- Versie
- Downloaden 50
- Bestandsgrootte 279.12 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
26 juni 2016
Dertiende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Kon. 19,16b,19-21; Ps. 16; Gal. 5,1.13-18; Luc. 9,51-62 (C-jaar)
Inleiding
Toerusting van volgelingen
In de lezingen van deze zondag gaat het over mensen die geroepen worden. In de eerste lezing uit het eerste boek Koningen horen we hoe Elia de opdracht krijgt om Elisa te zalven tot zijn opvolger als profeet. Hij werpt hem zijn mantel toe en daarmee ook de geestkracht, die daaraan verbonden is.
En in het evangelie horen we hoe Jezus koers zet naar Jeruzalem en de beslissende fase van zijn optreden ingaat. Degenen die hem zullen volgen op die weg komen voor ingrijpende keuzes te staan. Jezus bereidt hen erop voor om de juiste keuzes te kunnen maken. De weg naar Jeruzalem als een leerroute.
1 Koningen 19,16b.19-21
In deze eerste lezing horen we over de roeping van Elisa, als opvolger van de profeet Elia.
Aan deze roeping gaat het nodige vooraf en het is goed om daar weet van te hebben, alvorens in te gaan op de lezing van deze dag. Want er zijn allerlei verbanden tussen de lezing van vandaag en wat daaraan voorafgaat.
De roeping van Elisa vindt plaats kort nadat de profeet Elia een diepe crisis heeft doorgemaakt, waarin hij het bijltje erbij neer wilde gooien. Want ondanks zijn onvermoeibare ijver voor de zaak van JHWH hebben de Israëlieten namelijk het verbond met JHWH met voeten getreden, ze hebben altaren omvergehaald en profeten van JHWH gedood. Elia voelt zich helemaal alleen en zijn leven is in gevaar (19,10.14).
Elia betekent: ‘Mijn God is JHWH’. Een betekenisvolle én kritische naam in een tijd waarin de Baälcultus in Israël hoogtij vierde onder aanvoering van Izebel, de vrouw van koning Achab. Op de berg Karmel heeft Elia het in zijn eentje opgenomen tegen de profeten van Baäl en hij heeft hen inderdaad overwonnen in naam van JHWH (18,20-40). Izebel is er daarna op uit om Elia te doden. Deze slaat op de vlucht, laat zijn dienaar ergens achter en trekt de woestijn in. Hij verlangt te sterven (19,3v).
Dan is het een engel die hem doet opstaan en eten. En vervolgens loopt hij in veertig dagen en nachten tot bij de berg van God, de Horeb (19,5-8). Die berg kennen we als de berg Sinaï uit het verhaal van de Hebreeën op hun tocht door de woestijn, na de uittocht uit Egypte. Het is de berg van de ontmoeting met JHWH. Ook nu bij Elia vindt er een ontmoeting plaats.
Er staat dat JHWH aan Elia voorbij trok: niet in een storm, niet in een aardbeving, niet in een vuur, maar in ‘het suizen van een zachte bries’(19,11v). Uit ontzag voor JHWH bedekt Elia zijn gezicht met zijn mantel (19,13).
Tijdens die ontmoeting met JHWH op de berg Horeb herhaalt Elia zijn klachten: over het volk dat zich van JHWH heeft afgekeerd, over zijn gevoel van alleen te staan én over zijn leven dat bedreigd wordt.
Daar op de berg Horeb wordt de zending van Elia vernieuwd: ‘Ga terug op je weg door de woestijn naar Damascus’ (19,15). Daar in Aram, het huidige Syrië, en ook in Israël moet hij nieuwe koningen zalven, die een andere wind zullen doen waaien. En tevens moet hij Elisa, zoon van Safat, tot zijn opvolger zalven. Er komt dus iemand die zijn zending zal voortzetten. De bijna identieke naam van zijn opvolger, Elisa (God is redding) duidt op continuïteit. En bovendien zal er in Israël een rest overblijven van mensen die niet voor Baäl hebben gebogen (19,17v). En zo horen we hoe in de hernieuwde zending van Elia de klachten, die hij vrijmoedig aan JHWH had voorgelegd, zijn meegenomen.
Elia laat zich zenden: ‘Hij ging’ (v.19). Zoals Abram de opdracht kreeg om te gaan en hij ging (Gen. 12,4). Als we ons realiseren dat Elia er helemaal doorheen heeft gezeten en de pijp aan Maarten heeft willen geven, dan is dat een geweldige omslag. De ontmoeting met JHWH op de Horeb heeft hem weer moed en perspectief geboden. Daarom staat er ook: ‘Hij ging vandaar’, dat wil zeggen vanaf de Horeb. Hij ging weer de wereld in, waar hij eerder nog meende niets meer te zoeken te hebben. ‘Hij ging vandaar en vond Elisa’ (v. 19). Alleen wie op weg gaat, kan vinden.
