Witte Donderdag, 17-4-2025

By 15 februari 2025 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 187.21 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 15 februari 2025
  • Laatst geüpdatet 15 februari 2025

Witte Donderdag, 17-4-2025

17 april 2025
Witte Donderdag

Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (C-jaar)

Inleiding

Exodus 12,1-8.11-14
Het twaalfde hoofdstuk van het boek Exodus handelt met name over het ritueel en de instelling van het Pesachfeest, alsmede over de dood van de eerstgeborenen en het vertrek uit het land Egypte, het beeld van slavernij en onderdrukking. Daarnaast lezen we ook hoe een maaltijd en een lam tot bevrijding kunnen leiden.

Volgens sommige exegeten bestond in het Oude Nabije Oosten onder semi-nomadische herders een feest dat met dat uit Exodus 12 kan worden vergeleken. Dit vond in het voorjaar plaats en wel op het moment – dit was een kritische periode in de cyclus van de kudde – dat de stam naar nieuwe weidegronden ging zoeken en de jongen van de schapen en/of geiten op het punt stonden om geboren te worden.

Veel van de genoemde details uit Exodus 12 kunnen op de context van het herdersleven wijzen, zo ook het smeren van bloed op de deurposten van de Israëlitische huizen. Bij de semi-nomadische herders had het uitsmeren van bloed aan hun tentpalen tot doel om de stamleden en de jongen die geboren gingen worden tegen alle gevaar te beschermen. Dat gevaar krijgt in Exodus 12 een nieuwe uitleg: JHWH zal door Egypte trekken en alle eerstgeborenen van mens en dier slaan. Maar wanneer Hij het bloed aan de Israëlitische huizen ziet, zal Hij deze voorbijgaan en niet toeslaan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat er in het Hebreeuws een woordspel is tussen het werkwoord pasach (= ‘voorbijgaan’) en het nomen pèsach (= ‘Pasen’). Aangezien binnen de context van Ex. 12 ‘voorbijgaan’ veeleer ‘verlossen’ en ‘bevrijden’ betekent, wordt het feest van de semi-nomadische herders hier in feite in de termen van Israëls eigen relatie met JHWH uitgelegd. Het doel van de komende reis zal nu niet een zoektocht naar nieuwe weidegronden zijn, maar het Beloofde Land, het land van melk en honing.

Literatuur
J.F. Craghan, ‘ Exodus.’ In: E. Eynikel, E. Noort, T. Baarda en A. Denaux (red.), Internationaal Commentaar op de Bijbel. Band 1, Kampen: Kok, 2001, blz. 454-514.
C. Houtman, Exodus. Volume 2 (Historical Commentary on the Old Testament), Kampen: Kok, 1996.

Psalm 116
Psalm 116 is een lied waarin de psalmist zijn diepgaande vertrouwen in Gods macht over dood en kwaad uitspreekt. In het eerste deel van de psalm (vv. 1-9) vertelt hij dat hij ernstig lijden heeft doorstaan, en dat God hem hiervan heeft verlost. Het tweede deel (vv. 10-19) beschrijft veeleer een soort dankzegging. Hierin wordt vermeld dat God niet onverschillig is voor de dood van zijn getrouwen, dat de rechtvaardigen leden zijn van Gods huishouding, en dat God de ketenen van de dood breekt.

1 Korintiërs 11,23-26
De perikoop uit 1 Korintiërs vormt een onderdeel van een veel groter gedeelte dat over de verdeeldheid bij de maaltijd van de Heer gaat (1 Kor. 11,17-34). Hierbij worden onder meer de volgende zaken ter sprake gebracht: het aanduiden van een onaanvaardbare situatie, te weten wangedrag bij de gezamenlijke maaltijden in iemands privéwoning (vv. 17-22), en het geven van richtlijnen voor zelfonderzoek om deze situatie te corrigeren (vv. 27-34).

