- Versie
- Downloaden 50
- Bestandsgrootte 161.99 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 februari 2021
- Laatst geüpdatet 27 februari 2021
7 juli 2013
Veertiende zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 66,10-14c; Ps. 66; Gal. 6,14-18; Luc. 10,1-12.17-20 (C-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jesaja 66,7-14
Hoe welkom is de vreugdebode
die over de bergen komt aangesneld,
die vrede verkondigt en goed nieuws brengt,
die redding aankondigt en tegen Sion zegt:
Je God is koning!
(Jes. 52,7; vgl. 40,9)
Onze perikoop (66,7-14) wordt omraamd door de verzen 6 en 15-16, waarin JHWH eenoordeel velt over de wereld. Terwijl JHWH de vijanden van Sion ‘vergeldt naar hun daden’ ondervindt Sion vertroosting en bemoediging.
Namens JHWH spreekt de profeet bemoedigende en troostende woorden tot Sion (vgl.40,1-2). Het goede nieuws van de vreugdebode (evangeliste) wordt werkelijkheid. Voor vrouwe Sion is er weer redding en vrede, want God is weer als koning in haar midden. Sion is niet meer verlaten en onvruchtbaar (vgl. 49,14-23), maar baart – op een wonderlijke wijze – een zoon, voordat de weeën begonnen zijn. Op één dag baart zij in één keer een volk dankzij JHWH die de moederschoot opent en laat baren (66,7-9).
Allen die vrouwe Sion/Jeruzalem liefhebben en om haar verlatenheid getreurd hebben, kunnen nu met haar jubelen en juichen van vreugde (vgl. 61,10). ‘Solidariteit met Sion in haar nood leidt tot deelgenootschap in haar vertroosting’ (Wim Beuken). Aan haar vertroostende moederborst is het goed toeven, haar volle borsten schenken volop verzadiging en verkwikking. Overvloedige melk als beeld van het veelbelovende land, waarin het goed toeven is. Zoals de moedermelk rijkelijk vloeit, zo zal ook de vrede en de rijkdom van alle volken royaal aanwezig zijn. Als een hartelijke moeder zal zij hen allen vertroetelen (66,10- 12).
De vertroostende moederborst heeft in de geloofsgeschiedenis navolging gevonden in de verhalen over Maria lactans. Ook in het proces van de heiligverklaring van de heilige Clara van Assisi komt dit aansprekend beeld voor. Het gaat hier om de intimiteit van moeder en kind: ‘Vrouwe Clara vertelde ook dat het haar eens in een visioen toescheen dat zij een kruik met warm water naar de heilige Franciscus bracht met een doek om de handen te drogen. En zij besteeg een hoge trap, maar dat ging zo gemakkelijk alsof ze over vlakke aardeging. En toen zij bij de heilige Franciscus was gekomen, ontblootte deze heilige een deel van zijn borst en zei tot de maagd Clara: ‘Kom, neem en zuig.’ En toen zij had gezogen, spoorde de heilige haar aan nog eens te zuigen; en terwijl zij zoog, was dat wat zij zoog zo zoet en aangenaam dat zij dit op geen enkele manier kon uitleggen. En nadat zij had gezogen, bleef de ronde opening of tepel van de borst waardoor de melk komt, tussen de lippen van de zalige Clara rusten; en toen zij wat in haar mond was blijven rusten in haar handen nam, scheen het haar als goud zó helder en lichtend dat zij zichzelf er geheel in zag als in een spiegel.’
Zo is vrouwe Sion een beeld van JHWH, die als een moeder Jeruzalem zal voeden, troosten en bemoedigen (vgl. Jes. 49,14-17). Jeruzalem beantwoordt weer aan haar opdracht om stad van vrede te zijn (vgl. 60,17), de plek waar je hart zich kan verblijden en je volop kunt gedijen (66,13v):
Stad van mijn hart, Jiroesjalajiem,
met uw huizen schouder aan schouder.
Stad van vrede, in uw midden
mag een mens gelukkig zijn.
(Ps. 122 GvL 122 II)
‘Alwie de rouw over Jeruzalem onderhoudt, zal als beloning haar vreugde aanschouwen, want
er staat geschreven: Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen
om haar, laat allen die om haar treuren nu samen met haar jubelen’ (Jes. 66,10;; bBaba Batra
60b).
Evangelielezing: Lucas 10,1-24
In Lucas 9,1-6 zendt Jezus de Twaalf – heel Israël – uit om metterdaad het koninkrijk van God te verkondigen en zieken te genezen.
