Witte Donderdag, jaar B, 28-3-2024

By 20 februari 2024 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 29
  • Bestandsgrootte 90.00 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 20 februari 2024
  • Laatst geüpdatet 20 februari 2024

Witte Donderdag, jaar B, 28-3-2024

28 Maart 2024

Witte Donderdag

Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (B-jaar)

Inleiding
Exodus 12
De keuze van de tweede en de derde lezing die in het lectionarium voor deze dag worden aangegeven, gaat terug op een eeuwenoude traditie die ontstaan is in de stad Rome. Al aan het begin van de middeleeuwen werd daar in de eucharistieviering op Witte Donderdag het verhaal van de voetwassing gelezen, met als epistel (nu de tweede lezing) de passage uit de eerste brief aan de Korintiërs waarin Paulus een versie van het nieuwtestamentische instellingsverhaal citeert.

De eerste lezing uit Exodus 12 over het paasmaal dat de Israëlieten aten voordat ze wegtrokken uit Egypte, is van veel recenter datum. In de oude Tridentijnse liturgie werd deze passage gelezen op Goede Vrijdag en in de paasnacht. Het nieuwe Romeinse lectionarium van 1969 heeft de passage aan het begin van de Witte Donderdag geplaatst vóór de twee reeds genoemde lezingen.

De reden waarom de lezing uit Exodus naar de Witte Donderdag is verplaatst is niet zonder meer duidelijk en roept ook een aantal vragen. Ligt hier de veronderstelling aan ten grondslag dat het Laatste Avondmaal een Pesachmaal is geweest, zoals dat volgens de synoptische evangeliën het geval zou zijn geweest? In dat geval moet worden opgemerkt dat deze veronderstelling vanuit louter historisch perspectief tamelijk problematisch is, omdat dat zou inhouden dat Jezus tijdens het Pesachfeest zou zijn gekruisigd. Het is veel aannemelijker dat Jezus op de dag vóór Pesach is gestorven, zoals we dat in het evangelie van Johannes kunnen lezen (Joh. 19,14 en 31), en dat de laatste maaltijd ‘kort vóór Pesach’ werd gehouden (Joh. 13,1). Dat betekent dat Jezus niet op de avond vóór zijn dood het Pesachmaal kan hebben gegeten, tenzij hij het een dag zou hebben vervroegd, wat niet waarschijnlijk is.
De laatste maaltijd van Jezus zal eerder het karakter van een ‘gewone’ joodse maaltijd hebben gehad (die ook verbonden was met de rituele handelingen die wij in de nieuwtestamentische instellingsverhalen tegenkomen: uitspreken van een zegenspreuk (berachah) over brood en beker; breken en delen van het brood; drinken uit de beker). Dat impliceert dat de opvatting dat de laatste maaltijd van Jezus een Pesachmaal zou zijn geweest, moet teruggaan op de auteurs van de synoptische evangeliën – of eventueel op oudere bronnen die ze hebben gebruikt.

Men kan alleen maar gissen naar de bedoeling die de auteur van het oudste synoptische evangelie (Marcus) – of zijn bron – daarmee kan hebben gehad. Zou daaraan de gedachte ten grondslag liggen dat de maaltijd die Jezus had gehouden met zijn leerlingen, een nieuw paasmaal zou zijn geweest, met de nadruk op ‘nieuw’, in de zin dat het oude paasmaal nu zou hebben afgedaan, zou zijn ‘vervangen’ door de christelijke ‘eucharistieviering’? Zo is het in het verleden heel vaak opgevat, maar op die manier dreig je in de valkuil van de vervangingstheologie te belanden, die inhoudt dat sinds de komst van het christendom het jodendom en de joodse religie hebben afgedaan, geen waarde meer hebben. Een opvatting waarvan sinds het Tweede Vaticaans Concilie de rooms-katholieke kerk – net als veel andere kerken – afscheid probeert te nemen.

Je zou aan het feit dat Marcus – of zijn bron – de laatste maaltijd van Jezus in de nacht van de veertiende op de vijftiende Nisan plaatst, ook een positieve duiding kunnen geven, namelijk door die laatste maaltijd – en in het verlengde daarvan, de eucharistieviering – in het perspectief plaatsen van het joodse Pesach en van de bevrijding uit de slavernij uit Egypte en van de hoop op een toekomstige bevrijding! Dat is een veel vruchtbaarder benadering die ook het Joodse Pesach in zijn eigen waarde kan laten.
Daarvan uitgaande kunnen we nog een stap verder gaan. In het Romeinse Missaal vormt Witte Donderdag het begin van de ‘drie dagen van Pasen’. Dat betekent dat de lezing uit Exodus 12 ook verstaan kan worden als een ouverture op het hele paastriduüm, van Witte Donderdag tot Paaszondag, door de gebeurtenissen die in die periode worden herdacht en gevierd, te zien in het licht van het joodse paasfeest, als een feest van bevrijding en hoop.

1 Korintiërs 11,23-26
Voor een juist verstaan van de passage uit de brief van Paulus aan de christenen van Korinte is het belangrijk daarbij de context te betrekken waarin het instellingsverhaal wordt geciteerd. Paulus had niet de bedoeling om de christenen van Korinte precies te vertellen hoe de laatste maaltijd van Jezus zou zijn verlopen en ons op die manier een draaiboek te geven voor de opbouw van eucharistieviering. Het is belangrijk te beseffen dat de eerste generaties van christenen tijdens hun eucharistische maaltijden niet precies het verloop van de instellingsverhalen hebben gevolgd en in de regel ook niet een versie van die instellingsverhalen hebben gelezen, zoals dat in de latere rooms-katholieke ‘Mis’ en in de traditionele protestantse Avondmaalsvieringen zou gebeuren.

Uit de brief van Paulus, maar ook uit andere vroegchristelijke bronnen, kunnen wij twee dingen afleiden. Allereerst kwamen de christenen regelmatig bij elkaar om gemeenschappelijke maaltijden te houden die tot doel hadden de maag te vullen. Daarnaast is van belang dat tijdens, waarschijnlijk aan het begin van die maaltijden, bepaalde rituele handelingen werden verricht die afkomstig waren uit de joodse traditie; voor de christenen droegen deze handelingen bij aan het gedenken van het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus: men dronk uit een beker met wijn en brak en deelde een brood (1 Kor. 10,16v). Paulus maakte zich niet druk over de vormgeving van die liturgische gebaren, maar over de maaltijd. Die verliep niet altijd zoals je dat van leerlingen van Jezus mocht verwachten. Paulus beklaagt zich er met name over dat de rijken een overdaad aan eten en drinken meebrachten en dat zelf opaten en opdronken en dat de armen niet genoeg kregen. En om dat misbruik tegen te gaan citeert hij dan de traditie over de laatste maaltijd van Jezus: laat de manier waarop en de gezindheid waarin Jezus op de avond vóór zijn dood een maaltijd hield met zijn leerlingen jullie tot norm en uitgangspunt dienen!

Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ en Leon Lemmens, ‘Preekvoorbeeld’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-58

Johannes 13,1-15
In de evangelielezing komen we twee hoofdthema’s tegen: de aankondiging van het verraad van Judas en de voetwassing. Het laatstgenoemde motief kan verschillende connotaties hebben. Je kunt het wassen van de voeten verstaan als een manier om de voeten te reinigen, schoon te maken. Zo vat Petrus het in eerste instantie op en dat verklaart ook een vroegchristelijke interpretatie waarin de voetwassing werd verstaan als een beeld van de doop. Maar Petrus heeft het volgens de auteur van het vierde evangelie niet begrepen. Jezus zegt dat Petrus en de andere leerlingen al rein zijn omdat ze al een bad hebben genomen.

De laatste zinsnede is wat raadselachtig. Hier wordt net als in Qumran verondersteld dat men al een bad had genomen vóór het begin van de maaltijd. Hoe dan ook, de voetwassing heeft hier een andere betekenis. Het is een teken van gastvrijheid. In Genesis 18,4 laat Abraham water halen zodat de drie mannen die hem bezoeken, hun voeten kunnen wassen. Elders is het een activiteit die verricht wordt door slaven of slavinnen (1 Sam. 25,41). Het was niet gebruikelijk in de Oudheid dat de heer des huizes dat zelf deed en nog minder dat de heer des huizes de voeten van zijn slaven waste.
In het evangelie van Johannes gebeurt zoiets wel. De gangbare sociale rollen worden omgekeerd. Het verrassende hier is dat Jezus zelf de voeten van zijn leerlingen wast en daaruit vloeit de opdracht voort dat de leerlingen dat ook moeten doen. Aan die opdracht werd onder andere gevolg geven in christelijke kloosters waar het gebruikelijk werd dat de abt de voeten van gasten waste (Regel van Benedictus, hoofdstuk 53). In de middeleeuwen was het in sommige westerse kloosters ook gebruikelijk om dagelijks een maaltijd aan de armen te verstrekken en hun eerst de voeten te wassen. Via de kloosters is in de westerse middeleeuwen een voetwassing in combinatie met het verstrekken van maaltijden aan armen op veel plaatsen onderdeel geworden van de liturgie van Witte Donderdag. Deze vond dan na de Eucharistieviering en de vespers plaats.

In 1953 heeft een (facultatieve) geritualiseerde voetwassing een plek gekregen in de eucharistieviering, na het evangelie. Het is een liturgisch spel geworden dat meestal niet meer is verbonden is met het verstrekken van voedsel aan armen, met diaconie. Begrijpelijk dat men tot de conclusie kwam dat de oude middeleeuwse vorm van de voetwassing niet meer in onze cultuur past, maar men kan zich wel afvragen of daarmee niet een belangrijk aspect van Witte Donderdag verloren is gegaan.
Het instellingsverhaal uit de brief van Paulus aan de Korintiërs en het verhaal over de voetwassing hebben elk hun eigen karakter en leggen hun eigen accenten. Maar aan beide tradities ligt dezelfde overtuiging ten grondslag die pregnant wordt verwoord in Johannes 13,1: Hij had de mensen die Hem in de wereld toebehoorden lief en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan.

Preekvoorbeeld
In de huizen van onze joodse broeders en zusters wordt voor Pesach alle gist, alle zuurdeeg weggedaan. De matses, de ongezuurde knisperende broden zijn gebakken en een week lang worden ze gegeten. Een week zonder gist. Het symbool is duide­lijk. Gist maakt het brood luchtig en zacht, maar maakt tegelijk dat het snel oud en hard wordt en bederft. Daarmee wordt het een symbool van het oude leven, dat bederft. Aan het oude leven zit veel smakelijks en luchtigs, maar de smaak gaat eraf en de dood volgt erop. Een week lang gedenkt Israël de bevrijding uit Egypte, uit het oude land van de dood: dat het vrij en nieuw mocht bestaan. Als het ware vers uit Gods hand. En ook: dat het geroepen was tot nieuw leven. Het moest zelf naar de maat van de vrijheid gaan leven, die het gekregen had, en deze vrijheid moest besmettelijk worden onder de volkeren.
Het is nog steeds onze roeping. Paulus schrijft aan de chris­tenen van Korinte: doe weg uit uw midden het oude zuurdeeg, om vers deeg te worden; ge moet immers zijn als ongezuurde paasbroden; want ons Paaslam Christus is geslacht. We moeten ons feest niet vieren met het oude zuurdeeg, met het bederf van slechtheid en ontucht, maar met het zuivere brood van reinheid en waarheid (1 Kor. 5,7v).

Vroeger, voor de verwoesting van de tempel (in het jaar 70) stond met Pesach het Paasmaal gedekt met in het midden het Paaslam: gaaf, van het mannelijk geslacht en eenjarig. Natuur­lijk moest het een gaaf lam zijn: je gaat geen kreupel of blind lam aanbieden, dat toch zijn geld niet opbrengt. Die neiging hebben we nu ook nog wel eens: om aan God of de armen datgene te geven, waar we zelf niks meer aan hebben. Vandaar dat men in de Derde Wereld de melkpoeder krijgt, die hier om gezondheidsredenen verboden is. Of we geven God het kwartiertje waarvan we toch niet weten wat we moeten doen. Nee: een gaaf lam moest het zijn. Van het mannelijk geslacht ook. Een krachtig lam dus. Een­jarig: het heeft alles van het jaar eenmaal gezien in zijn nieuwheid. Daarna komt slechts de herhaling van telkens weer hetzelfde.
Dat lam stond er symbool voor, dat Israël niet gelooft dat het zichzelf in stand kan houden via de gewone keten van de generaties. Natuurlijk: er komen kinderen, maar niet daardoor bestaat het volk van God als volk van God voort. God is het zelf, die in eigenlijke zin zorgt voor het voortbe­staan van het volk; God is het die het geloof geeft waar dit volk toe geroepen is en zonder welk geloof ze geen eigen dienst zouden hebben temidden van de andere volkeren.

