- Versie
- Downloaden 33
- Bestandsgrootte 293.08 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
31 juli 2011
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 55,1-3; Ps. 145; Rom. 8,35.37-39; Mat. 14,13-21 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 55,1-3
Deze perikoop maakt deel uit van het laatste hoofdstuk van Deuterojesaja (de tweede Jesaja), namelijk de profeet uit de tijd van de Babylonische ballingschap die de terugkeer van het volk uit de ballingschap naar het land aankondigde. In het eerste deel van dit slothoofdstuk wordt het heil nog eens aangekondigd (vv. 1-5), gevolgd door een korte vermaning om zich te bekeren (vv. 6-9) en een dispuut met het volk: JHWH’s heilsplan is hoger dan de menselijke gedachte.
De perikoop 55,1-3 kondigt het eeuwig verbond aan en doet dit met een heilsorakel. De beginverzen (vv. 1-2) bootsen een straatventer na die etenswaren verkoopt, zoals we die nu nog zien in landen van het Midden-Oosten. Luidkeels proberen ze de voorbijgangers te overtuigen bij hen te kopen. Maar hier zijn de waren gratis want ze worden door JHWH geschonken: namelijk het echte leven. Het heeft dus geen zin om geld te geven voor waardeloze dingen – wat bedoeld wordt is afgoden vereren, want die bieden niets waardevols (‘geen eten dat goed is’). Wie zich wél tot JHWH wendt, zal leven krijgen en opgenomen worden in het eeuwig verbond dat JHWH sluit met zijn volk. Dat verbond ‘erft’ de beloften die JHWH aan David heeft gedaan. In de ballingschap wanneer er geen koning meer is, worden de beloften die eertijds aan David en zijn dynastie werden gegeven, overgedragen op het volk.
Matteüs 14,13-21
Na de dood van Johannes de Doper besluit Jezus zich af te zonderen; wat hij wel vaker doet om te bidden. Hij vertrekt in een boot over het meer van Galilea, maar het volk wil hem niet laten gaan en volgt hem langs de oever. Als hij aan land gaat en de menigte ziet die hem is gevolgd, trekt hij zich hun lot aan en geneest de zieken. Hiermee maakt hij het Rijk Gods dat zich met zijn komst heeft aangekondigd zichtbaar. Wanneer de avond valt, maken de leerlingen zich zorgen over de voedselvoorziening van deze grote groep mensen, en willen hen wegzenden. Blijkbaar waren ze aangekomen in een afgelegen gebied waar niets te eten was. Jezus antwoordt dat ze niet hoeven weg te gaan, maar dat de leerlingen hen te eten moeten geven. De verbazing van de leerlingen is begrijpelijk. Hoe kunnen ze dat doen met zo weinig proviand: vijf broden en twee vissen? Jezus antwoordt hier niet op maar beveelt kortaf wat de leerlingen en het volk moeten doen (vv. 18-19a). De hele discussie met de leerlingen die Marcus in zijn versie biedt (6,37v), laat Matteüs weg. Hij wil blijkbaar tot de essentie komen: Jezus die als een gastheer het brood breekt, nadat hij God heeft gedankt, en het uitdeelt aan de leerlingen, die het verder geven aan het volk. Er zijn duidelijke overeenkomsten met het Laatste Avondmaal in Matteüs 26,26-29. In de oudere exegese werden deze overeenkomsten sterk benadrukt en werd de broodvermenigvuldiging als een voorafbeelding van het avondmaal en van de eucharistie gezien. Jezus geeft het brood (zijn lichaam) aan de leerlingen (de priesters) die het in de eucharistie doorgeven aan het volk. Maar de handelingen van de ogen opslaan, God danken, brood breken en delen horen thuis in een joods gastmaal. Het bijzondere zit hem dus in het grote aantal dat wordt gevoed. Hier kunnen we een link zien naar de broodvermenigvuldiging in 2 Koningen 4,38-41 en 42-44 waar de profeet Elisa 100 mensen voedt met twintig gerstebroden, en nog overhoudt. Jezus met slecht 5 broden, voedt 5000 mensen en overtreft Elisa ruimschoots. Jezus’ medelijden met de behoeftigen is het kernpunt van deze perikoop: de broodvermenigvuldiging is een anticipatie op het messiaanse – overvloedige – feestmaal en dit is de verbinding met de eerste lezing: Jesaja 55,1-3. Wie Jezus aanvaardt, mag rekenen op zijn bijstand en op overvloed. De twaalf manden met brokken tonen dit ook aan. Twaalf is net als vijf een symbolisch getal dat de volkomenheid van Israël uitdrukt.
Literatuur
E. Eynikel e.a. (eds.), Internationaal commentaar op de bijbel, Kampen: Kok, 2001, pp. 1509.1838
Preekvoorbeeld
Waaraan kunnen we denken bij het horen van deze evangelielezing? Gaat het om een groot wonder dat Jezus eens gedaan heeft: duizenden mensen te eten geven van vijf broden en twee vissen? Een grote vakantie-picknick? Heeft Jezus het voor elkaar gekregen om mensen met elkaar aan het delen te zetten? Wat er precies gebeurd is, weten we niet. We waren er niet bij. Matteüs was er wel bij en heeft het later onder woorden gebracht, en daar moeten wij het nu mee doen.
We kunnen ervan uitgaan dat Matteüs ons geen verslag doet van een gebeurtenis zoals een journalist nu zou doen. Op z’n minst een begeleidend commentaar. Wat opvalt is, dat het steeds om veel gaat. Terwijl Jezus behoefte had om even alleen te zijn na de moord op Johannes de Doper, gingen mensen toch achter hem aan. Eenmaal aan land, zag hij een grote menigte en kreeg hij groot en diep mede-lijden met hen en bekommerde hij zich om de vele zieken. Daarna om de vele mensen, wel vijfduizend mannen, met vrouwen en kinderen misschien wel tienduizend mensen, die allemaal te eten kregen van vijf broden en twee vissen. En toen bleef er nog heel veel over, wel twaalf volle korven. Twaalf, het symbolische getal van volledigheid, volkomenheid. Misschien moeten we in dat vele, overvloedige, volledige wel de sleutel zien om dit verhaal van Matteüs te begrijpen. Eten en drinken in overvloed…
Dit herkende Matteüs als gelovige Jood. Er kwamen allerlei gedachten en herinneringen in hem naar boven. Zo zou hij gedacht kunnen hebben aan een profeet uit het Eerste Verbond, Elisa, van wie verteld werd dat hij een giftig moes onschadelijk maakte door er veel meel doorheen te strooien, zodat iedereen meer dan genoeg en veilig kon eten. Of hij herinnerde zich misschien het verhaal over Elia, die ervoor zorgde dat bij een arme vrouw de olie en het meel niet opraakten en zij zo met haar zoon de lange tijd van hongersnood door kon komen.
Al deze verhalen werden uitgelegd als een teken van Gods weldadige en overvloedige aanwezigheid, zeker in dreigende omstandigheden.
In dit rijtje hoort ook thuis wat we in de eerste lezing gehoord hebben. Woorden van Jesaja: ‘Komt allen die dorst hebben, hier is water… Komt, koopt koren en eet zonder geld… Komt naar Mij, luistert en ge zult leven: een eeuwig verbond zal ik met u sluiten… een blijk van mijn blijvende trouw…’
Zo wordt de kern van al deze verhalen: jullie krijgen volop en overvloedig te eten en te drinken als teken van mijn eeuwig Verbond met jullie. Met andere woorden: het Messiaans Verbond, de Messiaanse tijd zal zich onder andere kenmerken door overvloedigheid, altijddurendheid, volledigheid.
Matteüs zet zijn verhaal door het te schrijven zoals we het gehoord hebben, in deze lijn; de lijn van de Messiaanse tijd.
Vandaag kunnen we ons de vraag stellen of het verhaal daarmee nog wel ons verhaal is en of we er een plaats in kunnen vinden.
Van overvloedigheid hebben we nog wel enige notie als we bijvoorbeeld de eerste de beste supermarkt binnenlopen en daar zien hoeveel er te koop is. Van één product soms zo veel soorten dat je bijna niet meer weet wat je moet kiezen. Toch kun je deze overvloedigheid moeilijk zien als teken van de Messiaanse tijd. Onwillekeurig denk je ook aan mensen hier en elders in de wereld die deze overvloedigheid niet kennen. Waar het meest noodzakelijke vaak ontbreekt. De Messiaanse tijd is er en tegelijk nog niet.
Het verhaal van Matteüs geeft duidelijk aan dat het begint met grote en diepe bewogenheid van iemand of van meer mensen. Zoals Jezus bij het zien van de grote menigte hongerenden. En dan kunnen er wonderen gebeuren.
Ook dat zien we op vele manieren in onze tijd. Bijvoorbeeld dat er mensen zijn, soms maar een paar, die diep bewogen zijn wat betreft het welzijn van mensen, dieren, de hele natuur, de schepping. Ze zijn het begin van een wereldomvattende zorg voor het leven in allerlei facetten.
In het begin van dit jaar zagen we hoe mensen in Tunesië, Egypte, Libië in opstand kwamen tegen onrecht, verdrukking en dictatuur in hun land. Hoe het allemaal gaat aflopen is misschien nog niet zo duidelijk, maar we hopen op het tot stand komen van een meer menswaardige samenleving in die landen.
Ook in kleinere kring kunnen we het wonder van de Messiaanse tijd zien gebeuren. Hoe bijvoorbeeld mensen overvloedig geduld, tijd, hoop op kunnen brengen om tegenslagen in het leven te overleven en verder te gaan en elkaar daarbij nog helpen ook. Ze werken aanstekelijk.
De Messiaanse tijd is er en tegelijk nog niet. In die tijd staan we en soms mogen en kunnen we er iets van zien of eraan meewerken. Met onze beperkte mogelijkheden. Maar ook het wonder waarvan Matteüs ons vertelt begint met maar vijf broden en twee vissen.
Deelnemen aan deze viering van brood en wijn kan een teken zijn dat we er graag in geloven en een eigen plaatsje in het verhaal hopen te vinden.
Erik Eynikel, inleiding
Anton Berns, preekvoorbeeld