In onze perikoop zendt de Heer tweeënzeventig leerlingen – symbool van alle volken – uit naar de steden in Galilea. Zoals de zeventig oudsten delen in de geest die op Mozes rust (Num. 11,16v), zo delen de tweeënzeventig leerlingen in de volmacht van Jezus, de Heer, die hen uitzendt om het koninkrijk van God te proclameren. Zij gaan twee aan twee, omdat alleen een getuigenis van twee kracht heeft (Deut. 19,15) en om elkaar te kunnen bijstaan (Pred. 4,9-12).
De Heer wijst zijn tweeënzeventig afgezanten/gevolmachtigden erop dat de oogst wereldwijd is, maar dat er maar weinig arbeiders zijn. Hij vraagt aan hen om tot de Eeuwige te bidden, opdat hij arbeiders zendt om te oogsten. Regelmatig in de voorbede voor roepingen bidden is dan ook helemaal in de lijn van Jezus, onze Heer!
Heel realistisch wijst de Heer zijn leerlingen erop, dat zij zullen zijn als lammeren onder de wolven. Zij zullen zich te midden van de tegenkrachten (‘geloven alleen achter de voordeur!’) als weerloze lammeren moeten gedragen, als deemoedige dienaren (10,1-3; Jes. 53,7).
Hun toerusting is opvallend. Zij gaan de wereld in en vervullen hun missionaire opdracht zonder geldbuidel en reistas. Zij hebben dan geen wapens nodig om hun bezit te verdedigen.
‘Op een keer ging de man Gods (Franciscus), zoals hij wel vaker deed, naar de bisschop van de stad (Assisi) om diens raad te vragen. De bisschop ontving hem met grote welwillendheid en zei: Het schijnt me toe dat dat leven van jullie – namelijk leven zonder iets in de wereld te bezitten – wel erg hard en moeilijk is. De heilige antwoordde hem: Heer, als we ook maar een paar bezittingen zouden hebben, zouden we ook wapens nodig hebben om ons te beschermen.
Want bezittingen zijn een voortdurende bron van geschillen en twisten, en gewoonlijk komt
hierdoor de liefde tot God en de evenmens danig in het gedrang. Juist daarom willen we in
deze wereld geen enkel aards bezit hebben.’
De tweeënzeventig mogen vertrouwen op Gods zorg en de gastvrijheid van hun gastheer/vrouw (Gen. 18,1-15; Hebr. 13,2). Zij gaan op weg zonder sandalen: kwetsbaar als
de verarmde die geen schoenen kan betalen. Zij gaan dus niet als gelaarsde heren die het wel eens even komen vertellen. Er is grote haast bij de verkondiging van het komen van Gods koninkrijk van gerechtigheid en vrede: ‘groet onderweg niemand’. Het uitgebreide begroetingsceremonieel zou maar onnodig ophouden, want het is een zending op leven en dood (10,4; 2 Kon. 4,29).
De boodschap die de kwartiermakers van de Heer te verkondigen hebben, is vrede en welzijn metterdaad (Jes. 66,12vv): ‘Vrede voor dit huis!’, dit is de aankondiging van de bevrijding die Jezus beoogt (vgl. 1,79;; 2,14;; 7,50;; 8,48). ‘Vrede en alle goeds’ voor alle mensen die in dat huis wonen. Deze genadige vrede wordt aangeboden, niet opgelegd.
Mensen die een ‘zoon/dochter van vrede’ (‘vredelievend mens’) zijn, die met ontwapende, met open handen in het leven staan, zullen de aangeboden vrede van harte aannemen. Mensen die hiervoor niet openstaan, hoeven niet met alle geweld tot vrede gebracht te worden. In het gastvrije huis waarin de vrede wordt ontvangen ontstaat een vredige gemeenschap (Jes. 66,10vv). De leerlingen mogen daar volop genieten van de aangeboden gastvrijheid. De aangeboden vrede is lijfelijk concreet: zieken worden genezen als krachtdadig teken van het doorbreken van het koninkrijk van God (10,5-9).
Het verhaal over de uitzending van de tweeënzeventig leerlingen is voor Franciscus hét model voor leven volgens het evangelie. ‘Ik raad mijn broeders aan, ik vermaan en spoor hen aan in de Heer Jezus Christus om, terwijl zij door de wereld gaan, niet te twisten en te bekvechten of anderen te oordelen. Maar zij moeten mild, vredelievend en bescheiden zijn, vriendelijk en nederig en met iedereen respectvol praten zoals dat hoort. In welk huis zij ook binnengaan, is hun eerste woord: Vrede aan dit huis. En volgens het heilig evangelie mogen zij eten van alle spijzen die hun worden voorgezet’ (Franciscus, Regel 1223).
Worden de vredebrengers in een stad niet ontvangen, dan ontstaat er een grondige scheiding. Dan gaan de wegen uit elkaar en houdt de verantwoordelijkheid van de tweeënzeventig gezanten op. De weigeraars moeten wel goed weten dat zij zich zo voor de komende heerschappij van God afsluiten (vgl. Gen. 19; Ez. 26,1–28,19 en 28,20-23).
Jezus, de Heer, identificeert zich met zijn metgezellen: ‘Wie naar jullie luistert, luistert naar mij. En wie jullie afwijst, wijst mij af. En wie mij afwijst, wijst hem af die mij gezonden heeft’ (10,10-16).
De tweeënzeventig zijn levende vredesgetuigen die Gods vrede aanbieden als gave en opgave.
Nadat zij de zending van de Heer volbracht hebben, komen zij vol vreugde en vol van ervaringen terug. Zelfs demonische machten hebben de weg van de Heer aanvaard (10,17-19).
De leerlingen mogen zich verheugen omdat hun naam in de hemel opgetekend is. Niet alleen de leerlingen zijn voldaan, maar Jezus ook. Hij zegent en dankt zijn Vader, dat hij op deze wijze aan het licht komt in de zending van ‘eenvoudige mensen’. Ook prijst hij zijn leerlingen gelukzalig, omdat zij in hem de Vader, de Heer van hemel en aarde, hebben (h)erkend (10,20-24).
Als leerlingen van de Heer mogen wij leven vanuit Gods belofte van het goede land, dat overvloeit van gerechtigheid en vrede (Jes. 66) voor Israël en de volken. Wij mogen ons uitgezonden weten om de missionaire opdracht van vrede op ontwapende wijze in onze wereld uit te dragen. Wij mogen weten ‘dat het niet aan ons is het vredeswerk af te maken – dat doet God – maar dat wij toch niet vrij zijn om ons eraan te ontrekken’ (naar Avot II,21).
‘En dus is de eerste opdracht aan hen die tot de kerk van God behoren niet om iets voor zichzelf te zijn (…), maar om getuigen van Jezus Christus voor de wereld te zijn. Daartoe rust de Heilige Geest diegenen uit aan wie Hij zich geeft. Dat zo’n getuigenis voor de wereld alleen op de juiste manier kan plaatsvinden wanneer het voortkomt uit een geheiligd leven in de gemeente van God, is daarbij de vanzelfsprekende vooronderstelling. Toch onderscheidt een werkelijk geheiligd leven in de gemeente van God zich van iedere vrome imitatie doordat het de mensen tegelijk brengt tot een getuigenis aan de wereld. Waar dit getuigenis verstomt, is het een teken van innerlijke luiheid van de gemeente, zoals het uitblijven van de vrucht het teken van het afsterven van de boom is’ (Dietrich Bonhoeffer).
Literatuur
Dietrich Bonhoeffer, Aanzetten voor een ethiek, Zoetermeer 2012, 48
Wim Beuken, Jesaja deel IIIb, Nijkerk 1989, 124
Franciscus, Verhaal van de Drie Gezellen 35, Haarlem 1977, 58
Franciscus, De geschriften, Haarlem, 2004, 80-81
G.P. Freeman, Franciscus en Clara, moeder en dochter, KTU, Utrecht 1999, 32
Jos de Heer, Lucas/Acta-2. Het verhaal van Jezus, Zoetermeer 2006, 263-278
Henk Janssen OFM, Bidden, gerechtigheid doen en wachten op Gods uur. Een diaconale lezing van de Schrift,
in: St. Hellemans e.a., red., Een katholieke Kerk met toekomst, Bergambacht 2012, 19-30
Huub Welzen, Lucas, ’s-Hertogenbosch 2011, 166–175
Preekvoorbeeld
Genoemd tot kwetsbaarheid
Op gezette tijden slaat de angst toe. Zal de kerk er over twintig jaar nog zijn? Wie doet straks het licht uit? Kunnen wij de dominee nog wel betalen? De exploitatie van het klooster weegt zwaar. Steeds meer werk komt op steeds minder en ouder wordende schouders neer. Straks zullen we toch echt het gastenverblijf moeten sluiten. De angst is oprecht maar verlamt ook.
Nog een laatste keer richt de kerk zich op. Met de moed der wanhoop. Missionaire modellen ontwikkelen wij. Gretig werpen wij ons op die enkele plek waar de kerk het nog goed lijkt te doen. Waar ‘aansluiting bij de markt van zinzoekers naar geluk’ is gevonden of tenminste waar nog hier en daar een verdwaalde jongere wordt aangetroffen. Maar we voelen ook wel aan dat dit iets is als Bengaals vuur: even hevig brandend, maar uiteindelijk kort van duur.
Van de weeromstuit is de neiging groot om de wereld de wereld te laten. Je met een kleine groep getrouwen terug te trekken rondom een hooggestemde liturgie. In dat geval komt de evangelielezing binnen als een ongemakkelijke waarheid. Ze zal toch de wereld in moeten. De Heer stelt tweeënzeventig anderen aan, als representanten van alle volkeren der aarde, die twee aan twee zullen gaan naar iedere stad en plaats in Galilea. Twee aan twee, zowel om elkaar te kunnen bemoedigen als omdat alleen het getuigenis van twee kracht heeft. De directieven van de Heer geven te denken. Zij zullen blootsvoets gaan, niet als gelaarsde heren die het wel eens even komen vertellen, en zonder wapens, geldbuidel en reistas.
Onwillekeurig gaan onze gedachten naar bedelorden die het in de geschiedenis van de kerk zo geprobeerd hebben. En mogelijk ook naar de paus die zich voor het eerst in de kerkgeschiedenis tooide met die naam die een programma ontvouwt: Franciscus.
Maar in die kringen bevinden wij ons doorgaans niet. Onze schoenen zijn bescheiden. Veelal stevige stappers. Handige rugtasjes ook alom en onze geldbuidel zal niet al te gevuld zijn maar toch wel degelijk aanwezig. Wat betekent het reisvoorschrift des Heren dan?
De lezingen van vandaag, uit Jesaja 66 en Lucas 10, genereren allereerst vertrouwen. De profeet Jesaja stelt zich de Heer voor als vrouwe Sion, die als een zogende moeder Jeruzalem zal voeden, troosten en bemoedigen. Zal ooit een kind aan die zorg twijfelen? Wie ongewapend, zonder geld en blootsvoets de wereld rondgaat, is allereerst kwetsbaar. Het eerste woord aan tafel in de huizen waar de leerlingen welkom zijn, zal dan ook vrede zijn.
Een gebaar met open handen. Het geheim van de Groet in de eredienst: kijk maar, hier is geen sprake van verborgen wapens. Of, in de taal van de moderniteit: What you see, is what you get, hoewel het met die uitspraak meestal oppassen geblazen is. De vredegroet brengt de mens in de sfeer van de ontvankelijkheid en het vertrouwen. En mogelijk is dat aanstekelijk. De duivel heeft er niet van terug. De vredegroet geneest de zieken. Omdat wie in vertrouwen leeft, de voorsmaak van het koninkrijk van God proeft. Als melk uit de moederborst.
Toch moet men niet de onzalige vergissing maken deze kwetsbaarheid en dit vertrouwen te
vereenzelvigen met naïviteit. De vijandigheid van de wereld, maar ook haar tergende onverschilligheid worden uitermate serieus genomen. Er zullen steden en dorpen zijn die u
niet zullen willen ontvangen. Dring dan niet aan, ga ook niet driftig van huis tot huis. Het woord ‘vrede’ kan soms hopeloos vergeefs worden uitgesproken, het zal hoe dan ook weer bij je terugkeren. Het mag hun dan ontbreken aan geld, goederen en wapens, de leerlingen worden uitgerust met innerlijke vrede en vrijheid. De wapenrusting Gods, zou Paulus gezegd hebben.
Maar ’t blijft kwetsbaar. ‘Bedenk wel, ik zend jullie als lammeren onder de wolven’. De tegenkrachten zijn niet gering en kunnen de gemeente werkelijk beschadigen. Jaren geleden schreef Geert Mak een indrukwekkend verweerschrift tegen het oprukkende nationalisme en
radicalisme. Europa, zo stelt hij, is naar haar aard en ontstaansgeschiedenis uit vele nationaliteiten, ‘gedoemd tot kwetsbaarheid’. Ik denk dat dit ook voor de gemeente van Christus geldt. De pastoraal theoloog Anthonie Verheule droomde van de gemeente als ‘een terreurvrije ruimte’. Die gemeente bevond zich overigens vooral buiten de muren van de kerk.
Bijvoorbeeld aan die tafels waar af en toe van vrede wordt gehoord. Op die manier, angstvrij én kwetsbaar, gaan deze tweeënzeventig rond en wordt iets van het koninkrijk ervaren. En omdat de tweeënzeventig – in tegenstelling tot de eerste zendingsronde van de apostelen – niet bij name genoemd worden, dragen ze allereerst uw eigen naam.
Henk Janssen ofm, inleiding
Evert Jan de Wijer, preekvoorbeeld