- Versie
- Downloaden 101
- Bestandsgrootte 262.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 mei 2021
- Laatst geüpdatet 6 juli 2021
1 augustus 2021
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 16,2-4.12-15; Ps. 78; Ef. 4,17.20-24; Joh. 6,24-35 (B-jaar)
Inleiding
Toralezing: Exodus 16,1-18
Hij bracht uit Jakob een barmhartige man voort,
die ieders genegenheid won,
die geliefd was bij God en bij mensen:
Mozes, wiens nagedachtenis gezegend is.
Hij heeft hem in luister aan de heiligen gelijk gemaakt.
(Sir. 44,23–45,2)
‘Zing voor JHWH, zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp hij in zee’
(Ex. 15,21). Zo zingt de profetes Mirjam namens de Israëlieten die door JHWH, de bevrijder, uit het concentratiekamp Egypte zijn bevrijd. Het lied klinkt op de drempel van Egypte en de woestijn. Nauwelijks hebben de laatste tonen van dit bevrijdingslied (Ex. 15,1–18.21) geklonken of de Israëlieten beginnen te morren en te kankeren. In Mara is het water niet te drinken (Ex. 15,22-27), in Sin is er geen voedsel (Ex. 16,1-36) en bij Massa en Meriba is er geen water (Ex. 17,1-7).
Steeds opnieuw vraagt Israël zich af: Is JHWH nu in ons midden of niet? (Ex. 17,7). In de woestijn, op weg naar het goede en veelbelovende land (Ex. 3,8), zijn de Israëlieten op elkaar en op God aangewezen. In de woestijn wordt duidelijk wie Israël is, waar het volk voor staat. Hoe het Gods liefde beantwoordt in de weerbarstigheid van het leven van alledag. Bevrijding van onderdrukking leidt niet automatisch tot vrij zijn voor elkaar en voor God. Het blijkt een lange weg te zijn om een leven in vrijheid en verantwoordelijkheid in te oefenen. Morren en kankeren zijn meer vanzelfsprekend dan dankbaarheid.
In de veelbelovende toekomst heeft Israël niet zoveel fiducie. In de tweede maand na de bevrijding uit Egypte (Ex. 12) idealiseert het volk het verleden: het gaarkeukeneten in het concentratiekamp wordt nu een vleespot en volop brood (16,3). De toekomst wordt ingeruild voor het verleden. Ofschoon de hand van JHWH hen uit het doodsland Egypte heeft bevrijd (Ex. 14,31), waren ze liever door JHWH’s hand in Egypte gestorven. Het volk geeft Mozes en Aäron, hun voorgangers, de schuld van alles. Zij wijzen deze beschuldiging echter van de hand. Niet zíj maar de bevríjder heeft hen uit Egypte geleid. Hun gemor geldt dus niet hen maar JHWH! (16,3.6-8).
In tegenstelling tot Mozes en Aäron reageert God niet kwaad op zijn volk. JHWH (h)erkent de broodvraag en voelt zich niet verongelijkt (16,4-16). Voor JHWH, de bevrijder, is de vraag naar brood van het grootste belang. Bevrijde mensen zijn snel bereid zich weer als slaaf te laten gebruiken, wanneer er maar brood op de plank komt. Door gebrek aan de allereerste levensbehoeften kunnen mensen zich gemakkelijk laten manipuleren om zich koest te houden en slavenwerk te doen. God wil zijn mensen echter niet met brood en spelen naar zijn hand zetten. Daarom bestraft Hij zijn volk ook niet als zij om voedsel vragen. Integendeel, God geeft hun vlees en volop brood.
Brood staat voor voedsel en voor de primaire levensbehoeften: alles wat mensen nodig hebben om als mens te kunnen leven. En dit is veel meer dan het balanceren op het koord van het minimumbestaan. Een zogenaamd ‘sociaal minimum’ is godslasterlijk! Vlees (kwartels) is een teken van overvloed en luxe. God wil dat het zijn volk naar lichaam en ziel meer dan goed gaat! De zonde van het volk is niet dat het om voedsel vraagt, maar dat het eraan twijfelt dat de Barmhartige het hun zal geven. Hun gebrek aan vertrouwen op de Betrouwbare wordt aan de kaak gesteld. Het is Gods eer dat er volop brood is voor zijn mensen. Hij zegt niet: eerst leven volgens mijn Tora en dan krijgen jullie als beloning voor goed gedrag brood. Nee, Hij geeft brood en aan de hand van hun omgaan met brood beproeft/test Hij zijn volk of zij wandelen in zijn Tora: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen, zodat Ik kan beproeven of jullie wandelen met mijn Tora of niet(16,4.18). Voor de Bevrijder geldt: Erst kommt das fressen, dann die Moral! Pas in de derde maand geeft JHWH aan Israël de Tora (Ex. 19-20: de Tien Woorden). In vrijheid – zij hebben te eten – kunnen de Israëlieten deze aannemen of afwijzen.
Het manna – ‘wat is dat?’ – is brood wat JHWH aan Israël dagelijks te eten geeft. Zo test Hij dagelijks of zij op Hem vertrouwen (16,15). Bovendien is het voedsel om met elkaar te delen (niet om te hamsteren, 16,19v) en dan heeft iedereen volop (16,16vv).
Tussen de vraag naar brood en de weg van de Tora bestaat geen tegenstelling (aards tegenover geestelijk). Brood heeft alles te maken met de weg van de Tora en zó met het leefbare leven.
In de woestijn van het leven beproeft JHWH zijn volk om te weten waardoor het zijn leven laat bepalen: door slavernij of door de weg van de Bevrijder. Mensen leven niet van brood op zichzelf, maar van brood dat zij als een Godsgeschenk – manna uit de hemel – ontvangen en waarmee zij als een gave van God – als echt genade-brood – omgaan (Deut. 8,2v; Joh. 6). Woord en brood horen bij elkaar. Door de Tora te horen en te doen, wordt brood pas echt voedsel, leven voor allen (16.17-18). Door brood – in gerechtigheid – te delen leeft iedereen in overvloed.
Volgens Rabbi Hillel is de gave van het dagelijks brood een groter wonder dan het uiteensplijten van de Schelfzee, want:
Bij Jesaja staat er eerst ‘het zal de mens aan geen brood ontbreken’ en pas daarna: ‘jullie God, die de zee deelt’ (Jes. 51,14v). Bovendien geschiedt het wonder van het brood dagelijks en is het splijten van de Schelfzee maar eenmaal gebeurd. ‘De Tora wordt slechts aan de manna-eters gegeven!’
(Midrasj Mechilta op Ex. 16,4)
Dat zijn degenen die zich geen zorgen voor morgen maken, maar iedere dag in verwondering en dankbaarheid het voedsel uit Gods gulle hand ontvangen: ons brood, het nodige, geef ons heden! (Mat. 6,11).
Nog steeds is het dagelijkse brood een groot wonder. Wanneer je ziet hoe onrechtvaardig brood en werk tussen de mensen verdeeld zijn, krijg je de neiging om te bidden: ‘vergeef ons heden ons dagelijks brood!’ Wat voor onze God vanzelfsprekend is – brood en werk voor iedereen in overvloed –, is het voor ons blijkbaar nog steeds niet. Waar zijn wij? In Egypte, in de woestijn of in het goede land? Of zijn wij nergens en niemand?
Zegen voor ons, Barmhartige onze God, dit jaar en al wat het opbrengt ten goede.
Geef zegen op het aangezicht van de akker en verzadig ons uit jouw goed,
en zegen ons jaar als de goede jaren.
Gezegend Jij, Barmhartige, die de jaren zegent!
(Achttiengebed, 9e zegenspreuk)
Schriftlezing uit de brieven: Efeziërs 4,17.20-24
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: H. Janssen & K. Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Nieuw-testamentische briefjes, in: Schrift-295, 51 nr. 3 (augustus 2019)
Evangelielezing: Johannes 6,24-35
Jezus bevestigt met tekenen dat voor God het vanzelfsprekend is dat mensen volop te eten hebben. Als een goede herder (Ps. 23) zegent Hij de Barmhartige en deelt vijf gerstebroden en twee visjes onder vijfduizend mensen. Iedereen heeft volop te eten en er blijven nog twaalf korven – voor heel Israël – over (Joh. 6,1-15).
Aan deze goedgevoede mensen maakt Jezus duidelijk dat het breken van het brood en van de Tora hand in hand gaan (6,24-35). Hij is het brood uit de hemel, de levende Tora die God, de Vader, uit de hemel gegeven heeft. In Hem komt God aan het licht als brood ten leven: Ik ben… het brood om van te leven (6,35.41.48.51; Ex. 3,14). Hij is het voedsel van eeuwig leven (6,27). Wie dit voedsel eet, wie gelooft in Hem, de gezondene van de Vader, zal geen honger en dorst meer hebben, maar volop leven, zal – door liefde – gekwalificeerd eeuwigheidsleven hebben.
Geliefd is Israël dat hun iets zeer kostbaars (de Tora) is gegeven; als een bijzondere liefde werd hun bekend gemaakt dat hun iets heel kostbaars werd gegeven, waarmee de wereld geschapen is, want er is gezegd: ‘Want een goede Tora heb Ik jullie gegeven, Mijn Tora, verlaat die niet!’
(Spr. 4,2; Spreuken der Vaderen III,18)
Het brood dat ons voor ogen staat
en zich geduldig breken laat,
is uw gedaante, lieve Heer,
Gij daalt als manna in ons neer.
(Jaap Zijlstra, LB 389,1)
Literatuur
W. Beuken e.a., Brood uit de hemel, Kampen 1985
M. de Groot, Messiaanse ikonen, Kampen
J. Hulshof, Zondag aan de rivier, Baarn 2018, 128-129
J. Sacks, Exodus. Boek van de bevrijding, Middelburg 2019
J. Sacks, Een gebroken wereld heel maken. Verantwoordelijk leven in tijden van crisis, Middelburg 2016
Preekvoorbeeld
Augustus is al jarenlang een vakantiemaand. Door testen en vaccins zijn er dit jaar weer mogelijkheden. Een opluchting voor velen, die nu weer de kans krijgen er weer even op uit te gaan Wellicht in eigen land of wat per auto bereikbaar is of een strand verder weg. Fijn dus dat het nu weer kan al is het misschien nog geen 100%. Tegelijkertijd realiseren we ons dat er vandaag de dag nog heel wat mensen zijn, waar corona zijn sporen heeft achtergelaten. Mensen die door persoonlijke omstandigheden van gezondheid of financiën niet aan vakantie toe komen. De een kan daar wat makkelijker mee omgaan in de trant van ‘het is nu eenmaal niet anders’ Een ander voelt vooral de teleurstelling.
Op deze manier zouden we de situatie in het begin van deze augustusmaand kunnen schetsen even los van de politieke situatie in ons land en elders, die ons leven toch ook meebepalen. En dan lezen en horen we vandaag bijbellezingen met de vraag wat die nu voor ons kunnen betekenen. Voor mensen thuis of onderweg.
Een verhaal met een woestijnervaring van het volk van Israël en het verhaal uit het Johannesevangelie over de betekenis van Jezus als het brood, dat blijvend leven schenkt. Met daarbij een aansporing uit de brief aan de Efeziërs om ons bewust te zijn dat wij door Jezus leven ook daadwerkelijk getekend zijn in ons mens-zijn.
Deze teksten lijken op het eerste gezicht ver van ons af te staan, maar misschien zeggen ze toch meer over ons dan we al lezend dachten. Zeker als wij de woorden gaan beluisteren als verhalen, als woorden die ook over ons gaan.
Het volk van Israël bevindt zich na het vertrek uit Egypte in een woestijn. En onderweg blijkt dat voedsel echt een probleem wordt. Herkenbaar als je door een woestijngebied trekt zonder de hedendaagse hulpmiddelen. De bekoring ligt dan voor de hand: ‘Waren we er maar niet aan begonnen.’ Het doel, het beloofde land, is zo ver weg. Voor vrijheid en los van slavernij koop je niets als er in het dagelijks bestaan onvoldoende eten is. De teleurstelling viert hoogtij. Op Mozes’ bede komt er dan brood uit de hemel, dat manna wordt genoemd, daarin ervaart het volk van Israël bij alle twijfel Gods nabijheid, een God die luistert naar zijn volk, de gave met heel concreet ‘brood’ waarvan je kunt leven.
Hoe kan dat verhaal ook ons verhaal worden? We leven niet in een woestijn, zijn niet op weg naar een beloofd land. Maar toch. Ook wij leefden, sinds corona ons in de macht houdt in een bijna uitzichtloze situatie. We hadden wel voldoende te eten, al groeide het aantal mensen bij de voedselbanken. We hebben ervaren hoe moeilijk het was. Hoe coronamoeheid toesloeg met daarbij alle irritaties, de korte lontjes de protestacties. We werden allen geraakt in de vele geledingen van onze maatschappij. Maar we zagen ook hoe de komst van de vaccins en uitvoerig testen weer perspectief biedt. ‘Er komt licht in de tunnel’ wordt dan een gevleugeld woord. In het verhaal over de mensen in de woestijn wordt het manna verstaan als een teken van Gods nabijheid. Denkend aan onze tijd mogen wij dankzij wetenschappers en bedrijven de vaccins vooral zien als een geschenk dat ons helpt los te komen van de beklemmende wereldwijde pandemie. We voelen daarin niet letterlijk de hand van God. Maar wij mogen ons wel bewust zijn dat waar mensen het goede realiseren juist daarin God aanwezigheid dichtbij is. Ubi caritas et amor, Deus ibi est. Waar liefde is, daar is God.
In het evangelieverhaal wijst Jezus zijn leerlingen op wat echt van levensbelang is. Een verhaal dat deel uitmaakt van het grote verhaal. Johannes wil ons laten zien dat Jezus niet enkel een teken is van Gods aandachtige zorg voor het dagelijks brood – de overvloed met vijf broden en twee visjes. In het verhaal vandaag blijkt hoe Jezus met zijn toehoorders in discussie gaat. Jezus’ bevoegdheid wordt aan de orde gesteld. Er wordt gewezen naar het verhaal van het manna uit onze eerste lezing. Geleidelijk aan maakt Jezus dan duidelijk dat hij als persoon het echte levensbrood is, dat zijn manier van leven met zijn verbondenheid met God, de Eeuwige, voor ons van levensbelang is Daar gaat het toch uiteindelijk om ook in het mannaverhaal.
Dan ook weer de vraag: Hoe kan dat verhaal ook ons verhaal zijn? Hoe zien wij Jezus voor ons als van levensbelang? Durven wij naast onze zorg voor voedsel voor iedereen in zijn voetspoor verder te kijken? Hebben we wel aandacht voor wat mensen echt gelukkig maakt? En dat met de ervaring van de coronatijd. Natuurlijk zijn we blij met de nieuwe mogelijkheden door vaccins en testen. Dat we weer wat kunnen leven. Dat de materiële gevolgen worden opgelost. Dat angst en onzekerheid wat meer op de achtergrond raken Maar wat wordt dan het nieuwe normaal? We mogen vraagtekens plaatsen bij de bestaande tegenstellingen ‘wij-zij’, bij de ik- gerichtheid met vooral oog voor de eigen bubbel. Dat we daarentegen het positieve van de coronatijd blijven koesteren. De grote solidariteit met de kwetsbaren op plaatselijk en individueel niveau. De betrokken aandacht voor persoonlijke verhoudingen. Dat wij allen niet alleen een ‘ik’ zijn maar ook een ‘wij’. En dat we van daaruit ons leven vormgeven.
Of met Paulus’ woorden uit de tweede lezing: dat wij de nieuwe mens moeten aantrekken, de mens die naar Gods wil geschapen is in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid. Aan ons om dit ook in praktijk te brengen!
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld drs. John Rademakers