Elisa is aan het ploegen. Dat is een belangrijke bezigheid. De grond bewerken en klaarmaken om er het zaad in uit te kunnen strooien, zodat er voedsel komt voor velen. Dat is werken aan vrede en gerechtigheid. Zoals het bij Jesaja staat in een visioen over het einde der dagen: dan smeden zij zwaarden om tot ploegscharen’ (Jes. 2,4). Door te ploegen werk je mee aan de toekomst.
Twaalf koppels ossen duiden op de twaalf stammen van het volk, de oorspronkelijke samenstelling van het volk, die echter al snel uiteen gevallen is in twee verbanden. Maar de hoop op hereniging ging nooit verloren.
Elia werpt zijn mantel toe aan Elisa. Een mantel is het meest persoonlijke bezit van iemand, de beschutting van diens lichaam: men slaapt er immers in (Ex. 22,25v). In dit geval is de mantel ook uitdrukking van de identiteit van de drager, een profeet. Elders wordt Elia herkend aan deze mantel: een haren mantel met een leren gordel (2 Kon. 1,8).
In het geval van Elia zit er nog een extra betekenis aan de mantel. Eerder hoorden we dat Elia met deze mantel zijn gezicht heeft bedekt tijdens de ontmoeting met JHWH op de berg Horeb (19,13). De mantel is daarmee drager geworden van de profetische geest.
De gedachte dat met dit gebaar meer wordt overdragen dan een kledingstuk, wordt nog op twee andere manieren onderstreept door het slot van vers 19, waar letterlijk staat: ‘Toen Elia voorbij trok, zond hij zijn mantel over hem.’ Wat Elia hier doet bij Elisa, deed even eerder JHWH bij Elia op de berg Horeb: ‘Toen trok JHWH voorbij’ (19,11). En het werkwoord ‘zenden’, dat hier gebruikt wordt bij het overreiken van de mantel, kan ook gebuikt worden voor een geestelijke overdracht.
Elisa reageert direct op deze overdracht. Hij laat de ossen in de steek en gaat achter Elia aan.
De consequentie van het volgen is dat hij zijn vader en moeder moet verlaten en zijn stiel opgeven. Elisa spoort zichzelf aan om die realiteit onder ogen te zien en die stap te zetten: ‘Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader en moeder’ (v. 20). Het afscheid nemen is hier geen teken van aarzeling of poging tot vertragen of uitstel, maar een duidelijke stap van Elisa.
Elia antwoordt, zoals JHWH eerder tot hemzelf gesproken heeft: ‘Ga terug’ (v. 20; vgl. v. 15).
Deze woorden van Elia zijn een bevestiging en geen verwijt, zoals sommigen deze reactie verstaan. Als er iemand aarzelt, dan is het Elia zelf, wanneer hij zegt: ‘Heb ik u soms tot iets verplicht?’ Het is heel wat om iemand weg te roepen uit zijn vertrouwde omgeving én uit zo’n mooi werk. Maar roeping houdt in dat iemand dingen doet die hij nu eenmaal niet kan laten; dat kan ook inhouden dat je je geroepen weet om iets goeds en moois te verlaten omwille van een ander goed.
Elisa slacht zijn koppel ossen en bereidt het vlees op de jukken, die als brandhout dienst doen. Zo verbrandt hij letterlijk zijn schepen achter zich: er is geen weg meer terug. En het vlees deelt hij met het volk: een gemeenschapstichtende maaltijd met hen die blijven.
Daarna staat hij op, gaat achter Elia aan en wordt zijn dienaar. Zo is Elia, die eerder zijn dienaar achterliet (19,3) niet meer alleen.
Galaten 5,1.13-18
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-40
Lucas 9,51-62
Vanaf Lucas 9,51 zet Jezus vastberaden koers naar Jeruzalem. Deze wending in het evangelie wordt in de eerste verzen plechtig en programmatisch aangezet: ‘En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat hij zijn aangezicht richtte om naar Jeruzalem te reizen, en hij zond boden voor zich uit’ (NBG).
Met ‘zijn opneming’ wordt de hemelvaart van Jezus bedoeld (vgl. Hand. 1,2.11.22), maar wanneer hier sprake is van ‘de dagen van zijn opneming’, dan gaat het niet alleen om de hemelvaart, maar om heel de weg daar naartoe doorheen lijden, kruisiging en verrijzenis.