Daarom staat Israël zijn eerstgeborenen af aan God, zoals eens vader Abraham. Zo is ook ons Paaslam geslacht. Hij stelde ook heel zijn vertrouwen op God. Hij had zijn leven kunnen redden met geweld of zonder geweld. Maar dat zou dan slechts het oude leven geweest zijn. Hij heeft zich laten doden, opdat zelfs de moordenaars zouden weten, dat God liefde is. En dat ‘je leven toevertrouwen aan God’ leven geeft, zelfs al lijkt het, dat het je leven kost. Christus ons Paaslam is geslacht. Laten we dus uit uw midden het oude zuurdeeg wegdoen, om vers deeg te worden; ge moet immers zijn als ongezuurde paasbroden. Dan pas je bij het Paaslam.

In de huizen van onze joodse broeders en zusters staan met Pesach ook nog steeds de bittere kruiden op tafel. Ja, want de herinneringen zijn smartelijk. Het volk is er nog, de vrijheid wordt nog steeds door God aangeboden, maar wat zijn er onder­weg veel mensen gedood. En bovendien: wat is het oude leven nog krachtig. We willen nieuwheid, zeker, frisheid, totaal van God zijn. Maar je hebt je nog niet bekeerd, of daar steekt de oude mens weer de kop op. Terwijl je de droom van het verlangen droomt, weet je al, dat je nog midden in het getob zit. En dat moet je niet vergeten en ook voor Gods aanschijn tot bewustzijn brengen. Anders zou je cynisch kunnen worden: het wordt toch nooit wat. Als je je het te binnen brengt voor Gods aanschijn, dan kan de droefenis erover wat zachter glanzen. Je kunt erover glimlachen. God zal mij eens doen stralen, zeker, maar ik weet, dat Hij er een flinke klus aan krijgt.
Zoals het bittere kruid van Pesach heeft ook bij ons in de Eucharistieviering de bitterheid van het leven een plaats gekregen. Bij ons is dat het aspect van het gebroken brood en de uitgegoten wijn geworden. Elke Eucharistie is de herdenking van de dóód des Heren. Daar zit bitterheid genoeg in: dit is mijn bloed van het nieuwe Verbond. Waar lichaam en bloed gescheiden worden, is de dood in het spel. Zo is onze wereld: de rechtvaardigen krijgen nog steeds de kogel. Om het verhaal van de liefde wordt nog steeds gelachen. Maar het bitter is zoet geworden. Wij geloven, dat de bittere dood van onze Christus zijn liefdedood was, die tot leven voert, voor Hem en voor ons.

Het Paasmaal wordt gegeten met de lendenen omgord. Je doet de riem van je kleed af als je gaat slapen of als je voor het slapen nog even rustig zit. Als je op weg moet, dan heb je de riem om: het kleed opgeschort, zodat je niet struikelt. Het Paasmaal wordt niet gegeten in een lekkere tv-stoel met de pantoffels aan. Nee: we krijgen een opdracht en daar moeten we voor klaar staan. Jezus zelf deed voor de voetwassing zijn bovenkleed af, nam een linnen schort, trok de lus goed aan: Hij moest aan het werk, om de voeten van zijn leerlin­gen te wassen. Want dat hoort bij het nieuwe leven.
Eens zullen we helemaal nieuw zijn: als God ons voltooid heeft, als al het oude is weggedaan, wanneer we God zien van aangezicht tot aangezicht. Dan wordt ons de fonkelende nieuwe wijn geschonken van de volle gemeenschap met God en met alle mensen. Tot die tijd eten we het ongezuurde brood, drinken de oude wijn en verkondigen de dood des Heren, hoopvol wachtend op de komst van Jezus Messias, uw Zoon. De Eucharistie gedenkt de dood des Heren, de Eucharistie viert zijn aanwezigheid en dat het Hem af en toe al lukt om ons bij stukjes en beetjes te vernieuwen, de Eucharistie is ook onderpand, hoop op voltooi­ing. Dan zal de vreugde zuiver zijn en zonder maat en duren tot in eeuwigheid. Dat geve God.

inleiding prof. dr. Gerard Rouwhorst
preekvoorbeeld prof. dr. Jozef Wissink