- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 299.15 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
18 juli 2010
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,1-10a; Ps. 15; Kol. 1,24-28; Luc. 10,38-42
Inleiding
De ontmoeting tussen God en de mens behoort tot de kern van de bijbelse boodschap. Deze ontmoeting kan soms zeer concreet worden. De lezingen van de zestiende zondag door het jaar brengen ons de verhalen van het bezoek van God aan Abraham, en van Jezus aan Marta en Maria.
Genesis 18,1-10a
Genesis 18,1-10a maakt deel uit van het verhaal in Genesis 18,1-16a over de belofte van God aan Abraham dat hij een zoon zal krijgen. De hoofdstukken 18 en 19 vormen een complex waarbij de verhalen op elkaar inspelen. De vernietiging van Sodom (18,16-33; 19,1-29) wordt voorafgegaan door de belofte van een zoon aan Abraham (18,1-16a). Na de vernietiging van Sodom vinden we het verhaal van de geboorte van Lots zonen Moab en Ben-Ammi (19,30-38). Doorheen de meeste scènes komen dezelfde personages voor (Abraham, de bezoekers en Lot). Bovendien zijn er tussen de beide hoofdstukken vele parallellen te vinden. Het verhaalcomplex kent een sterke compositorische eenheid.
Genesis 18,1-16a is echter ook verbonden met het voorgaande hoofdstuk. Dat Abraham de handelingen in de eerste verzen verricht (18,1-5), wordt in de Hebreeuwse tekst slechts duidelijk vanuit Genesis 17,26. Sindsdien wordt hij immers niet meer expliciet vermeld, tot in Genesis 18,6. Bovendien is de naamverandering van Abram naar Abraham (17,5) en van Sarai (17,15) naar Sara doorgevoerd.
Ons verhaal bestaat uit twee delen. In het eerste lezen we het onthaal van de drie mannen door Abraham (18,1-8). Het gebeuren vindt plaats ‘op het heetst van de dag’. Dit is de tijd wanneer de trekker schaduw en rust gaat zoeken. Met dit beeld wordt de lezer bewust bij het verhaal betrokken. Vervolgens geeft de auteur een levendige beschrijving van het gastvrije onthaal door Abraham. In het tweede deel (18,9-16a) volgt het gesprek van de drie bezoekers met Abraham en Sara. De auteur komt tot het doel van zijn verhaal: de belofte van een zoon aan Abraham. Sara treedt in dit gedeelte meer op de voorgrond. Deze belofte behoort tot de belangrijke thema’s van de verhalencyclus van Abraham. In het begin wordt immers vermeld dat Sara kinderloos was (Gen. 11,30). Met de belofte van een zoon aan Abraham wordt een geschiedenis van vele beloften doorheen het Oude en het Nieuwe Testament ingezet (Re. 13,3-5; 1 Sam. 1,17; 2 Kon. 4,16; Luc. 1,30-33).
De belangrijke thema’s van het verhaal worden duidelijk uitgewerkt. Op verschillende wijzen wordt de grote gastvrijheid van Abraham belicht. De auteur benadrukt meermaals de haast en spoed in de inspanningen van Abraham om zijn bezoekers te bedienen. Dit contrasteert sterk met de rustige situatie in het begin van het verhaal. Met de uitdrukkingen ‘wat water’ (18,4) en ‘een stuk brood’ (18,5) wil Abraham de gasten het gevoel geven dat ze hem zeker niet belasten. Ze krijgen echter een waar feestmaal voorgezet (18,6-8). Bij deze uitmuntende ontvangst mogen we niet vergeten dat de oude man zich uitslooft op het warmste moment van de dag (18,1).
Wie waren deze bezoekers? Deze vraag bracht gedurende eeuwen vele antwoorden naar voren. De bezoekers werden bijvoorbeeld als engelen gezien, of als een voorafspiegeling van de Heilige Drievuldigheid. In het verhaal onthullen de bezoekers niet onmiddellijk expliciet hun identiteit, maar de schrijver van het eerste vers doet dat wel. De uitdrukking ‘eens verscheen de heer aan Abraham’ (18,1) geeft aan de lezer reeds in het begin de mogelijkheid om het verhaal te plaatsen.
In tegenstelling tot de lezer heeft Abraham geen vermoeden van de identiteit van de bezoekers. Dit maakt zijn gastvrijheid nog meer indrukwekkend. Geleidelijk wordt echter hun ware identiteit voor Abraham duidelijk. Zo is de plotselinge aanwezigheid van de bezoekers zeer suggestief. Op andere plaatsen in het Oude Testament overvalt de komst van het goddelijke de mensen immers vaak als een verrassing (Gen. 21,19; Ex. 3,2; Joz. 5,13). In 18,3 spreekt Abraham een van de drie bezoekers aan. Hij lijkt deze als de woordvoerder te beschouwen. Het is echter opmerkelijk dat Abraham zich in de volgende verzen tot de drie bezoekers richt (18,4-5). Ook de buiging bij de begroeting zou erop kunnen wijzen dat Abraham vermoedt dat de gasten niet zijn wie ze op het eerste zicht lijken. Dit gebaar kan een cultureel bepaald eerbetoon in het kader van een gastvrij onthaal uitdrukken. Dezelfde term wordt echter ook gebruikt voor het ‘aanbidden’ van God (Gen. 24,26; Ex. 20,5)
In het gesprek komt hun identiteit meer uitdrukkelijk naar voren. De bezoekers demonstreren hun bovenmenselijke kennis wanneer ze naar de aanwezigheid van Sara vragen (18,9). Ze kennen immers de naam van een vrouw die ze nog niet hebben ontmoet. Wanneer het verhaal zijn doel bereikt, wordt de ware identiteit van de bezoekers nog sterker onthuld (JHWH in vv 13v). Sara zal een zoon krijgen. Abraham en Sara worden herinnerd aan de belofte die de heer aan Abraham heeft gemaakt (17,16-21).
Lucas 10,38-42
Het verhaal van Jezus’ verblijf als gast bij Marta en Maria wordt bij de synoptici alleen door de evangelist Lucas overgeleverd. Wellicht behoorde deze passage tot de Sonderquelle van Lucas. Ook in het evangelie volgens Johannes wordt de ontmoeting van Jezus met de beide zusters beschreven, in het kader van de opwekking van Lazarus (Joh. 11,1-45). In Johannes 12,2 lezen we dat Marta als gastvrouw de maaltijd ter ere van Jezus verzorgde.
De korte passage van Lucas 10,38-42 kent drie delen. In het begin van het verhaal wordt Jezus bij Marta uitgenodigd (10,38). De uitdrukking ‘op hun reis’ plaatst de scène in het bredere concept van de reis van Jezus naar Jeruzalem. Het Griekse werkwoord hypodechomai (‘ontvangen’) geeft aan dat Marta een grote gastvrijheid voor Jezus zal betonen. In het tweede deel geeft de auteur een beeld van de verschillende houdingen die Maria en Marta tijdens het bezoek van Jezus aannemen (10,39-40a). Maria ging aan de voeten van Jezus zitten en luisterde naar hem. Dit is de positie van de leerling (Luc. 8,35; Hand. 22,3). Marta is druk bezig met het bedienen van Jezus en wordt door haar taak volledig in beslag genomen. In het laatste deel lezen we het verwijt van Marta aan Maria en het antwoord van Jezus (10,40b-42). De woorden van Jezus klinken aanvankelijk zeer bemoedigend. De herhaling van de naam Marta drukt een gevoel van affectie en bekommernis uit. Bovendien geeft Jezus de indruk dat ze maar één ‘ding’ dient te voorbereiden. Jezus verduidelijkt echter dat met dit ene ding ‘het beste deel’ wordt bedoeld. Het echt noodzakelijke is met andere woorden het luisteren naar zijn woorden.
In de loop van de geschiedenis heeft men Lucas 10,38-42 vaak uitgelegd als een voorbeeldtekst van de voorkeur voor het contemplatieve ten opzichte van het actieve leven. Dit is echter geenszins de boodschap van het verhaal. Jezus plaatst niet zozeer de gastvrijheid of het dienen op zich onder kritiek. Hij wil eerder waarschuwen voor een dienen dat volledig in haar bezigheden en zorgen opgaat. Het ware dienen (10,25-37) kan nooit aan het luisteren naar Jezus’ woorden voorbijgaan (10,38-42).
Preekvoorbeeld
Ik ken vrijwel niemand die als er veel visite komt, of mensen waarop je een goede indruk wilt maken, dat kalm en rustig op zich af laat komen.
Ben ik niets vergeten bij de boodschappen? Is de taart op tijd uit de vriezer gehaald? Heb ik nog wel suikerklontjes? Is er voldoende frisdrank? Dronk Jaap nu cola light of tonic? Niet vergeten nog even een borstel door het toilet te halen en schone handdoeken op te hangen, de gang nog even stofzuigen, overbodige jassen van de kapstok halen ...
Als er op het heetst van de dag, drie mannen bij Abrahams tent verschijnen, zie je een soortgelijke drukte ontstaan. Broodbakken, vers water halen, kalfje slachten ... en dat in een cultuur waar een koekje bij de koffie echt niet volstaat. Gastvrijheid betrachten betekent in het Oude en huidige Midden-Oosten op zijn minst een warme maaltijd serveren, gemaakt van het beste wat er in je huis of tent aanwezig is. Fijn meel, het meest malse kalf. En dan tegelijkertijd doen alsof het allemaal helemaal geen moeite is...
Marta weet ook wat er van haar als eigenaar van het huis verwacht wordt als ze Jezus en zijn leerlingen in haar huis ontvangt. Maar zij houdt haar rol als gastvrouw, die nergens haar hand voor omdraait, niet vol. Ze wil dat haar zus haar helpt en vraagt zelfs – op bijna verwijtende toon – aan haar gast of hij het dan niet ziet, dat zij het vuur uit haar sloffen loopt en of hij er niet voor kan zorgen dat Maria haar komt helpen. Zo laat ze aan haar gasten merken dat het betonen van gastvrijheid haar moeite kost en daarmee zondigt ze tegen alle wetten van de Midden-Oosterse gastvrijheid.
Het komt niet vaak voor dat twee vrouwen de hoofdrol spelen in het Evangelie. Dat maakt ons extra opmerkzaam. Wie zijn Marta en Maria? Waarom vertelt Lucas dit verhaal over zomaar een dorp, en zomaar een vrouw die Jezus in haar huis ontving en een zus die aan zijn voeten zit, zo vlak na de parabel over de barmhartige Samaritaan?
De meeste bijbelkenners zijn het erover eens, dat dit verhaal van Marta en Maria deel uitmaakt van een tweeluik waarin Jezus antwoord geeft aan een wetgeleerde op de vraag: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? In het antwoord van Jezus gaat het om de interpretatie van het eerste gebod: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste als uzelf. In de parabel van de barmhartige Samaritaan ligt het accent op de naaste en maakt Jezus duidelijk wie er eigenlijk beslist of je een naaste bent of niet en dat het er in dit gebod niet om gaat of je alle voorschriften van de wet vervult en vermijdt onrein te worden, maar dat een mens in nood altijd voorrang heeft.
Marta en Maria wonen allebei in hetzelfde huis: het huis Israël. Beiden onderhouden ze de Joodse Wetten, beiden zijn leerlingen van Jezus. Zou Jezus – die zelf de voeten van de leerlingen wast, werk van de bedienden in laagste rang, van een slaaf – het luisteren van Maria aan zijn voeten van een hogere orde achten, dan het bedienen van Marta? Nee, daarom vertelt Lucas dit huiselijke tafereel niet. Het is het tweede gedeelte van zijn tweeluik, waarin hij ingaat op de voorwaarden die vervuld moeten worden om God en de naaste te kunnen beminnen.
Stel, u zit hier in de kerk, u zit hier als het ware aan de voeten van de Heer, luisterend naar zijn woord en uitleg. Ineens wordt u opgeschrikt, door iemand die de microfoon grijpt en zegt: Vooruit, blijf hier niet zo passief zitten, steek liever de handen uit de mouwen. Er is nog zoveel te doen in onze wereld: onrecht aan de kaak stellen, mensen uit de nood helpen, ons milieu beschermen, aids en malaria bestrijden...
Ik denk dat u vreemd zou staan te kijken. U bent hier niet voor niets. U weet dat het voor u en onze wereld belangrijk is, een levensvoorwaarde zou je kunnen zeggen, dat u één uur per week hier aan de voeten van de Heer verblijft. Zijn woord opnieuw hoort, in uw hart laat binnenkomen, het vuur in u aanblaast. Al die andere uren van de week, wanneer we midden in wereld zijn, hebben wij dat nodig om het vol te houden, geduldig te zijn, vredelievend, de moed niet te verliezen en om opnieuw te kunnen beginnen. Christenen, mensen van de weg, hebben het nodig om één uur per week even in Gods herberg te rusten, op verhaal te komen.
Tja, dat was onze in beslag genomen Marta gewoon even vergeten in alle drukte...
Dat goede deel zal Maria niet ontnomen worden. En Jezus gunt dat deel ook van harte aan Marta. Hij noemt haar twee keer bij haar naam: Marta, Marta...
Een zin zo beginnen, met twee keer het noemen van de naam van degene die je aanspreekt. Dat doe je alleen als je veel van iemand houdt en het beste voor hem of haar wil.
Marta, Marta... dat Jezus ook ons zo bij name noemt.
Amen
David Godecharle, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld