- Versie
- Downloaden 33
- Bestandsgrootte 398.13 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
9 juni 2013
Tiende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Kon. 17,17-24; Ps. 30; Gal. 1,11-19; Luc. 7,11-17
Inleiding
Erkenning
Een verhaal van verandering
1 Koningen 17,17-24 vertelt een verhaal over een verandering. In het voorafgaande gedeelte wordt verhaald hoe Elia terechtkwam bij de weduwe van Sarefat. Opmerkelijk in dat gedeelte is de opmerking dat te midden van een algehele situatie van hongersnood die door droogte werd veroorzaakt, er in het huis van deze weduwe geen gebrek is: ‘Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak niet.’
In 1 Koningen 17,17-24 komt het echter tot een breuk: de zoon van de weduwe wordt ernstig ziek ‘totdat er geen levensgeest meer in hem overbleef’. Het woord ‘levensgeest’ is hier zeer specifiek. De auteur gebruikt niet het gangbare woord nefeš, dat ‘keel, adem, geest, leven, zelf’ kan betekenen. Blijkbaar is bewust gekozen voor het woord nesjama. Dit moeilijk te vertalen woord komt ook voor in Genesis 2,7. In die tekst vinden we de voorstelling dat God de mens de ‘levensadem’ inblaast zodat de geboetseerde klomp leem tot een levend wezen wordt. Ik zie daarin niet een dualisme dat de mens opvat als verderfelijk vlees met de vonk van een goddelijke ziel. Ik denk eerder in twee aspecten. De mens is zowel chtonisch, met alle vezels verbonden aan de tastbare wereld, als ook een dromer die leeft uit een ingeblazen belofte en die er weet van heeft dat de tastbare wereld ook niet alles is. Het woord komt overigens ook voor in teksten die te maken hebben met het – in mijn ogen onmenselijke – verschijnsel van de uitroeiing van andere volkeren. Deuteronomium 20,16; Jozua 11,11.14 en 1 Koningen 15,29 laten zien dat als ‘de ander’ moet worden uitgeroeid, ook de nesjama zal moeten verdwijnen. Dit geeft aan, dat wanneer bij de zoon van de weduwe in 1 Koningen 17 de levensziel geweken is, zijn levenseinde als definitief moet worden gezien.
1 Koningen 17,17-24 bericht over het herstel van deze situatie. Daarbij spelen twee veranderingen een rol: de weduwe wordt weer de moeder van een levende zoon, en de weduwe erkent de positie van Elia als ‘man Gods’.
Over beide thema’s wil ik iets vertellen.
De zoon komt tot leven
In vers 23 geeft Elia de zoon terug aan diens moeder met de woorden ‘Kijk, uw zoon leeft!’ Het kind was weer tot leven gekomen. De weg van dood naar leven wordt in enkele pennenstreken getekend. Opmerkelijk daarbij is, dat die weg niet op een sentimentele wijze wordt neergezet. De verteller geeft bijna in staccato stijl slechts enkele tussenstations. Dat zijn er eigenlijk maar drie.
De eerste stap is een kort, maar existentieel gebed van de profeet. Op verwijtende toon vraagt hij God ‘heer, mijn God, waarom treft u juist deze weduwe, die mij gastvrijheid verleent, door haar zoon te doden?’ Met die woorden neemt hij het verwijt op dat de weduwe hem toegeworpen had. Als haar zoon gestorven is voegt ze Elia toe: ‘Wat heb ik u misdaan, Godsman? Bent u soms naar me toe gekomen om mijn zonden aan het licht te brengen en mijn zoon te doden?’ Daarmee verwoordt de weduwe een diepmenselijke religieuze reflex, namelijk dat deze ingrijpende gebeurtenis in haar leven wel het gevolg moet zijn van misdaden door haar begaan. Zij ziet de dood als het gevolg van zonde. Deze manier van omgaan met het lijden wordt door Elia niet overgenomen, maar ook niet veroordeeld. Hij zwijgt erover. In zijn gebed tot God biedt hij een andere wijze van omgaan met verdriet aan. Hij stelt God aansprakelijk en vraagt, waarom juist deze onbaatzuchtig handelende vrouw getroffen moest worden.