Tussen deze twee zaken gaat Paulus terug naar de oorsprong van de maaltijd van de Heer (vv. 23-26). Deze beschrijving van het instellingsverhaal is het oudste in het Nieuwe Testament, en kent diverse overeenkomsten – en verschillen – met dat van Matteüs 26,26-29, Marcus 14,22-25 en Lucas 22,15-20 die van veel later datum zijn. Een opvallend kenmerk van Paulus’ instellingsverhaal is niet zozeer het aanduiden van een bepaalde ‘orde van dienst’ voor het avondmaal, maar veeleer het leggen van nadruk op de herinnering. Tot tweemaal toe krijgt de gemeente de opdracht om ‘dit te doen tot mijn gedachtenis.’ De precieze interpretatie van deze zin is veelbesproken: moet de gemeente de handelingen van brood en wijn uitvoeren om Jezus te gedenken, of om zijn gedachtenis levend te houden in de ogen van God? Wat het antwoord op deze vragen ook moge zijn, volgens Paulus herinnert de gemeente zich Jezus’ dood door het doen van deze handelingen. Deze interpretatie van ‘herinneren’ komt overeen met Exodus 12,14. Immers, volgens deze tekst moet Israël Pesach ‘tot een gedenkdag maken’, tot een dag waarop Israël gedenkt dat God zijn volk uit de slavernij heeft bevrijd. Op soortgelijke wijze gedenken ook de christenen tijdens het avondmaal dat God zijn volk met Jezus’ dood heeft bevrijd.

Literatuur
R.B. Hays, First Corinthians (Interpretation. A Bible Commentary for Teaching and Preaching), Louisville: Westminster John Knox Press, 2011

Johannes 13,1-15
Ook Jezus en zijn leerlingen vieren het Paasfeest in Jeruzalem. Sinds de feestelijke intocht in Jeruzalem, afgelopen zondag, hangt de dreiging van arrestatie en dood als een ‘zwaard van Damocles’ boven Jezus’ hoofd.

In tegenstelling tot bij de synoptici, treffen we bij Johannes geen instellingsverhaal aan maar een voetwassing. Helemaal nieuw is deze wassing niet, want in Johannes 12,3-8 lezen we dat in Betanië Maria de voeten van Jezus heeft gezalfd en Judas daarop heeft geprotesteerd. De voetwassing is een nederige dienst – sterker nog: het was slavenwerk en gold als vernederend – die hier en in hoofdstuk 13 naar Jezus’ dood verwijst (zie zijn antwoord aan Maria in 12,7 en Petrus in 13,7).

Petrus protesteert. Hij gelijkt op mensen die wel willen, maar het dan toch niet kunnen begrijpen. Zijn protest (13,6) wordt gepareerd met het inmiddels bekende antwoord van Jezus - eigenlijk van Johannes - dat ‘hij het later zal inzien.’ Dit geldt niet alleen voor hem, maar ook voor hen die in een latere situatie zullen leven. In feite vindt Petrus nu dat Jezus zich niet als een slaaf of dienaar dient te gedragen, maar later zal hij wel begrijpen dat Jezus zich tijdens die maaltijd terecht als dienaar had gedragen. De voetwassing verwijst hier namelijk naar de komende slavendood van Jezus aan het kruis. Sterker nog: hij moest als dienaar of slaaf sterven aan het kruis! Analoog aan het overreiken van het brood en de beker (zie synoptici), wordt – met andere woorden – ook in de voetwassing de zelfgave van Jezus in zijn leven en dood samengevat.

‘Als gij u niet door Mij laat wassen kunt gij mijn deelgenoot niet zijn’, antwoordt Jezus Petrus. Hierop vraagt Petrus om een volledige wassing. Deze snelle ommekeer is in lijn met Petrus’ onstuimige ‘alles of niets’-karakter, maar openbaart ook zijn totale misverstand. Feitelijk wordt hier de voetwassing als een soort model en opdracht voor de leerlingen vastgelegd. Hierbij laat de evangelist Jezus terugkomen op de tegenstelling tussen slaaf en meester: als een meester (hier: Jezus) bereid is om slavenarbeid te verrichten en de voeten van zijn dienstknechten (hier: Jezus’ leerlingen) te wassen, dan moeten zijn knechten daartoe helemaal bereid zijn. Anders gezegd: Jezus nodigt zijn leerlingen hier uit om slaven of dienstknechten voor elkaar te zijn.

Literatuur
S. van Tilborg, Johannes (Belichting van het bijbelboek), Boxtel: Katholieke Bijbelstichting, 1988.

Onderlinge samenhang van de lezingen
Volgens de lezing uit Exodus 12 moet Israël Pesach ‘tot een gedenkdag maken’, tot een dag waarop Israël gedenkt dat God zijn volk uit de slavernij heeft bevrijd. Op soortgelijke wijze, aldus de lezing uit 1 Korintiërs 11, gedenken de christenen tijdens het avondmaal dat God zijn volk met de dood van Jezus heeft bevrijd. In aansluiting hierop verwijst, volgens de evangelielezing uit Johannes 13, de voetwassing tijdens die maaltijd naar Jezus slavendood aan het kruis, waarna de leerlingen de opdracht krijgen om in het leven van iedere dag slaven of dienstknechten voor elkaar te zijn.

 

Preekvoorbeeld

Dit is meer dan tijdverdrijf dacht ik terwijl we oude fotoalbums bekeken. We hadden wat tijd tussen de borrel en het verjaardagsdinertje en gebruikten die voor die albums: de verlovingsfoto van opa en oma, de jeugdfoto's van de familieleden die nu allen de 80 zijn gepasseerd of al overleden, de schoolfoto's met herinneringen aan het mooie jurkje en de strenge juf. Met die foto's kwamen de verhalen over die verleden tijd, over de mooie dingen, over de minder mooie dingen: de armoede, de ruzies. Die verhalen waren niet allemaal nieuw, maar we waren een beetje als kleine kinderen en wilden ze weer horen. ‘Vertel nog eens van …’

Het was meer dan een tijdverdrijf, dacht ik, omdat we bezig waren met die herinneringen onze eigen geschiedenis te schrijven, sterker nog, ons in die geschiedenis in te leven. Dat is misschien wel de juiste manier van spreken: herinneren is je inleven in de geschiedenis, je die geschiedenis eigen maken en zo een deel van je leven maken. ‘Herinneren’ is een mooi woord, omdat het zo precies aangeeft waar het om gaat: opnieuw in je brengen.

Je kunt die verhalen als aardige anekdotes zien, als tijdvulling, als borrelpraat. Dan blijft er afstand en blijft het verleden verleden. Maar als je echt herinnert, dan breng je dat verleden in je, dan maak je dat verleden een deel van je leven. Je kunt die verhalen nostalgisch vertellen. Maar dan haal je ze niet naar het nu, maar doe je het omgekeerde: je laat het nu teruggaan naar toen, naar die goede oude tijd. Maar als je echt herinnert, blijf je in het hier en nu, en breng je dat verleden in het hier en nu te binnen.

We kunnen nog een stap verder gaan. Er zijn inderdaad herinneringen die niet meer dan leuke anekdotes zijn, maar er zijn ook herinneringen die gevaarlijk zijn. Gevaarlijk, omdat ze onrecht uit het verleden te berde brengen, onrecht dat nog steeds doorwerkt en voelbaar is; onrecht dat tot op de dag van vandaag aanleiding geeft of moet geven tot verzet. Neem bijvoorbeeld de verhalen over de Gouden Eeuw en over de slavernij, over de schaduwkanten van de voc-mentaliteit. Het is niet zonder reden dat die gevaarlijke herinneringen onderdrukt worden en dat gebeurt niet alleen in Orwell’s 1984.

Het feest dat we vandaag vieren maakt duidelijk dat wij christenen mensen van de herinnering zijn. De eerste lezing eindigt niet voor niets met ’van geslacht tot geslacht moet gij deze dag vieren.’ Maar de lezing van Paulus maakt ook duidelijk dat dat niet vanzelfsprekend is en ook niet gemakkelijk gaat. Het feest dat we vandaag vieren is een feest van gevaarlijke herinneringen.

Paulus brengt zijn vroegere parochie in Korinte in herinnering wat hij hen verteld heeft. Dat was nodig. Want zoals de Korintiërs samenkomen is niet de manier om de maaltijd des Heren te vieren, zegt Paulus in het gedeelte voor het stukje dat wij gehoord hebben. Ze kopiëren de maaltijden zoals rijke medeburgers dat deden in de sfeer van cliëntelisme, met goed eten en goede drank voor vrienden, wat minder goed voor degenen die om gunsten vroegen en nog minder goed voor de anderen. Er is partijvorming, er zijn onenigheden, mensen komen om hun eigen maaltijd te nuttigen en trekken zich van de anderen niets aan. Ze realiseren zich niet wat die maaltijd des Heren inhoudt. In die context roept Paulus in herinnering wat hij hen verteld heeft.

Wat hij hen vertelt heeft, waaraan hij hen herinnert, is zelf weer een herinnering, een overlevering. En alsof dat nog niet genoeg is, in die herinnering, in die overlevering wordt tot twee keer toe die herinnering, dat te binnen brengen, genoemd. Tot twee keer toe zegt Jezus, na brood en na de beker, ‘doe dit tot mijn gedachtenis.’ Herinnering op herinnering, laag op laag. Blijkbaar gaat het om belangrijke herinneringen, herinneringen die niet vergeten mogen worden, maar moeten doorwerken.

De Korintiërs vieren de maaltijd des Heren niet als de maaltijd des Heren. Ze herinneren onvoldoende. Ze realiseren zich niet dat de maaltijd des Heren de maaltijd met de Heer is. De Heer is aanwezig. De Heer is de gastheer. Wat voor soort gastheer? Er is een andere maaltijd waarbij Jezus ook de gastheer is en die in elk evangelie voorkomt, de maaltijd bij het meer van Galilea, de wonderbare broodvermenigvuldiging. In dat verhaal klinkt de zorg en zelfs medelijden door voor alle aanwezigen. Er wordt geen onderscheid gemaakt, iedereen is welkom. Wat voor soort gastheer? Het evangelie dat we vandaag horen geeft daarvan een even mooi als onthutsende invulling. Een gastheer die de laagste bediende is. Dat schept verplichtingen aan de gasten.

Sterker nog, de maaltijd des Heren is de maaltijd van de Heer. Dit brood is mijn lichaam, deze beker is mijn bloed. In de loop van de geschiedenis is dit vaak het punt van discussie geweest: hoe dat te begrijpen? Maar onder die discussie over welke termen wel en welke termen niet - ‘transsubstantiatie’, ja, nee en hoe dan wel of hoe dan niet - zit een andere discussie, die dieper snijdt dan welke theoretische, theologische discussie ook. Wil je echt je de Heer herinneren, je echt de Heer te binnen brengen, je echt inleven in zijn leven, of nog preciezer in zijn dood? Paulus zegt niet zonder reden dat we de dood des Heren verkondigen, de dood des Heren doorgeven. Want het leven waarin we ons inleven is een leven van liefde tot het uiterste toe.

Vandaag bladeren wij als familie van God in ons fotoalbum, we horen de verhalen - ‘vertel nog eens een keer van…’ - en we leven ons in die geschiedenis is. Meer dan een onschuldig tijdverdrijf.

inleiding dr. Max G.L. van de Wiel OCSO
preekvoorbeeld prof. dr. Herwi Rikhof