Vastberaden gaat Jezus op weg naar Jeruzalem: ‘Hij richt zijn aangezicht’. Al direct in het begin van de reis naar Jeruzalem ondervindt hij weerstand. Hij en zijn leerlingen zijn niet welkom in een Samaritaans dorp waar zij doorheen willen trekken. De verhouding tussen Joden en Samaritanen waren gespannen omdat zij elk op eigen wijze het geloof beleden. De Samaritanen hadden hun eigen heilige plaats op de berg Gerizim (Deut. 11,29; Joh. 4,20) en zij verhinderden vaker Joden de doorgang, met name pelgrims op weg naar Jeruzalem. Door ervaring wijs geworden vermeden velen dan ook de route door Samaritaans gebied en reisden via een omweg.
Jezus kiest er toch voor om die route te nemen. Waarom? Heel de reis naar Jeruzalem is een lange leerroute voor zijn leerlingen. Door middel van verhalen en handelingen onderricht Jezus zijn leerlingen over een manier van leven in zijn geest. En dat begint al direct wanneer zij door Samaritaans gebied trekken. Als de Samaritanen hen niet willen ontvangen stellen twee van zijn leerlingen voor om ‘vuur uit de hemel te laten neerdalen om hen te vernietigen’ (v. 54). Dat doet denken aan het optreden van de profeet Elia, die tot twee keer toe een gezantschap van de koning dat hem komt ophalen weerstaat door vuur uit de hemel af te smeken, dat hen verteert (1 Kon. 1,10.12). Maar Jezus wijst deze handelwijze af.
Hoewel Jezus in het evangelie van Lucas soms trekken heeft van de profeet Elia (vergelijk de tenhemelopneming van Elia op het einde van zijn leven en het begin van het evangelie van deze dag,waar sprake is van ‘de dagen van de opneming’ van Jezus), toch onderscheidt hij zich ook duidelijk van hem, zoals in deze situatie. Jezus wijst de weg van de vergelding af, in de lijn van wat hij eerder in het evangelie leert (6,27vv).
Meteen aan het begin van de reis naar Jeruzalem maakt Jezus aan zijn leerlingen duidelijk, dat degenen die hem willen volgen zich goed bewust moeten zijn dat er veel van hen gevraagd kan worden. Dat zij voor moeilijke keuzes kunnen komen staan en in loyaliteitsconflicten terecht kunnen komen.
In een drietal spreuken geeft hij de mogelijke consequenties van het volgen aan, en wel in extreme vorm. De eerste spreuk luidt: ‘De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen’ (v. 58). Jezus volgen kan met zich meebrengen dat je menselijke basisbehoeften moet ontberen.
De tweede spreuk luidt: ‘Laat de doden hun doden begraven; u moet het koninkrijk van God gaan verkondigen’ (v. 60). Dat is ook weer zo’n extreme situatie. Het begraven van doden is een belangrijk werk, dat met grote toewijding door Tobit wordt gedaan (Tobit 1,17v). Je zou het begraven van doden mogen aanduiden als verkondiging metterdaad. Toch, zo zegt Jezus, kunnen zich situaties voordoen waarin je aan de verkondiging voorrang moet geven, wetende dat er anderen zijn om de doden te begraven. Die anderen worden hier ook aangeduid als doden, maar daarbij zou het dan niet gaan om lichamelijk, maar om geestelijk doden.
Met de derde spreuk reageert Jezus op iemand die hem wil volgen, maar eerst nog thuis afscheid wil nemen. Tegen deze persoon zegt Jezus: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat en dan nog eens omkijkt, is niet geschikt voor het koninkrijk van God’ (v. 62). Deze spreuk doet direct denken aan Elisa in de eerste lezing vanwege het beeld van het ploegen. Maar hier wordt het beeld toch anders gebruikt. Hier wordt het beeld van het ploegen gebruikt voor het volgen, terwijl Elisa juist het ploegen moet opgeven om Elia te volgen.
Wie ploegt moet dat uiterst geconcentreerd doen, anders ontstaan er scheve voren. Daarom moet je als ploeger je blik steeds vooruit gericht houden, zoals Jezus in het begin van dit evangelie zijn blik vastberaden richt op Jeruzalem. Achterom kijken is een teken van onzekerheid en twijfel. Zoals een wielrenner die demarreert er voluit voor moet gaan en ook niet moet omkijken. Soms is er geen tijd te verliezen. De moeilijkste keuze is niet die tussen goed en kwaad, maar die tussen goed en goed of goed en beter.
Preekvoorbeeld
‘Er valt iets te kiezen!’
De korte tekst van de eerste lezing uit het boek Koningen doet het de lezer niet vermoeden, maar de profeet Elia bereidt zich voor op een definitieve confrontatie met koning Achab en diens vrouw Izebel. Zij bevorderden samen de afgoderij van Baäl, een vruchtbaarheidscultus die het recht van de sterkste predikte. Hieraan gingen zwakke mensen ten onder en vonden kinderen de offerdood. Deze cultuur, van the winner takes it all, dreigde het koningschap van Israël fundamenteel te veranderen. Niet langer kwam de koning op voor kwetsbare mensen als weduwe, wees en arme maar juist voor de elite. Ook onze tijd is bekend met dat fenomeen. De koning en zijn entourage gedragen zich als ‘godenzonen’ (Gen. 6,4), zij staan boven de wet; de Thora van God legt hier het loodje. In deze strijd op leven en dood biedt één mens nog verzet, Elia. Hij voelt zich verlaten en hoopt een geestverwant te vinden in Elisa, die met wel twaalf koppels ossen het verdroogde land ploegt; verwijzing naar de twaalf stammen van Israël, verdeeld en verdord land. Als Elia naar Elisa zijn mantel gooit, symbool van gezag, waardigheid en gerechtigheid, lijkt deze niet klaar om het stokje over te nemen. Elisa kan zich nog niet los maken van zijn ouders, van zijn gesettelde leven – wie kan dat wel? Dan zegt Elia op dit moment van eróp of erónder: ik verplicht je tot niets. Hij laat hem vrij, net als God dat met ons doet. Hoe anders dan de godenzonen van deze wereld, die anderen tot slaaf maken. In die vrijheid gebeurt het wonder, Elisa kiest voor het redden van het project van God met zijn volk. Samen met Elia vormt hij een koppel, bijeengehouden door dat stokje, het juk, dat ploegdieren dragen om elkaar bij het werk niet kwijt te raken. Elia en Elisa bewerken in vrijheid de grond van het beloofde land, maken haar vruchtbaar én weerbaar!
Paulus zegt in de tweede lezing dat het déze vrijheid is, waartoe Christus ons roept. Hij werpt de mantel ook naar ons. Wij worden uitgenodigd te werken aan het rijk van God. De vraag is of wij dat willen: werken aan een wereld waar het goed wonen is voor íeder mens. De schrijver van Psalm 16 spreekt namens de kwetsbaren als hij roept: ‘Bescherm mij, o God, U bent mijn erfdeel, mijn levensbeker, U maakt mij vertrouwd met de weg naar het leven.’
In woord en daad laat Jezus zien dat die weg ten leven altijd loopt naar God en medemens. Wanneer je de namen van Elia (mijn God is JHWH) en die van Elisa (mijn God heeft geholpen) bij elkaar optelt, kom je uit bij de naam van Jezus: JHWH is redding, Jesjoea. In de Bijbel staat deze naam voor een programma, een weg. De weg van Jezus is moeilijk en gevaarlijk, maar God redt. Terecht zegt Paulus dat, wanneer wij niet kiezen vóór maar tégen elkaar, wij dan kiezen voor het slavenjuk van eigenbelang, voor een leven als kat en hond, waarin wij elkaar uiteindelijk zullen verscheuren; daar is geen redden meer aan. Het kan een heel gevecht zijn om de goede weg te gaan, niet alleen tússen mensen, maar ook ín ons.
Iets van dát gevecht zien wij terug in het evangelie, waar de leerlingen Jezus vragen om de Samaritanen met vuur te slaan omdat zij hun meester niet wilden ontvangen aangezien hij naar Jeruzalem gaat. Misschien loopt Jezus daarom zo vastberaden, in het Grieks: ‘met een strak gezicht’. In deze stad, plaats waar zoveel profeten werden omgebracht (Luc.13,34), zal de strijd beslecht worden, lijkt Jezus te beseffen. Hij kan nog terug, maar Jezus kiest in vrijheid voor deze weg – welke weg kiezen wij? Wanneer iemand aan Jezus vraagt of hij hem mag volgen, zegt Jezus: weet waaraan je begint, je zult geen rust meer kennen.
Tegen een ander die nog naar zijn oude leven haakt, zegt Jezus dat een werker voor het koninkrijk juist vóóruit en niet achterom moet kijken. Waar Jezus opkomt voor de kwetsbare mens, legt hij de lat hoog. In zijn strijd om de gerechtigheid van de Thora voor de verdwaalde mens ontvangt Jezus kracht van God om overeind te blijven, en wijst hij ons de weg naar het leven. Sterker nog, Jezus ís de weg. Nog altijd komt hij op voor de zwakken in onze wereld en onze tijd: mensen die lijden onder moordende concurrentie, mensen zonder baan, zonder huis, zonder land; geen mantel die hen beschermt… De weg van Jezus loopt naar alle kwetsbaren, ook onder het kerkvolk, hij reikt de hand naar ieder die het kind van de rekening dreigt te worden. Wie durft het aan om de uitgeputte grond te bewerken en het verdorde land te bevloeien met het water van Gods belofte? Er valt wat te kiezen! Daar staat Jezus, gekleed in de mantel der liefde. Kan hij haar met ons delen?
inleiding drs. Theo van Adrichem OFM
preekvoorbeeld drs. Frank van der Knaap MA