- Versie
- Downloaden 119
- Bestandsgrootte 222.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 6 juni 2020
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
5 juli 2020
Veertiende zondag door het jaar
Lezingen: Zach. 9,9-10; Ps. 145; Rom. 8,9.11-13; Mat. 11,25-30 (A-jaar)
Inleiding
Zacharia 9,9-10
Deze lezing verkondigt een boodschap van hoop. Zij komt uit het tweede deel van het boek Zacharia, dat begint met een aantal profetieën over een glorieuze eindtijd voor het volk van God. Er moet vreugde zijn in Jeruzalem, want de messiaanse koning is in aantocht. Hij komt niet aangereden op een paard, maar nederig op een ezel (letterlijk geciteerd in Mat. 21,5 bij de intocht van Jezus in Jeruzalem).
Bekleed met gerechtigheid en glorie zal hij de hoorns van Efraïm (de strijdwagens en de macht van het noordelijk koninkrijk) en de paarden (de militaire wacht) van Jeruzalem verjagen. De (strijd)bogen zullen gebroken worden en hij zal vrede stichten tussen de volken. Zijn komst zal gekenmerkt worden door nederigheid en soberheid, helemaal anders dan het geval was bij doorsnee koningen, die hielden van pracht en praal, van oorlogswapens en machtsvertoon. Deze nederige messiaanse koning zal eeuwige vrede brengen door alle oorlogswapens te vernietigen. Zijn rijk zal zich uitstrekken van de Middellandse Zee tot de Perzische Golf en van de Eufraat tot de einden der aarde, kortom zijn rijk zal veel groter zijn dan Israël in zijn geschiedenis ooit heeft gehad. Het zal niet met wapens verkregen worden, maar met nederigheid en zachtmoedigheid.
De ezel is daarvan een sprekend symbool. Paarden en strijdwagens staan voor militaire macht en vertrouwen op eigen kracht. Ezels daarentegen vechten niet en worden niet ingezet in de strijd, maar zij dienen en dragen lasten. Zij stoten zich geen tweemaal aan dezelfde steen, want het zijn ook zeer slimme dieren. Onvermoeibaar en zonder één stap verkeerd te zetten torsen zij lasten over smalle bergpaadjes. In het evangelie biedt Jezus zichzelf aan om de lasten van anderen te dragen en hen zo rust en verlichting te schenken.
Psalm 145
In deze psalm is er sprake van machtige daden, maar gesteld door een God die goed, genadig, liefdevol, geduldig, trouw, gul, rechtvaardig en nabij is, die een steun is voor wie gevallen is, die opricht wie gebukt gaat en die de klachten van de mensen hoort en over hen waakt.
Romeinen 8,9.11-13
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Matteüs 11,25-30
Deze tekst, die we misschien eerder bij Johannes zouden verwachten, is een van de mooiste passages uit het Matteüsevangelie. Het bevat drie delen: een lofprijzing (vv. 25-26), een plechtige verklaring over de rol van Jezus in Gods heilsplan (v. 27) en een dringende oproep aan allen die het moeilijk hebben om naar Jezus te komen en van hem te leren (vv. 2.8-30).
Jezus prijst God omdat hij deze dingen (namelijk alles wat hij in Palestina in woord en daad aan het bewerken is) geopenbaard heeft aan eenvoudige en onwetende mensen, terwijl verstandigen en wijzen er niets van begrijpen. Met wijzen en verstandigen worden hier ongetwijfeld deze Farizeeën en de Schriftgeleerden bedoeld. Zij staan op de leerstoel van Mozes en zeggen wat mag en wat niet mag. Zij menen onwetende anderen te kunnen leiden. Maatschappelijk staan zij hoog in aanzien, maar in feite zijn het huichelaars en blinde leiders, zegt Jezus verderop in zijn strafrede tegen hen (Mat. 23). Tegenover deze zogenaamde wijzen stelt Jezus de kleinen. Dat zijn de armen van geest uit de zaligsprekingen (Mat. 5,3): eenvoudige mensen, die de mentaliteit van een arme hebben omdat zij weten dat het leven een gave is, en omdat zij openstaan voor God van wie zij alles verwachten. Daardoor zijn zij, van nature uit, meer geschikt en ontvankelijker om Jezus’ boodschap te verstaan dan de arrogante en zelfgenoegzame rijken en geleerden die het altijd beter menen te weten en die minachtend neerkijken op de eenvoudige en kleine mensen.
Mag ik een voorbeeld geven: mijn moeder was een eenvoudige vrouw, die geen universitaire studies had gedaan en de Bijbel nooit gelezen had. Toch kende zij de Bergrede beter dan ik, die doctoreerde in theologie en die er twee boeken over geschreven heeft. Als het erop aankwam naar mensen in nood te luisteren en hen te helpen – zomaar, totaal onbaatzuchtig, spontaan, vanzelfsprekend, met humor en veel gezond verstand – stond zij veel verder dan ik. Eenvoud en zachtmoedigheid stonden in haar hart gegrift. Zij had dat en was zo. Daarmee wil ik niet beweren dat geleerde mensen niet eenvoudig en zachtmoedig zouden kunnen zijn, integendeel, maar dat geldt zeker niet voor de zogenaamde wijzen die Jezus hier bedoelt.
De tweede strofe spreekt over de eenheid tussen de Vader en de Zoon: Alles is mij toevertrouwd door de Vader en niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is, dat weet alleen de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren. Vader en Zoon staan op hetzelfde niveau en zijn gelijkwaardig (vergelijk met Joh. 3,15 en 5,19-26). Wij kennen de Vader door de Zoon. Nooit hebben we zo goed begrepen wie God is en zoveel van God gezien als in de tijd dat Jezus onder ons was. Wanneer Jezus over God sprak, sprak hij over iemand die hij heel goed kende en met wie hij intiem verbonden leefde. In woord en daad heeft hij ons zijn Vader leren kennen. Nooit is er iemand geweest die God zo duidelijk en met zoveel gezag geopenbaard heeft als Jezus van Nazaret.
De derde strofe roept op naar Jezus te komen en zijn leerling te worden. Aan wie vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, zal hij rust en verlichting schenken. Helemaal anders dan de Farizeeën en de Schriftgeleerden, die zware lasten oplegden om tot het koninkrijk van God toe te treden. Het juk van de Tora was zwaar om dragen omdat de Farizeeën er mondeling allerlei onmogelijke en overdreven eisen aan hadden toegevoegd (zie Mat. 23). Het juk van Jezus daarentegen is licht omdat hij zachtmoedig is en nederig van hart. Deze typering sluit aan bij vers 25, waar hetzelfde wordt gevraagd van degenen aan wie God zich wil openbaren. Jezus vraagt geen onmogelijke dingen en stelt geen onmogelijke eisen. Omdat hij zelf nederig is en arm, vraagt hij niets dat de menselijke krachten te boven gaat. Meer nog, hij helpt dragen, want hij is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Hij is niet gekomen om lasten op te leggen, maar om lasten te helpen dragen. Altijd is het hem om de concrete mens te doen, vooral om de gekneusde mens die hij blijft opzoeken en helpen, dwars door alle wetten en voorschriften heen, het moge kosten wat het wil. De gerechtigheid die hij verkondigt gaat daarom veel verder dan die van Farizeeën en Schriftgeleerden. Zij is veel delicater en veel menselijker dan in wetten en voorschriften kan worden uitgedrukt. Jezus zegt dat de sabbat is er voor de mens en niet de mens voor de sabbat. Hij kan vergeven en mensen nieuwe kansen geven. Nederig en geknield wast hij de voeten van zijn leerlingen.
De teksten die hier op de achtergrond meeklinken zijn die over de dienaar van JHWH uit Jesaja 42–55. Zijn trouw aan God maakt hem tot een dienaar, die alles over heeft voor anderen, die niet roept en schreeuwt, die het geknakte riet niet afbreekt, die de kwijnende vlam niet dooft, die aandachtig kan luisteren, die de moedelozen opbeurt en recht verschaft en die niet bang is om te lijden als dat van hem gevraagd wordt. Zo is Jezus. Helemaal. Daarom is zijn juk zacht en zijn last licht.
Preekvoorbeeld
Op Jezus’ woord: ‘Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan,’ zou de preek natuurlijk onze vermoeidheid en vermoeienis kunnen peilen en eindigen met de verzuchting dat ook de pastor aan vakantie toe is.
De tekst leent zich ertoe alle lasten die mensen met zich meedragen te benoemen. Dan zouden wij ons misschien wel begrepen voelen, maar we gingen toch weer even moe en bezwaard naar huis.
Jezus zegt echter: ‘Ik zal u rust geven.’ En zodra Jezus dat zegt dient – als een schepping uit het niets – de rust zich aan. Op zijn woord, zodra je het hoort, is de rust hier en verstaat zich met je onrust. O ja, de golven gaan hoog en de vermoeidheid slaat toe, de onrust blijft, maar naar dit woord van Jezus kun je altijd terugkeren. ‘Ik zal jullie rust geven.’ ‘Jullie zullen werkelijk rust vinden,’ zo staat het in de Nieuwe Bijbelvertaling. Voorheen werd vertaald: ‘Ge zult rust vinden voor uw zielen.’
Ik begrijp wel waarom de Nieuwe Bijbelvertaling dat anders vertaald heeft, want die zielenrust doet je denken aan: het einde van dit leven, rust voor de zielen aan gene zijde, maar dat is hier niet bedoeld. Dit woord van de Heer is gericht tot ons, hier, nu: ‘Je zult werkelijk rust vinden.’
Het hangt er niet vanaf of je wel goed zoekt, want mét dat de Heer zijn woord heeft gesproken ís de rust al naar je toe gekomen. Het hangt er niet vanaf of je deze rust wel waardig bent, want hij heeft het met zijn volmacht gesproken, met groot gezag. Daar ga jij niet jouw aarzelingen tegenin brengen. Het hangt er ook niet vanaf of je je onrust wel de baas wordt, want waar Jezus van spreekt, is van rust te midden van de onrust, een vrede te midden van de onvrede.
Die rust en vrede zijn er eigenlijk nog niet, maar omdat hij het gesproken heeft zijn ze toch gekomen: de rust en de vrede, als gehoorzame schepselen die zorgen dat ze er zijn wanneer hij hen roept.
Hier in het evangelie worden de vermoeidheid en de onrust veroorzaakt door de lasten die een mens met zich meedraagt, je gaat eronder gebukt. Het zijn de lasten en hoe die op je drukken. Maar het is ook hóe je ze draagt: de wijze waarop jij gewend bent je lasten te dragen, met een hardvochtig juk door jezelf of anderen opgelegd.
Het gaat om de wijze waarop je je lasten draagt. Jezus zegt: ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht.’ Dat is niet als bij toverslag. Het moet geleerd: ‘Neem mijn juk op je en leer van mij.’ Dat juk op je nemen, is in de bijbelse beeldspraak: het je verbinden met het koninkrijk van God en het onderhouden van Gods geboden. Het juk op je nemen, als Jezus het zegt, is ook: het op je nemen van je kruis. Dat is zwaar en pijnlijk en toch spreekt Jezus van een lichte last.
Ik las ooit een indrukwekkend interview met de schrijfster Hannes Meinkema, waarin zij zegt over haar eigen omgang met ziekte en pijn: ‘Toen was het bijna Pasen. Ik dacht aanvankelijk: straks hangt die man daar weer aan dat kruis, wat moet ik ermee. Tot ik zag dat het Paasverhaal ging over de transformatie van mijn pijn.’ Dat is: een gedaanteverandering van wat de Bijbel dood noemt, in wat de Bijbel leven noemt.
Het is vaak misverstaan: alsof wat de Bijbel dood noemt, een biologisme zou zijn, iets biologisch: dat je hart ophoudt met slaan. Maar dat is het niet: een leven dat er alleen om gaat dat alles nog werkt, dát is wat de Bijbel dood noemt. Het enkel en alleen voor jezelf leven, in je dooie uppie, dát is wat de Bijbel dood noemt. Het totaal beheerst worden (de Bijbel spreekt van slavernij) door één ding: je geld of je carrière, de gezichtsvernauwing van je verslaving aan alcohol, gokken of gamen, dát is wat de Bijbel dood noemt, dat dooie uppie.
En leven is dan ook niet dat de biologische functies het nog doen, maar dat je leeft mét God en mensen. In bijbelse termen: dat je je in dienst stelt van de gerechtigheid, dat je je verbindt met wat niet met jou ophoudt, dát is leven. Zoals de apostel zegt: ‘Hij die Christus heeft opgewekt, zal ook u die sterfelijk bent, levend maken door zijn Geest, die in u leeft.’ Je wordt levend door wat in je leeft.
Geloven is niet de dingen mooi praten. Geen vlucht weg van deze bittere werkelijkheid met zomaar een gemakkelijk beroep op heel andere werkelijkheden. Nee, dít is het leven ons gegeven. En ook: dít lichaam met z’n glorie, z’n schoonheid en z’n mankementen, je lek en gebrek.
Je littekens poets je niet meer weg. De pijn in je botten en de kanker in je lijf, je tilt er zwaar aan, je draagt het moedig of minder moedig; het is niet aan een ander daarover te oordelen.
Dat de rust en de vrede van hier met je meegaan, is niet om het straks op te nemen tegen de onrust en die te bezwéren, of om te vuur en te zwaard de onvrede te bekampen. Ze gaan met je mee, niet om de onrust en de onvrede te niet te doen. Laten we het niet te mooi maken. Die onrust en onvrede zullen hun reden ook wel hebben.
Niettemin, op Jezus’ woord komen ze als geroepen: de rust en de vrede – om je metgezel te zijn. Ze blijven in de buurt. Of anders gezegd: het messiaanse leven komt niet zegepralend binnen, maar nadert in een heel nederige gestalte, komt als een schamele man op een ezel aanrijden.
Op hem hebben wij onze hoop gesteld. Hij is onze vrede.
inleiding dr. Sylvester Lamberigts
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen