ondanks het feit dat hij er zo bekend uitziet. Want slangen spreken niet, dat doen alleen fabeldieren. Dat maakt dit menselijke verhaal tegelijkertijd een fabel met een bedacht gesprek tussen hem en het eerste mensenpaar.
Hoe men het verhaal verder ook uitlegt. Er is geen reden om een van de deelnemers aan dit merkwaardige gesprek uit te vergroten, de slang als satan en de vrouw als de verleidster en de man als de sukkel die het allemaal maar laat gebeuren. Dit is niet het moment om een van de drie op een voetstuk te plaatsen of een trap na te geven in de uitleg. ‘Want allen hebben gezondigd…’ Geen van drieën kunnen ze de toets doorstaan, ook de slang niet. En dan niet zeggen: ‘logisch, want hij is…’ Nee, hij is niets minder, maar ook niets meer dan een fabeldier, een figurant, zoals Satan, die engel van kwade zaken uit het verhaal van Job. Hij speelt zijn rol, maar aan het einde van het verhaal is zijn rol uitgespeeld en verdwijnt hij beschaamd tussen de coulissen.
Het kwaad is dan al geschied, vertelt het verhaal: Adam waar ben jij? En dan begint de hele rollercoaster van gebroken verhoudingen en relaties en smoezen die de dogmatiek ten onrechte heeft samengevat onder het begrip erfzonde. Zonde is niet erfelijk, maar menselijk en helaas onmenselijk gedrag wel: De vrouw, die u maakte om mij terzijde te staan… De slang heeft me misleid… De omstandigheden… Het grote de schuld geven, het zoeken van de zondebok is ergens een keer begonnen sinds het ontwaken der mensheid. Hoe laat zich dat rechtzetten, verzoenen, is de vraag die achterblijft, en ons verder dient bezig te houden. Waarom het lijden, waarom werd God mens?
Romeinen 5,12-19
Paulus doet een geforceerde poging om het verhaal van de eerste mensen en het verhaal van Jezus Messias met elkaar te verzoenen, ja in een soort oerbeeldverhaal te verenigen (Rom. 5,12-19). Ik ga dat hier niet doen, want het verhaal van Jezus moet eerst in deze veertig dagen verder gehoord worden voor we iets durven zeggen over verbanden tussen de eerste mensen en de Mensenzoon.
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Matteüs 4,1-11
Soms vraag ik me af of men naast het verhaal van Jezus’ verzoeking in de woestijn (Mat. 4,1-11) niet beter het verhaal van Job, of desnoods Mozes’ veertig jaar in de woestijn hoort te plaatsen. Nu ik me dat afvraag valt het me op dat Paulus nog worstelt met een ander (mijn inziens onoplosbaar) probleem. Dat de Tora pas bij Mozes is gegeven, hoewel ze eigenlijk al nodig was vanaf het paradijs! Want de zonde en de dood bestonden al die tijd, ook al was er toen nog geen geschreven Tora.
De oude dogmatici hebben in dit verband veel werk gemaakt van het zogenaamde proefgebod (of was het een -verbod?) in het paradijs. Het maakt meteen al duidelijk hoe moeilijk het is alles onder één noemer te krijgen, hoewel juist die terloopse opmerking Adam, die een beeld is van de komende of zoals in nbv: ‘Nu is Adam de voor-afbeelding van hem die komen zou…’ raadselachtig. In positieve of in negatieve zin? Maar wat valt er voor positiefs te zeggen over een ‘gevallen mens’, die beeld is van de komende? Het klinkt nogal paradoxaal, maar juist die gedachte aan een falend mensenpaar van den beginne brengt een ongekende spanning te weeg in het verhaal van Jezus’ verzoeking. ‘In elk opzicht op de proef gesteld’, zegt de schrijver van de Hebreeënbrief, maar met dit verschil dat hij niet is vervallen tot zonde (Heb. 4,15). Hier dus de mens, die de boze weerstaat!
Ik laat het aan het creatieve inzicht van de voorganger om zelf de details uit te werken van dit verhaal waarin de Messias in spe, de Mensenzoon, op de proef wordt gesteld in zijn eigen woestijnervaring na veertig dagen en nachten. Ook hier wake men ervoor niet teveel de feitelijke realiteit te fileren, maar vooral de spirituele werkelijkheid van het verhaal in het oog te houden.
Daarbij hoort men zich ook te realiseren dat dit verhaal in de wereld van het jodendom en de vroege christenheid vele eeuwen later werd verteld dan dat het paradijsverhaal en het verhaal van Job de ronde deden. De Satan in dit verhaal is niet meer het fabeldier in het paradijs, of de advocaat van kwade zaken, die beiden een tamelijk bescheiden rol spelen om te helpen de innerlijke vragen van de hoofdrolspelers naar buiten te brengen. Dit is niet meer het tamelijk vriendelijke wezen dat op Middeleeuwse schilderijen met een nog onschuldige Adam en Eva in gesprek is. Hij is in de geloofsverbeelding van Jezus’ dagen allang uit de schaduw van de Eeuwige getreden als een antimacht, een boze god. Hij heeft om redenen, die ik hier niet verder uit de doeken kan doen mythische proporties gekregen. Dat heeft zijn verwoestende sporen vaak ook nagelaten in de exegese en het geloofsleven. Ook hier is het dus opgepast: de Satan niet groter te maken dan hij is, de blaaskaak, die eigenlijk vrij gemakkelijk is te doorzien met de woorden van de Schrift.
Je kunt zulke figuren nog dagelijks tegenkomen in de supermarkt of de verschillende talkshows. Het lukt ze soms zelfs in democratische staten de troon te veroveren. Jezus laat het goddank zover niet komen. Daarna liet de duivel hem met rust en meteen kwamen er engelen en dienden hem. Dat is tenslotte een hele troost in de veertigdagentijd die Jezus en wij met hem nog hard nodig zullen hebben. Daarom tot slot ook nog een lied om elkaar een hart onder de riem te steken (Lied 767: 6):
Gij hebt de groeve toegedekt
waarin de korrel viel
om weer te worden opgewekt
Adam met hart en ziel.
Preekvoorbeeld
Veertig dagen, zo lezen we vandaag in het Evangelie, bracht Jezus door in de woestijn. Hij deed dit in navolging van het volk van Israël en van Mozes, die gedurende veertig jaar rondzwierven in de woestijn om uiteindelijk het beloofde land te betreden. Jezus wordt hier dus aan ons voorgesteld als de nieuwe Mozes. Zijn leven, zijn woorden en ook zijn keuzes kunnen ons ook vandaag nog naar een land van hoop leiden.
En keuzes, daarom draait het allemaal in deze lezing. Jezus wordt voor keuzes gesteld die het hem allemaal gemakkelijker zullen maken, die hem macht en aanzien zullen opleveren, maar die tegelijkertijd zijn echte mens-zijn zullen vernietigen.
Het is niet toevallig dat Jezus die keuzes in de woestijn moet maken. De woestijn staat symbool voor de dorheid van het bestaan. Het is een plek vol eenzaamheid, van isolement, van verlies. De woestijn is leegte, het gevoel er helemaal alleen voor te staan. Het is de uitzichtloosheid na iemand te hebben verloren, na een breuk met mensen die je liefhad. Het is het isolement van de armoede, van het ontheemd zijn, van het dakloos zijn, van de depressie, van de hopeloosheid. Dat is de situatie waarin Jezus zich bevindt.
In deze situatie stelt Satan, de duivel, hem voor hartverscheurende keuzes. In de oorspronkelijke Griekse bijbeltekst wordt voor het woord ‘duivel’ een term gebruikt die is afgeleid van het Griekse diaballein. Diaballein betekent ‘door elkaar gooien, splijten, scheiden, chaos creëren’. In de woestijn, in de eenzaamheid worden mensen tegen elkaar opgezet. Ze worden voor keuzes geplaatst waar ze op het eerste zicht beter van worden, waarmee ze hun eigen vel redden maar waardoor ze anderen in de steek laten en niet langer solidair zijn met hun medemens.
Ook Jezus wordt op deze wijze beproefd. Zijn solidariteit wordt getest. Zal hij voor zichzelf, voor zijn eigen redding, voor zijn eigen vel gaan. Of blijft hij zijn levenshouding, de liefde voor anderen getrouw. Is hij echt de Zoon van God? Zal hij echt tot in de dood solidariteit en hoop voorop blijven stellen?
Op drie domeinen wordt Jezus beproefd namelijk dat van het materialisme, van het opportunisme en van de macht.
Op het vlak van het materialisme stelt de duivel de gemakkelijksheidsoplossing voor om van woestijnstenen broden te maken. Hoe gemakkelijk zou dit wonder niet zijn. Jezus dient hem echter van weerwoord. In zijn boodschap gaat het immers niet om het verrichten van wonderen. Het gaat erom dat mensen het brood breken en met elkaar delen. En uiteraard staat het brood hier symbool voor al datgene wat een iemand nodig heeft om menswaardig te leven. Het solidair delen met elkaar is het grootste en meest duurzame wonder. Niet een hocuspocuspilatuspas-oplossing die Jezus in een soort onmiddellijke superheld zou veranderen.
En ook de tweede keuze heeft hiermee te maken: Jezus staat op de bovenbouw van de tempel. Hij wordt door de duivel, die slechts voor ogen heeft om chaos te creëren, om Jezus te misleiden voor de keuze gesteld: Spring maar naar beneden. Je zal toch opgevangen en gedragen worden door engelen. Er zal je niets overkomen. En iedereen zal op deze wijze kunnen zien dat je de Zoon van God bent. Waarom zou Jezus een lange lijdensweg en de kruisdood moeten aanvaarden? Van de tempel naar beneden springen zou een veel gemakkelijkere wijze zijn om zich als Messias te openbaren.
Maar opnieuw kiest Jezus niet voor deze oplossing. Hij weet dat zijn levenshouding en zijn levenskeuze betekent dat hij zal lijden. Hij zal zich tot dienaar van zijn medemensen maken. Hij zal opkomen voor de verschoppelingen, voor diegenen die door iedereen worden genegeerd. Hij zal de voeten wassen van de leerlingen, zal zich laten bespuwen en vernederen. Hij zal zich geweldloos ja zelfs weerloos opstellen. Hij zal ten volle mens-zijn, ten volle liefde zijn. En daardoor zal hij laten zien hoe wij allemaal, zoon of kind van God kunnen zijn.
Ten slotte wordt Jezus verleid door het vooruitzicht van macht. Hij zal een wereldheerser kunnen worden. Vanaf een hoge berg kan hij alle koninkrijken overschouwen waarover hij zal regeren. Maar ook hier blijft Jezus bij zijn keuze. Hij zal van de berg afdalen om tussen de mensen te gaan leven. Hij wil geen onderdanen die hij kan overschouwen. Hij wil samen met hen het woord van God realiseren. En dat heeft niets te maken met macht maar wel alles met liefde. Op het einde van zijn leven zal Jezus verschijnen voor de machthebbers, voor Pontius Pilatus. En ook daar zal hij zijn levenskeuze niet verloochenen. Hij zal niet in de clinch gaan met de wereldse machthebber. Hij zal de mens blijven die tot op het einde trouw blijft aan zijn boodschap van liefde.
Ook wij bevinden ons soms in een woestijn. Ook wij worden soms voor keuzes gesteld waarin het verleidelijk is om louter voor onszelf te kiezen. Hoe verleidelijk is het niet om naar macht te grijpen. Om je te stellen boven anderen en over hen te oordelen. Hoe verleidelijk is het niet om God te worden, om te denken dat je beter bent dan een gewone mens. Hoe verleidelijk is het niet om je te wentelen in het gevoel dat je het gemaakt hebt, dat je binnen bent. Laat die vluchteling maar zijn eigen boontjes doppen, laat die man in de goot zijn eigen problemen oplossen. Die buurman zal zelf wel uit zijn burn-out geraken, die alleenstaande moeder moet maar zorgen dat ze de eindjes aan elkaar krijgt geknoopt op het einde van de maand. Of maken we de andere keuze: durven we mens te zijn? Durven we te kiezen voor de liefde? Durven we als Kerk inzien dat dit niets met macht of prestige te maken heeft? Durven we ons als mens en als Kerk beperkt en kwetsbaar maar ook vol hoop en liefde op te stellen? Kortom, durven we christen te zijn?
inleiding dr. Meindert Dijkstra
preekvoorbeeld drs. Eric Joris