De tweede stap is een ritueel. In 1 Koningen 17,21 wordt dit kort aangegeven: ‘Hij strekte zich driemaal over het kind uit’. In 2 Koningen 4 wordt een vergelijkbaar ritueel beschreven, waarbij Elisa de gestorven zoon van een vrouw uit Sunem weer tot leven brengt. In 2 Koningen 4 wordt verteld dat Elisa zich over de dode jongen uitstrekte: ‘met zijn mond op zijn mond, zijn ogen op zijn ogen en zijn handpalmen op zijn handpalmen’. Het is in dit verband goed om te wijzen op enkele Mesopotamische teksten, waarin sprake is van een vergelijkbaar ritueel waarbij contactmagie een grote rol speelt. Door zijn handen, hoofd en of voeten in contact te brengen met de overeenkomstige lichaamsdelen van een bedreigd mens, kan de priester onheil afwenden. Ook zijn er teksten bekend, waarbij demonen op deze wijze negatieve energie overbrengen op een mens. Elisa verricht in 2 Koningen 4 een spiegelritueel, waarbij hij de krachten van de natuur gebruikt om de gestorven zoon tot leven te brengen. Ik veronderstel dat in 1 Koningen 17 naar een vergelijkbaar ritueel wordt verwezen. Opmerkelijk is dat zowel in 1 Koningen 17 als in 2 Koningen 4 het ritueel niet op zich staat, maar ingevouwen is tussen twee korte gebeden van de desbetreffende profeet. In veel teksten van het Oude Testament wordt magie negatief beoordeeld. Blijkbaar is dat oordeel van later datum of heeft magie een grotere rol gespeeld, vooral in de religie op het niveau van het huishouden dat vaak is gedacht.
De derde stap bestaat uit het antwoord van God op de rituele bede van Elia. Opmerkelijk is, dat de zin die het herstel beschrijft – vers 22 – eenzelfde woordkeus heeft als de slotbede van de profeet – vers 21:
- 21 ‘heer, mijn God, laat toch de levensadem in de borst van dit kind terugkeren.’
- 22 De heer verhoorde Elias’ smeekbede: de levensadem keerde terug in de borst van het kind, en het leefde weer.
Het herstel van het leven van de zoon komt dus tot stand door een subtiele samenwerking tussen profeet en God. Wat opvalt, is het volgende. Bij het sterven van het kind wordt God niet genoemd als actor. De enige die God in verband brengt met dit levenseinde, is de moeder. De verteller van 1 Koningen 17 neemt echter haar opmerking wel op, maar niet over. Bij het moment van weer tot leven komen wordt God expliciet als de actor genoemd.
De moeder komt tot erkenning
Als gevolg van het herleven van haar zoon, vindt er bij de moeder ook een verschuiving plaats. Haar verhouding tot Elia maakt ook drie stadia door. In het voorafgaande gedeelte treedt zij vooral op als ‘gastvrouw’. In de NBV wordt de aanduiding bacalat habbāyit, letterlijk de ‘bazin van het huis’, vertaald met ‘gastvrouw’. Die weergave is – met voorbijzien aan mogelijke negatieve associaties in het huidige Nederlands – treffend, omdat deze moeder gastvrijheid verleent aan een vreemdeling. Na het sterven van haar zoon slaat die gastvrijheid om in woede: zij verdenkt Elia van een valse opzet.
Nadat haar zoon weer tot leven is gekomen, komt ze tot erkenning: ‘Nu weet ik …’. Het Hebreeuwse werkwoord yādāc, ‘weten; kennen; beseffen’, heeft een breed betekenisscala. Het woord kan duiden op strikt cognitieve processen als in ‘ik weet dat de wortel van 9 drie is’. Aan de andere kant van het spectrum staat de betekenis die in de Staten Vertaling zo mooi met ‘bekennen’ is vertaald. Zoals in Genesis 4,1: ‘En Adam bekende Eva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger’. In die zin betekent ‘bekennen’: ‘seksuele intimiteit hebben met’. ‘Weten’ in 1 Koningen 17 staat ergens tussen die twee polen in. Het is geen weten met het verstand alleen, het is geen erkenning op grond van bewijs of berekening. Het weten van de vrouw is gebaseerd op levensondervinding. Vanuit de grond van haar hart erkent zij wie Elia is.
Elia wordt door de vrouw erkend als een ’îš hā’elohîm, ‘man Gods’. Deze woordcombinatie is een oude aanduiding voor ‘profeet’, die vooral gangbaar was in het Noordelijke Rijk. In de verhalen rondom Elia en Elisa wordt deze aanduiding bij voorkeur gebruikt om een onderscheid te accentueren met het woord nābî’, ‘profeet’. Dat laatste woord wordt ook gebruikt voor de slodderprofeten aan het hof.
Woordvelden
Daarnaast is het opmerkelijk, dat de beide veranderingen in dit verhaal beschreven worden met woorden die met name uit twee semantische velden stammen. Er is een groep woorden die te maken heeft met de directe familieverbanden: moeder; zoon; kind. Deze woorden geven het verhaal een zekere kleine intimiteit. Het opnemen van dit verhaal in de cyclus over Elia en Elisa geeft echter aan, dat het verhaal niet alleen maar een legende is met het karakter van een streekroman. Wat met moeder, zoon en kind gebeurt, staat pars pro toto voor het gehele volk Israël.
Hetzelfde geldt voor de tweede groep woorden. Daarbij denk ik aan woorden die verwijzen naar de grens van het bestaan, naar leven en dood: ziek zijn; levensgeest; ‘adem’; sterven; leven. Deze woorden duiden op de ernst van de situatie, zowel in het huishouden van deze vrouw als in het geheel van oud Israël.
De jongeling van Naïn
Een echo van 1 Koningen 17 is te horen in de evangelielezing Lucas 7,11-17, waar Jezus de gestorven zoon van een weduwe weer tot leven brengt. Een aantal elementen is in beide verhalen aan te wijzen: (1) de uitzichtloosheid; (2) zoon van een weduwe; (3) genezing door aanraking; (4) teruggeven van de levende jongen aan zijn moeder en (5) erkenning. Daarnaast zijn er duidelijk enkele verschillen. In tegenstelling tot Elia spreekt Jezus geen gebed uit, maar spreekt hij de jongen aan en gebiedt hem op te staan. In tegenstelling tot Elia raakt Jezus de jongen zelf niet aan. Het aanraken van de lijkbaar is voldoende. In 1 Koningen 17 was er de erkenning door de enkeling, in Lucas 7,11-17 komen ‘alle omstanders’ tot inzicht in de aard van Jezus.
Literatuur
Voor het rituele karakter van Elias handelingen zie Bob Becking, ‘“Touch for Health”. Magic in 2 Kings 4:31-37 with a Remark on the History of Yahwism’, Zeitschrift für die Alttestamentliche Wissenschaft 108 (1996), 34-54.
Voor Lucas 7 mede in relatie met 1 Koningen 17, zie: Robert J. Miller, ‘Elijah, John, and Jesus in the Gospel of Luke’, New Testament Studies 34 (1988), 611-622.
Preekvoorbeeld
Vandaag horen we tweemaal een verhaal waarin een weduwe centraal staat. Een weduwe herinnert de Joodse toehoorders onmiddellijk aan die perioden dat God zelf – als bruidegom van het volk – afwezig leek. Een weduwe zonder zoon is als een volk zonder toekomst.
Koning Achab regeert in Samaria over Israël. Hij doet wat de Heer mishaagt, nog erger dan al zijn voorgangers. Zo laat hij onder anderen voor Baal, een ‘dode God’ een altaar bouwen en aanbidt hem.
En dan spreekt Elia – zijn naam betekent ‘mijn God is de Heer’ – : ‘Zowaar de God van Israël leeft, in wiens dienst ik sta, er zal de komende jaren geen dauw of regen komen op mijn woord’.
De droogte – en daarmee ook de afwezigheid van God in het land – houdt aan. Hongersnood teistert het land en de weduwe, vaak afhankelijk van de goedwillendheid en goedgeefsheid van buurtgenoten, is ten einde raad. Er is nog een klein beetje olie en daarvan zal ze van haar laatste meel, de laatste maaltijd voor haar en haar zoon klaarmaken.
En ondanks deze situatie betoont ze Elia gastvrijheid en het resultaat is dat er een soort enclave ontstaat daar in Sarefat. Een enclave waar de levensadem van God aanwezig is. De man Gods, Elia, woont in haar huis en de olie in de kruik en het meel in de pot raken niet op.
De levensadem van God. Deze term wordt niet zo vaak gebruikt in de Bijbel. We kennen het woord uit het scheppingsverhaal, waar God met zijn levensadem de geboetseerde mens tot leven roept. De levensadem van God is goed verankerd in de twee mannen die een hoofdrol spelen in de verhalen van vandaag. In Elia en in Jezus.
Allereerst weten beide mannen wat het betekent voor een weduwe als haar enig kind, een zoon, sterft. Dan is alle hoop op een toekomst verloren. De zoon zal later voor haar zorgen. Ze zal in het huis van hem en zijn toekomstige vrouw kunnen wonen en verzekerd van zijn van een goede oude dag. Als Jezus de rouwstoet die hem tegemoet komt in het oog krijgt, staat er:
‘Als de Heer haar ziet, raakt alles in hem over haar bewogen’. Beter kan je een grote betrokkenheid niet verwoorden. Alles in je roert zich, je moet iets doen. En dat doet Jezus ook. Hij wil dat deze vrouw toekomst heeft. Met het aanraken van de lijkbaar keert de levensadem in de jongen terug. Zo geeft Jezus de zoon terug aan zijn moeder. Iedereen die erbij is erkent op dit moment dat Jezus een man Gods is: ‘een groot profeet is onder ons opgestaan’ zeggen ze en ‘God heeft naar zijn volk omgezien’.
Ook Elia is geraakt door het verdriet van de weduwe. Hij hoort ook haar verwijt waarom God eerst voor haar zorgt om vervolgens haar zoon te laten sterven. Ook Elia zet naast een ritueel, de levensadem in die hij van God heeft gekregen. Hij bidt tot God: Heer, mijn God, laat toch de levensadem in de borst van dit kind terugkeren. En zo geschiedt. En de weduwe erkent op dit moment Elia ten volle. Ze legt een soort geloofsbelijdenis af: Nu weet ik echt dat jij een man Gods bent en dat het woord van de Ene in jouw mond betrouwbaar is.
Gods aanwezigheid in de wereld teruggedrongen tot een kleine enclave. Komt dat u bekend voor? Sarefat en Naïn liggen niet alleen in het oude Israël, het zouden plaatsen in Nederland kunnen zijn. Een plek hier, waar wij wonen. Het zouden onze huizen kunnen zijn. Huizen waar mensen wonen de zich christen noemen. Mensen die God een plaats willen geven in hun leven, zodat onze huizen lijken op het huis van de weduwe van Sarefat met een bovenkamer. Maar ook huizen waar soms getwijfeld wordt: doe het er nog wel iets toe? Maak ik het verschil? Het is niet altijd even makkelijk om tegen de stroom in te blijven zwemmen.
Daarom komen we dan ook hier bij elkaar. Om elkaar te sterken, te bemoedigen, te inspireren. Ons te laven aan Gods woord, zijn gaven met elkaar te breken en delen. Opdat de olie in onze kruiken niet op raakt. We zoeken Gods aanwezigheid en zijn geest. Kom... adem ons open, is een refrein dat we vaak zingen.
Kom, adem ons open, opdat we de noden van wie wij ontmoeten verstaan.
Adem ons open, opdat alles in ons bewogen raakt.
Adem ons open, opdat we de levensadem in ons delen.
Adem ons open, opdat we mensen van God kunnen zijn.
Kom, adem ons open, opdat er toekomst is....
Bob Becking, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld