- Versie
- Downloaden 59
- Bestandsgrootte 108.24 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 6 juni 2023
- Laatst geüpdatet 6 juni 2023
13e zondag dhj, A jaar, 2-7-2023
2 juli 2023
Dertiende zondag door het jaar
Lezingen: 2 Kon. 4,8-11.14-16a; Ps. 89; Rom. 6,3-4.8.11; Mat. 10,37-42 (A-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: 2 Koningen 4,8-17
Gastvrijheid betonen voor een gast is hoger
in waarde dan het ontvangen van de Sjekina
(Sjabbat 127a)
en houd de gastvrijheid in ere,
want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen
(Hebreeën 13,2)
Uit de verwantschap tussen 1 Koningen 17 en 2 Koningen 4 blijkt dat Elisa een goede opvolger van Elia is. Uit onze perikoop wordt duidelijk dat de vrouw uit Sunem wat gastvrijheid betreft een echte dochter van Abraham en Sara is (Gen. 18,1-15; zie: TvV juli/augustus 1995, 217v).
Niet de profeet Elisa, maar deze welgestelde vrouw is de hoofdfiguur in ons verhaal. Zij is belangeloos gastvrij voor Elisa en zijn dienaar Gechazi (4,8.13; vgl. Luc. 24,29). Zij zorgt niet alleen voor hun eten, maar laat ook een logeerkamer voor hen bouwen (4,10v). Zij herkent in Elisa een heilige man van God: iemand die door God apart gezet is om een teken van zijn heiligheid te zijn (4,9; Lev. 19,2). Door Elisa en zijn dienaar een gastvrije plek in haar huis te geven, verleent zij gastvrijheid aan de Heilige: in de vreemdeling mag God bij haar zijn intrek nemen. Voor de Sunamitische is deze gastvrijheid zo vanzelfsprekend dat zij van haar gasten ook niets terug verwacht (4,13v).
Elisa wil echter graag iets terugdoen. Van zijn dienaar Gechazi verneemt hij dat zij geen zoon heeft en dat haar man oud is. De heilige man van God laat de Sunamitische vrouw roepen. Zoals Sara (Gen. 18,10) blijft zij bij de deuropening staan en kan zij niet geloven dat zij volgend jaar een zoon aan haar hart zal drukken (4,14vv; Gen. 18,11-15). Maar voor de Getrouwe, de God van Abraham en van Sara is niets te moeilijk. Het woord van de heilige man van God blijkt betrouwbaar. De Sunamitische baart een zoon, er is weer toekomst voor haar en haar oude man. Een vrouw om na te volgen!
Epistellezing: Romeinen 6,3-11
Zie: S. Lamberigts en A. van den Akker SJ, Romeinen. Christus onze gerechtigheid, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 75-86
Moge het gedenken van Dries van den Akker SJ (1945-2022) ons tot zegen zijn!
Evangelielezing: Matteüs 10,34-42
In Matteüs 10,5-23 zendt Jezus de Twaalf naar de verloren schapen van het huis Israël (10,5-6) In Matteüs 10,24-42 wijst Jezus zijn leerlingen erop dat zij door Hem te ontvangen ook te lijden zullen krijgen, niet alleen van de mensen (10,26-33), maar ook van eigen familieleden (10,34-37).
Juist door vredestichters te zijn (5,9) en met de vredesgroet mensen te begroeten (10,12-15), zal er een scheiding komen tussen mensen die Jezus willen navolgen en dus de vrede waard zijn en hen die dit niet willen. Door de keuze voor of tegen Jezus ontstaat deze pijnlijke scheiding tot in de eigen familie (10,34-37; 8,21v; Mich. 7,6).
In de navolging van Jezus zullen de Twaalf deze keuze niet uit de weg mogen gaan. Omwille van Jezus zullen zij hun kruis opnemen en hun leven verliezen en zo het leven vinden (10,38v).
De opdracht van Jezus eindigt met bemoedigende woorden over gastvrijheid. Door de combinatie met de lezing uit 2 Koningen komt het accent hierop te liggen (10,40vv).
Geïnspireerd door de gastvrijheid van Abraham en Sara en van de Sunamitische welgestelde vrouw durft Jezus de Twaalf die bij hun rondtrekken volledig aangewezen zijn op de hulp van de mensen die zij onderweg aantreffen, toe te vertrouwen aan de gastvrijheid van anderen. Jezus identificeert zich met zijn leerlingen: wie hen opneemt, neemt Jezus op en zijn Zender (God). De gastvrije mensen zullen beloond worden met het loon van een profeet of van een rechtvaardige. Wie één van deze kleinen (= de Twaalf) een glas fris water geeft, zal zijn loon niet ontgaan.
Jezus zendt zijn leerlingen uit om met open handen en de vredesgroet op de lippen het nabij komen van het koninkrijk der hemelen te verkondigen. Zij kunnen zich in zijn Naam toevertrouwen aan de gastvrijheid van anderen. Zo zullen zij ontdekken dat gastvrijheid een vindplaats van God is.
Wat echter de apostelen en de profeten aangaat,
moeten jullie volgens het voorschrift van het evangelie als volgt handelen:
Iedere apostel die naar jullie toe komt moeten jullie ontvangen als de Heer.
Hij moet echter niet langer dan een dag verblijven;
wanneer het echter nodig is ook nog een tweede.
Wanneer hij echter drie dagen blijft is hij een pseudoprofeet.
Als de apostel vertrekt moet hij niets meenemen dan brood
totdat hij weer komt overnachten.
Als hij geld vraagt, is hij een pseudoprofeet.
(Didachè XI,3-6)
Overal waar de broeders verblijven,
in kluizenarijen of op andere plaatsen,
zullen zij vermijden zich een plaats toe te eigenen
of deze aan iemand te ontzeggen.
En wie er ook bij hen komt,
vriend of vijand, dief of rover,
hij zal welwillend ontvangen worden.
Als de broeders door de wereld trekken,
zullen zij onderweg niets meenemen,
geen beurs, geen reiszak,
geen brood, geen geld en geen stok.
En in welk huis zij ook binnengaan,
zullen zij eerst zeggen:
vrede aan dit huis.
(Franciscus, De Eerste Regel 7,13-14; 14,1-2)
Eens, toen Franciscus vanwege zijn oogziekte veel pijn had, zei een gardiaan tot hem: Broeder, waarom laat je je gezel niet eens wat voorlezen uit de Profeten of een van de andere boeken van de Heilige Schrift? Je geest zal daardoor vreugde vinden in de Heer en zich getroost en bemoedigd voelen. Hij wist immers dat Franciscus steeds van grote vreugde vervuld werd wanneer hij uit de Heilige Schrift hoorde lezen. Maar de heilige antwoordde hem: Het is goed de getuigenissen van de Schrift te lezen. Het is goed er de Heer onze God in te zoeken. Maar ikzelf heb me de Schrift zo eigen gemaakt dat het voor mij voldoende is erover te mediteren en na te denken. Meer heb ik niet nodig, mijn broeder, ik ken Christus, de arme Gekruisigde.
(1 Celano 103)
Literatuur
H. Janssen OFM, Gastvrijheid: vindplaats van God. Over de maaltijd in de bijbel, in: Wijs-7, 22 (april 1997) 3-4
A. Mello, Mattheüs, De Schriftgeleerde, Kampen 2002
K. Smelik, 2 Koningen, ’s-Hertogenbosch 1994
J. Smit, Het verhaal van Matteüs, Zoetermeer/Averbode 2007
W. Weren, Vensters op Jezus, Zoetermeer 1988
Preekvoorbeeld
Het evangelie van vanmorgen maakt het ons niet gemakkelijk. Jezus lijkt wat voor ons dierbare waarden en idealen zijn, nogal te relativeren. Door de liefde voor Hem te stellen boven de liefde van kinderen voor hun ouders, van ouders voor hun kinderen en, voegt Lucas er in de zin van het evangelie nog aan toe, zelfs boven de liefde van een man voor zijn vrouw, lijkt Jezus weinig waardering te hebben voor wat door ons als een groot goed wordt beschouwd, namelijk dat er harmonie is in gezinnen en families tussen ouders en kinderen, tussen kinderen onderling en tussen man en vrouw, vader en moeder. Waar deze harmonie ontbreekt wordt dikwijls veel verdriet geleden.
Zegt Jezus nu vanmorgen dat wij hier niet te veel waarde aan moeten hechten? Hier niet te zeer ons geluk in moeten willen vinden?
Wat wil Jezus vandaag in Godsnaam zeggen?
Hoe wij het ook wenden of keren, Jezus relativeert de liefde van de harmonieuze familiebanden. ‘Relativeren’. Voor ons betekent dit woord al gauw: onbelangrijk maken, onbetekenend, minder waar. Maar wanneer wij dit woord letterlijk nemen betekent ‘relativeren’: iets ergens aan vastmaken; iets ergens mee in verband brengen, zodat je het in betere verhoudingen kunt zien. ‘Iets is relatief’ betekent niet dat iets van niet zo veel betekenis is, maar dat wij er pas de juiste betekenis van zien, wanneer wij ook zien waar het allemaal mee te maken heeft en mee samenhangt. En vaak krijgt iets in die samenhang pas echt betekenis.
Vandaag relativeert Jezus onze familierelaties. Dat wil zeggen: Hij brengt die in verband met het geloof. Als je onze familierelaties bekijkt in samenhang met ons geloof in Jezus, wordt duidelijk dat er spanningen kunnen bestaan tussen die familierelaties en onze gelovige verbondenheid met Jezus en dat je soms niet voor alle twee tegelijk kunt kiezen. Dit komt omdat wij als gelovige mensen, als leerlingen van de Heer, niet van elkaar zijn maar van de Heer. Wij gaan niet over elkaars geloof. Als gelovigen zijn kinderen niet van hun ouders en ouders niet van hun kinderen, een man niet van zijn vrouw en een vrouw niet van haar man. Als gelovigen zijn wij van de Heer en van niemand anders. Alleen Hij beschikt over ons geloof. Wij hebben het niet in de hand of onze kinderen gaan geloven of niet; wij mogen elkaar ook niet met dwang in het geloof vasthouden. Wanneer Jezus zich door mensen laat ontmoeten om in hen het geloof te wekken, zegt Hij niet: geloof alsjeblieft om een goed voorbeeld te geven aan je kinderen. Hij zegt ook niet: onderhoud alsjeblieft de geboden, want anders is dat zo’n teleurstelling voor je ouders. Ook vraagt Hij niet: vertel eens, wie zijn je vader en moeder, want anders weet ik niet of ik je wel of niet als mijn leerling wil. Of: geloven jullie kinderen nog wel in mij? – want anders kunnen jullie mijn leerling niet meer zijn. Wanneer Jezus het geloof wekt in iemands hart, zegt Hij: Ik wil jou. En Hij vraagt: wil jij Mij? En niemand anders dan u en ik kunnen deze vraag beantwoorden. Onze vaders niet, onze moeders niet, onze kinderen niet, onze man of vrouw niet. Dat kunnen enkel u en ik.
Er kunnen zich in het leven situaties voordoen waarin het pijnlijk voelbaar wordt dat wij als gelovigen niet van elkaar zijn, óók niet als je familie bent van elkaar. Bijvoorbeeld wanneer er in je familie of in je kring van dierbaren iemand omwille van het geloof dingen doet die je in verlegenheid brengen of eenzaam maken. Iemand maakt vanuit het geloof radicale keuzes, gaat voor het klimaat, voor vluchtelingen, voor verslaafden of andere mensen en doelen waar jij je ongemakkelijk bij voelt. Of wanneer iemand, geraakt door Jezus, wegtrekt naar het andere eind van de wereld om daar mensen te helpen die worden uitgebuit en onderdrukt, maar daarmee hier anderen in een grote leegte achterlaat. Maar het kan ook blijken wanneer jijzelf, door vast te houden aan het geloof vervreemdt van geliefden, gezinsleden, die dat geloof niet langer met je delen. Dan merken wij dat het geloof pijn kan doen, juist omdat wij in het geloof niet van elkaar zijn; omdat wij anderen niet mogen dwingen samen met ons te blijven geloven. Want wat er tussen een mens en Jezus is, is van die mens en Jezus. Niet van u en van mij.
Mij dunkt dat het bij de realiteitszin van het geloven hoort er rekening mee te houden dat de roep van Jezus soms pijnlijk voelbaar kan worden in ons leven; dat wij als gelovigen niet van elkaar zijn en niet over elkaars geloof gaan; dat zich situaties kunnen voordoen waarin het geloof in de Heer bepalender is dan familiebanden. Jezus zegt niet dat we die banden moeten opgeven om zijn leerling te kunnen zijn, of dat wij, omwille van Hem, die familiebanden soms maar moeten laten schieten en verbreken en desnoods maar ten koste van goede familiebanden in ons geloof moeten volharden. Jezus zegt ook niet dat voor gelovigen ouders of kinderen, man of vrouw op de tweede plaats komen en dat alle liefde en aandacht die je daaraan besteedt in mindering komen op het leerling zijn van Hem. Ook niet dat wij kunnen zeggen dat iemand, naarmate hij minder met zijn familie op heeft of er meer mee overhoop ligt, een betere leerling van Jezus is. Dat zou inderdaad heel ongemakkelijk zijn. Want dan zouden wij van ons geloof misbruik kunnen gaan maken. Ouders zouden hun kinderen de toegang kunnen ontzeggen tot het ouderlijk huis omdat zij niet meer geloven; kinderen zouden hun ouders kunnen laten vereenzamen, omdat zij van het geloof van hun ouders niks meer moeten hebben.
Maar op deze manier gaan gelovigen niet met elkaar om, want geloof verenigt. In het geloof maakt het hart plaats voor velen, voor iedereen, want, nogmaals, wat er aan geloof en ongeloof in mensen is, daar gaan wij niet over, maar Jezus alleen.
Wat Jezus wel zegt met die moeilijke woorden waarmee het evangelie van vandaag begon is, dat voor wie in Hem gelooft, Hij op de eerste plaats komt en dat daarom al onze idealen, ook dat van een harmonieus gezinsleven, daarmee in verband dienen te worden gebracht. Dat geen van onze idealen op zichzelf heilig zijn, maar enkel voor zover zij ruimte houden of maken voor het geloof, en Christus de ruimte geven om op zijn manier, ook als dat een manier is die niet altijd gelegen komt, een beroep te doen op u, op mij, en het geloof te wekken. Dat geloof waarin wij niet van elkaar zijn, maar van de Heer alleen.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM
Moge het dankbaar gedenken van Jan van den Eijnden (1946-2023) ons tot zegen zijn.