- Versie
- Downloaden 87
- Bestandsgrootte 128.49 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 mei 2021
- Laatst geüpdatet 15 mei 2021
18 juli 2021
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 23,1-6 Ps. 23; Ef. 2,13-18; Mar. 6,30-34 (B-jaar)
Inleiding
Jeremia 23,1-6
De profeet Jeremia trad op als profeet in Jeruzalem onder de laatste koningen van Juda. Het was een woelige tijd, die uitliep op de verovering van Jeruzalem en de deportatie in ballingschap naar Babylonië. Hij neemt het moedig op tegen de gevestigde orde, die in feite een grote wanorde is, maar hij vindt zelden gehoor bij de koningen. Over hen spreekt hij in deze lezing een weeklacht uit. Zij zijn slechte herders, die de schapen van Gods kudde laten omkomen en verloren lopen. In de voorafgaande verzen worden verschillende van die slechte koningen met name genoemd. Goede koningen houden de schapen bijeen en brengen ze naar grazige weiden, waar ze vruchtbaar en talrijk worden en niet meer bang hoeven te zijn. Maar de meeste koningen beantwoorden niet aan dat ideaal. Daarom kondigt Jeremia aan dat God zelf als een goede herder zal optreden om zijn volk te leiden. Hij doet dit evenwel niet zonder verantwoordelijke mensen in te schakelen. Hij zal een afstammeling van David aanstellen die wél met bekwaamheid zal regeren, iemand die het land rechtvaardig en eerlijk zal besturen. Kortom: de toekomstige herder die God zal zenden zal een herder zijn naar Gods hart, zoals David er een was, afgezien natuurlijk van die bekende misstap (2 Sam. 11–12), maar waarvoor hij boette en vergiffenis vroeg. De nieuwe David, de Messias, naar wie Israël verwachtend uitziet, zal een goede herder zijn, iemand die terecht en met ere de naam ‘De Heer onze gerechtigheid’ mag dragen. Deze naam betekent: hij zal een man zijn die Gods verlangen naar gerechtigheid zal vervullen, door zich in te zetten voor de zwakken en redding te brengen aan de armen.
Psalm 23
In deze psalm belijdt de psalmist trefzeker en met overtuiging dat God zelf de goede herder is. Hij leidt zijn volk doorheen de geschiedenis, voorbij woestijn en ballingschap, naar het beloofde land. Wij mogen ons in alle vrijheid laten leiden door deze goede herder, die ons kent bij naam en die ons nabij is en nabij blijft wat erop onze weg ook mag gebeuren. Hij staat model staat voor elke aardse herder of leider.
Efeziërs 2,13-18
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Marcus 6,30-34
We zijn in juli. Dat is een vakantiemaand. In dit korte evangelie nodigt ook Jezus zijn leerlingen uit om wat rust te nemen na alles wat zij gedaan en onderwezen hebben. Zij hebben opgeroepen tot bekering, veel demonen uitgedreven, veel zieken gezalfd en genezen (zie het voorafgaande 6,12v). Bovendien is de menigte die hen volgt en wil horen heel talrijk. Ze hebben zelfs geen tijd om te eten. Ze vertrekken dan per boot, waar de menigte hen niet kan bereiken, naar een eenzame plaats, maar toch lukt het hen niet om alleen te zijn en wat uit te rusten, want de mensen volgen hen en zijn er te voet nog eerder dan zij met de boot. Van vakantie nemen komt niets in huis. Wanneer Jezus aan land gaat en de grote menigte ziet krijgt hij medelijden. Letterlijk staat er dat hij tot in zijn ingewanden gegrepen werd. Hij vergeet zijn vakantieplannen en begint hen uitvoerig te onderrichten ‘want zij waren als schapen zonder herder.’
Onmiddellijk daarna volgt het verhaal van de broodvermenigvuldiging. De leerlingen die zelf geen tijd hadden om te eten zullen dan aan vijfduizend mensen te eten geven. In plaats van te rusten worden zij heel actief en aan het werk gezet. Jezus boort in mensen onvermoede krachten aan, energiebronnen die sterker zijn dan vermoeidheid en eigen verlangens. Mensen in nood gaan altijd voor en die nood is er, want zij zijn als schapen zonder herder. Die uitdrukking komt in de Bijbel meerdere malen voor, vaak als een kritiek op de bestaande leiders of koningen (zie bijvoorbeeld 1 Kon. 22,17). Ook in de eerste lezing is er sprake van slechte herders die de kudde laten omkomen en verloren gaan. Maar God zal een nieuwe herder doen opstaan, een ware afstammeling van David, die het land eerlijk zal besturen en naar een gelukkige toekomst zal leiden. Voor ons is die goede herder Jezus, zoon van David en Zoon van God.
Preekvoorbeeld
Al doende leren wij.
‘Kom, je moet er nodig eens uit.’ Iemand legt een arm om je schouder. ‘Het is nu echt wel genoeg geweest’, gaat de stem naast je verder. ‘Kom, het is goed dat we alles eens even laten bezinken. We hebben ook zoveel meegemaakt de laatste tijd.’
Afstand nemen en terugkijken op wat er allemaal gebeurd is, voordat je verder gaat. Wie kent die behoefte niet? De druk in het leven kan zo groot zijn. Neem de afgelopen anderhalf jaar. Al die verwarrende, soms sombere en dan weer opstandige gevoelens in de coronatijd. Hoe kijk je terug? Hoe kijk je vooruit? Wat heb je geleerd over het leven, over jezelf?
Er even tussenuit om na te denken. Je kunt dat soms zó nodig hebben.
Zoiets treffen we aan in het Marcusevangelie. Eerder in hoofdstuk 6 lezen we hoe de leerlingen er door Jezus op uitgestuurd waren, gewoon met dat wat ze hadden. Daar moesten ze het mee doen. Ze gaan, zeg maar, op een soort stage. Zo zijn ze getrokken van het ene dorp naar het andere. Ze hebben mensen ontmoet. Met hen gesproken van nieuwe hoop; verteld van het Koninkrijk van God, waar Jezus van getuigde. Ze hebben zieken geholpen, verzorgd, genezen, noem maar op. En onderwijl was er dat beangstigende, onheilspellende bericht dat de profeet Johannes, net als zij een volgeling van Jezus, door koning Herodes was gevangengezet en onthoofd…
Dát, die ervaringen en spanningen, vormt de druk op hún leven. Ze komen terug bij Jezus en hij neemt ze mee. Even afstand nemen. Terugkijken op wat we gedaan hebben en waar we nu staan.
Er zit veel beweging in dit verhaal. Het is niet statisch. Gaan en komen van mensen; erop uitgestuurd worden, maar ook weer met open armen ontvangen worden; gericht zijn op anderen, maar ook zelf je eigen verhaal mogen vertellen; onder druk presteren maar ook weer op adem kunnen komen en je geaccepteerd weten, ook als niet alles is gelukt.
Is het misschien ook zoiets, dat wij zoeken op een zondagmorgen, in de kerk bijvoorbeeld? De behoefte aan een ander licht op ons leven? Weg uit de hectiek en een poosje verwijlen bij die eeuwenoude woorden die ons zijn doorgegeven? Woorden van wijsheid, van begrip, van liefde, van geaccepteerd worden, van barmhartigheid ook.
Om het licht van de Eeuwige te laten schijnen over onze soms zo schemerige levens... Stil zijn, zingen, luisteren, denken, gezegend worden, iets mee kunnen nemen in je hart, in je hoofd…
De mensen zijn Jezus en de leerlingen gevolgd. Wat we ook proberen, we kunnen de wereld nu eenmaal niet buiten sluiten. Je zou het soms willen. Een deken over je hoofd trekken. Ik ben er even niet.
Voor Jezus is dat geen optie. Hij ziet de mensen aan en heeft met hen te doen, voelt medelijden. Zo wordt het wel vertaald. Maar toch is dat het niet echt. Er staat iets veel sterkers. Eigenlijk staat er zoiets als, dat Jezus tot in zijn ingewanden geráákt werd, toen hij de mensen zag.
Het woord dat daar staat, drukt zo’n sterke emotie uit, dat zelfs je lijf erop reageert. Wij kennen dat soort uitdrukkingen in onze taal ook. ‘Het hart klopt me in de keel’, zeggen we, als we heel erg geschrokken zijn. Of ‘het ligt als een steen op m’n maag’, als er een heel moeilijke kwestie is. ‘Ik krijg er kippenvel van.’ ‘De rillingen lopen over m’n rug.’ Uitdrukkingen van een gevoel dat zó sterk is, dat zelfs je lijf er uiting aan geeft. Nou, dat.
Jezus krijgt er, zeg maar, pijn in z’n buik van, als hij al die mensen ziet, hun nood. Het pakt hem.
Marcus schrijft daar beeldend over. Jezus heeft zo met hen te doen, schrijft hij, omdat hij ze ziet ‘als schapen zonder herder’.
Dat is niet alleen mooi gezegd. Dat is een citaat, Marcus haalt die woorden namelijk uit het Eerste Testament. Hij doet dat bewust.
Het volk Israël is weggetrokken uit Egypte. Mozes heeft hen door de woestijn geleid naar het ‘Land van de belofte’. Ze zijn er bijna, maar Mozes weet dat hij het nieuwe land niet met hen zal intrekken. Zijn einde is aanstaande. Hij moet hen loslaten en hij vraagt God dan om een opvolger, zodat het volk – en nu volgt het – niet zal zijn als schapen, die geen herder hebben …
Door dat te citeren zegt Marcus eigenlijk twee dingen. Hij zet Jezus als het ware in de lijn van de traditie van het Joodse volk. Hij wil dat wij in Jezus een leider zien als Mozes, die het volk leidde door de woestijn, langs eenzame plaatsen en hen onderweg leerde.
Én hij koppelt het woord ‘herder’ aan Jezus. In Israël een belangrijk begrip voor de leiders van het volk. Het is zelfs een woord voor God. ‘De Heer is mijn herder’, zegt Psalm 23. ‘Zelfs als ik door een diep en donker dal moet gaan… is er deze herder.’
Ze zijn op een eenzame plaats gekomen. Nou ja, eenzaam… Jezus ziet de mensen aan, die achter hen aangekomen zijn. Wegsturen kan niet. Zijn barmhartigheid heeft geen pauzeknop. Die vele mensen raken hem. Je kunt je dat voorstellen. Grote groepen mensen, deinend, dolend, zoekend naar vertier, naar zin. Wat leidt hen? Wat drijft hen?
Daarmee geconfronteerd, begint Jezus hen uitvoerig te onderrichten. Levenslessen tegen de stuurloosheid. Brood voor het hart.
Voor wie zijn die levenslessen vanuit het geloof? Maar natuurlijk, dit brood voor het hart is er allereerst voor de mensen uit de menigte. Maar wie weet, voelen wij ons ook wel met hen verwant. Tastend in het leven naar iets dat zin geeft, rust en zekerheid, dat je hier in dit ondermaanse op je plaats bent en ertoe doet … Wat zou Jezus hen meegegeven hebben aan brood voor het hart, en daarmee ook ons? Dat er een weg is om te gaan door het leven? Dat je daarbij houvast kunt hebben in het geloof, dat er een God is als een herder bij wie je kunt aankloppen en die jou ziet.
De Eeuwige, die ons recht doet (gerechtigheid) en ons met een warm hart accepteert (barmhartigheid), die zich niet van ons afkeert en wegstuurt, maar die mensen in nood aan zijn tafel nodigt.
Dat laatste trouwens ook. Want brood voor het hart en brood voor de maag gaan bij Jezus samen. Zorg voor geestelijk en lichamelijk welzijn gaan hand in hand. Aan zijn tafel doe je helemaal mee. Het is de tafel van één.
Maar er zit ook een leermoment in voor ons, als wij onszelf leerlingen, volgelingen van Jezus noemen. Je ontdekt dat aan het gedrag van Jezus – hij doet het voor – dat ook als het je niet uitkomt, je er soms toch moet zijn. Een beetje herder laat de kudde namelijk niet lopen. Jezus, de Messias laat de nood van de mensen niet koud. De kerk kan zich niet binnen haar eigen muren terugtrekken, als de mensen in nood zo duidelijk op haar deur kloppen. De leerlingen, wij de volgelingen leren dat door naar hem te kijken. We leren door af te kijken naar wat hij hier doet: z’n programma omgooien en er gewoon weer zijn. Hij is daar, waar nood is.
Zo kennen we hem, Jezus.
Die van zichzelf zei: Ik bén – de goede herder.
inleiding dr. Sylvester M.J.M. Lamberigts
preekvoorbeeld prof. dr. Jaap de Lange