10e zondag dhj, B jaar, 9-6-2024

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 7
  • Bestandsgrootte 196.25 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 7 april 2024
  • Laatst geüpdatet 7 april 2024

10e zondag dhj, B jaar, 9-6-2024

9 juni 2024
Tiende zondag door het jaar

Lezingen: Gen. 3,9-15; Ps. 130; 2 Kor. 4,13–5,1; Mar. 3,20-35

  

Inleiding

Op het eerste gezicht hebben de lezing uit Genesis en het evangelie weinig raakvlak. Bedenkt men echter dat in de christelijke traditie het paradijsverhaal vaak verbonden werd met de zondeval – Adam en Eva aten beiden ondanks het verbod van God, de vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad -, dan is de link met de evangelietekst juist het tegendeel hiervan, namelijk wél de wil van God doen; ieder die dat doet is moeder, broer of zus van de nieuwe Adam, Jezus.
Psalm 130 zingt over de vergeving en genade die steeds bij God te vinden zijn.

Genesis 3,9-15
Het begin van het boek Genesis, het scheppingsverhaal (Gen. 1–2,4a), wordt gevolgd door het verhaal van de mens in de tuin van Eden: ‘De Heer God bracht de mens in de tuin van Eden om die te bewerken en erover te waken. Hij legde hem het volgende verbod op: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven’ (2,15-17). Die boom stond met de boom van het leven in het midden van de tuin.
De aarde (adama) en de uit aarde door God geboetseerde mens (adam) zijn nauw met elkaar verbonden.

Omdat de Heer God het niet goed vond dat de mens alleen was – een teken dat de mens een relationeel wezen is – vormde Hij uit de rib van de mens (niet: man!) een vrouw. Genesis 2 eindigt met de woorden: ‘Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.’
Daarop volgt het verhaal van de slang en de vrouw. De slang, het slimste dier van alle in het wild levende dieren, weet haar over te halen om de vruchten te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad, die zij op haar beurt aan Adam geeft. Zij kunnen nu tussen goed en kwaad onderscheiden en ontdekken ook zij dat ze naakt zijn.
Als God Adam roept: ‘Waar ben je?’, komt hun zwakheid aan het licht en verdrijft God hen uit de tuin uit vrees dat zij ook van de boom van het leven zullen eten. Vanaf nu is er een einde gekomen aan de oorspronkelijke harmonie tussen mens, aarde en dier.
Wel maakt God kleren voor hen van huiden, een teken van zijn barmhartigheid. Uit het verdere verloop van het verhaal zal blijken dat God zich blijft bekommeren om deze beide mensen en hun nakomelingen.

Men kan het paradijsverhaal ook anders lezen dan als verhaal over zondeval – het woord ‘zonde’ komt er niet in voor – en de dikwijls gesuggereerde seksuele verdorvenheid van de mens. Ellen van Wolde noemt de overtreding van het verbod van God een noodzakelijke ongehoorzaamheid en het begin van een menselijk groeiproces. Kennis schept voorwaarden voor een leven buiten de tuin. Want wat heeft God aan een bewerker van de aarde die niet op eigen benen kan staan?

Tot slot:
De scheppingsverhalen in het boek Genesis bevatten in hun symbolische en verhalende taal een grondig onderricht over het menselijk bestaan en zijn historische werkelijkheid. Deze verhalen suggereren dat het menselijk bestaan gebaseerd is op drie fundamentele, nauw met elkaar verbonden relaties: de relatie met God, die met de naaste en die met de aarde. Volgens de Bijbel zijn deze drie vitale relaties verbroken, niet alleen buiten ons maar ook in ons. Deze breuk is de zonde. De harmonie tussen Schepper, mensheid en heel de schepping is verwoest, omdat wij de pretentie hebben gehad de plaats van God in te nemen. Dit feit heeft ook de aard veranderd van de opdracht de aarde te onderwerpen (vgl. Gen. 1,28) en haar te bewerken en te bewaken (vgl. Gen. 2,15). Als gevolg is de oorspronkelijk harmonische relatie tussen mens en natuur veranderd in een conflict (vgl. Gen. 3,17-19).
Uit: ‘Laudato si’, de encycliek van Paus Franciscus over de zorg voor het gemeenschappelijke huis, 66

Literatuur
Ellen van Wolde, Verhaal over het begin, Baarn 1995, passim
Ron Pirson, Genesis, ‘s-Hertogenbosch 2005

2 Korintiërs 4,13–5,1
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68.

Marcus 3,20-35
Aan deze evangelielezing gaat een aantal genezingen door Jezus vooraf, waaronder die op sabbat in de synagoge van een man met een misvormde hand; die genezing komt Jezus op felle kritiek van Farizeeën en Herodianen te staan. Ze beramen zelfs plannen om Hem uit de weg te ruimen (3,1-6).
Daarop vertrekt Jezus naar het meer, gevolgd door een grote menigte uit alle windstreken, de leerlingen moeten zelfs een boot voor Hem gereedhouden om te voorkomen dat Hij onder de voet wordt gelopen. Zijn faam heeft zich verspreid en allerlei zieken proberen Hem aan te raken. Zelfs de onreine geesten vallen voor Hem neer en schreeuwen: ‘Jij bent de Zoon van God!’ Maar Hij verbiedt hun uitdrukkelijk bekend te maken wie Hij is (3,7-12). De toehoorder of lezer zal zelf moeten onderzoeken wie Jezus werkelijk is.
Dan gaat Jezus de (niet bij name genoemde) berg op, kiest twaalf leerlingen en stelt hen aan met de bedoeling Hem te vergezellen, de blijde boodschap te verkondigen en demonen uit te drijven. Hun namen volgen (3,13-19).

In Marcus 3,20 verandert Jezus weer van locatie, Hij gaat terug naar huis en dat blijft zo tot het einde van de evangelielezing. In Marcus 4,1 gaat Jezus weer naar het meer om de mensen te onderrichten, vandaar dat Marcus 3,20-35 een eenheid vormt.
Die eenheid blijkt ook uit de lezing zelf die een soort sandwichconstructie heeft:

3,20                 de menigte laat Jezus ook nu niet met rust, ze wil in zijn nabijheid zijn.
3,21                 de verwanten willen Jezus meenemen, volgens hen is Hij buiten zich zelf.
3,22                 de schriftgeleerden uit Jeruzalem (!) : ‘Hij is bezeten door Beëlzebul; dankzij de vorst der demonen drijft Hij demonen uit.'
3,23-29            tegenvraag van Jezus en scherpe repliek op deze grove aantijging met als conclusie: ‘Maar wie de heilige Geest lastert, krijgt in eeuwigheid geen vergeving, maar is schuldig aan een eeuwige zonde.’
3,30                 omdat ze [de schriftgeleerden] gezegd hadden: ‘Hij is bezeten door een onreine geest.’
3,31                 de verwanten van Jezus, nu moeder en broers genoemd, staan buiten en laten Hem roepen.
3,32                 de menigte zit rond Jezus en zegt: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken U.’
3,33-35            Jezus stelt de vraag: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ Het zijn de mensen die bij Hem in de kring zitten, met als conclusie: 'Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’

Uit het inleidende vers 20 blijkt dat er zelfs geen tijd is om brood te eten. Zoveel aanhang roept de vraag op hoe het dan uiteindelijk toch zo mis kan gaan. Dat er nu schriftgeleerden uit Jeruzalem komen, laat de ernst van de zaak zien (3,22; 3,6; 2,5).

Kijken we naar het middenstuk (3,22-30), dan staat de vraag centraal, wie Jezus is. Niet zijn genezende kracht staat ter discussie, maar wel de vraag waar die kracht vandaan komt.
Dat Hij bezeten zou zijn door Beëlzebul, weet Jezus gemakkelijk te ontzenuwen. Innerlijke verdeeldheid betekent het einde van een koninkrijk, van een gemeenschap of familie, het einde van satan (1,12; Deut. 6,4). Het zou ook betekenen dat Jezus de sterke kan overmeesteren en zijn huis kan binnendringen (3,27).
Onreine geest staat hier tegenover heilige Geest. In Marcus 1,1 wordt Jezus Christus genoemd, Zoon van God. In Marcus 1,8 zegt Johannes de Doper dat die na hem komt, zal dopen in heilige Geest; in 1,10 daalt zoals een duif de Geest op Jezus neer en klinkt er een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik vreugde.’ Alles wat Jezus verder in dit boek zal zeggen of doen, moet in het licht van die hemelse Geest worden gezien.
In onze tekst zegt Jezus dat wie tegen de heilige Geest lastert, dat wil zeggen, wie aan de Geest die in Jezus werkzaam is, een demonische oorsprong toekent of deze een onreine geest noemt, in eeuwigheid geen vergeving zal ontvangen. Dat is ook wel ‘logisch’ omdat het juist de heilige Geest is die vergeeft.
Eerder hebben we al gezien dat de onreine geesten de waarheid spraken toen ze Jezus Zoon van God noemden (3,11).
Verder zien we dat Marcus 3,31-32 de verzen 3,20-22 weer opneemt en de nadruk legt op het contrast tussen hen die in beweging zijn en buiten staan en degenen die binnen zitten. Wanneer Jezus de vraag stelt ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ is die vraag ingegeven door hun gedrag en plan om Hem van zijn missie af te houden en mee te nemen. De kring rondom Jezus is niet gesloten maar open voor ieder die de wil van God doet (ook voor zijn moeder en broers). Dat bevestigt nogmaals dat Jezus niet samenwerkt met onreine geesten maar met God.

Literatuur
Dries van den Akker SJ, Ga anders denken, Berne 2020
Fritzleo Lentzen-Deis, Das Markus-Evangelium, Stuttgart 2014
Geert van Oyen, De Marcus code, Kampen 2005

 

Preekvoorbeeld

Iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder
Eigenlijk ben ik blij met Darwin. Dat heeft even geduurd, want het was wennen voor me, dat de natuur altijd roofdieren heeft gehad en prooidieren, altijd bacteriën ten goede en ten kwade, dat er altijd naast kracht en gezondheid ook ziekte en sterven is geweest. Dat we een goede schepping hebben, die gekenmerkt wordt door een kostbaar en kwetsbaar evenwicht tussen krachten van groei en van verderf, tussen opgaan en verzinken, en dat dat goed is. Opeens landde bij mij de kracht van het Zonnelied van Franciscus, waarin God geprezen wordt om ‘zuster dood’.
De wereld is nooit een honingzoete harmonie geweest die door ‘schuld’ van de mens – bij voorkeur werd die schuld geschoven op de vrouw – veranderd is in het tegendeel. Ik hoef mij als meisje dus niet meer te schamen voor Eva.

Maar blijft bestaan het verhaal uit Genesis. Wat moeten we daar dan mee?
Ook dat verhaal is waar! Hierin wordt in symbolische taal de betekenis van ons bestaan geduid en dan wordt ons een confronterende spiegel voorgehouden: Is het bij de mensen niet steeds weer hetzelfde liedje? Het kostbaar evenwicht tussen mensheid en schepping, wordt dat niet steeds weer door de mens uitgebuit ten eigen bate? De kostbare band tussen de schepper en de schepselen, breken we daar niet steeds weer uit weg omdat we pretenderen het geheel op eigen inzicht beter te kunnen en als ‘goden’ te kunnen heersen? De gevolgen van deze pretenties zijn dagelijks waarneembaar.

En nu?
Dan helpt mij het evangelieverhaal van deze zondag. Jezus’ uitspraak: ‘Iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’
Dat kán dus! Het is niet zo dat de onmogelijkheid om het goede te doen als een soort doem uit de oertijd over ons hangt. Nee, de mens, die weet heeft van goed en kwaad, heeft nu óók de verantwoordelijkheid om de goede keus te maken.
De verleiding blijft groot om met smoesjes voor die verantwoordelijkheid weg te lopen. Kwam Adam nog met het smoesje ‘we hebben geen kleren aan’, geslachten na hem zien kans om het goede dat overduidelijk voor hun ogen gebeurt, te lasteren als afkomstig uit de bron van alle kwaad.
Dat kunnen mensen dus: Gods goede daden afschilderen als verderfelijk en het verderfelijke, ten eigen bate, vereren. Het journaal staat van dergelijke leugenachtigheid bol!
In het evangeliegedeelte worden de religieuze instituties (hier de schriftgeleerden, maar in later tijden zeker ‘de kerk’ en in onze niet-religieuze wereld ‘de heersende mening’) getekend als kwaadsprekers, als bron van verzet tegen het goede en de Goede. Ze weigeren de goede Geest te herkennen en verspreiden lastertaal, die mensen verwart en vervreemdt.

En het ís ook verwarrend. Zelfs de familie van Jezus schudt het hoofd en maakt zich zorgen. Ze willen hem weghouden bij al die gekkigheid.
Ik heb Jezus’ opmerking jegens zijn moeder en verwanten altijd kwetsend gevonden, tot ik besefte wat hier op het spel staat:
Kiezen we, als het gaat om het goede te herkennen en te loven als ‘van de Heilige Geest gegeven’, voor de lieve vrede van familie, goede betrekkingen inclusief de status quo van geïnstitutionaliseerd onrecht, óf gebruiken we onze kennis van goed en kwaad voor het dragen van onze verantwoordelijkheid en kiezen we voor het doen van ‘de wil van God’?
Want blijkbaar kúnnen we dat: We kunnen aansluiten bij onze grote broer Jezus Christus, we kunnen hem volgen – dat zal heus niet volmaakt zijn, maar dat staat er ook niet. Verbonden aan Jezus zíjn we een nieuwe schepping, een nieuwe Adam en Eva.
En dan is het een keus op het scherp van de snede, net zo scherp als Jezus’ uitspraak jegens zijn moeder en broers en zussen. Goed om te weten, dat Jezus’ verwanten geen verwarde buitenstaanders gebleven zijn. Zij hebben zijn oproep gevolgd.

Kortom: Op ons ligt niet de doem van een ‘foute vrucht’, maar voor ons ligt de uitnodiging de ‘wil van God’ te herkennen en de belofte van Gods Geest, die ons kracht geeft die wil te doen.
‘Iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’
Kies waar je bij wilt horen.

 

inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen