- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 297.61 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
2 juni 2013
Sacramentsdag
Lezingen: Gen. 14,18-20; Ps. 110; 1 Kor. 11,23-26; Luc. 9,11b-17
Inleiding
In bijbelse teksten creëren auteurs via beloften een spanningsveld tussen belofte en vervulling, tussen ‘reeds’ en ‘nog niet’. Dit gaat op voor zowel Genesis als Lucas. Abraham kreeg een belofte van zegen, land, een talrijk volk (Gen. 12,1vv). In Genesis 14,18vv ontvangt hij een zegen en wordt de belofte zo (minstens gedeeltelijk) werkelijkheid. De auteur van het Lucasevangelie herneemt talrijke oude beloften (zie bijv. Luc. 1,68-75). Hun (gedeeltelijke) vervulling in het gebeuren rond Jezus staat garant voor nieuwe beloften (bijv. Luc. 1,31vv). De parallel tussen Lucas 9 en 2 Koningen 4 roept een oude belofte op: ze zullen eten en overhouden. En dat gebeurt ook (opnieuw), wat de hoop oproept dat ook andere beloften werkelijkheid zullen worden.
De vraag op de achtergrond
Telkens opnieuw moeten mensen hun positie tegenover Jezus bepalen, tot op vandaag. Dit geldt ook voor Jezus’ tijdgenoten, zowel leden van zijn eigen volk als de vreemde bezetters. De eerste christengemeenschap staat hierbij voor de moeilijke taak. Hoe kan iemand die, schijnbaar totaal mislukt, als een misdadiger gekruisigd werd, toch bevrijding van Godswege brengen?
Literair komt de vraag naar wie Jezus is in het bijzonder tot uiting in Lucas 9. Als Jezus’ volgelingen het rijk Gods verkondigen en mensen genezen (Luc. 9,6) brengt dit Herodes in verwarring. Wie is hij? De vermoorde Johannes, Elia of een van de profeten, volgens het volk (Luc. 9,7vv). Dat is wat de mensen zeggen dat Jezus is, beamen de leerlingen (Luc. 9,18vv). Centraal tussen beide antwoorden op de vraag wie Jezus is, ligt onze passage. Deze context suggereert dat de tussenliggende passage verbonden is met de vraag wie Jezus is en bijdraagt tot het antwoord dat Simon zal geven.
Elisa overtroffen
Telkens opnieuw predikt Jezus het rijk Gods en geneest hij zieken, eerst alleen, dan vergezeld door de twaalf en de vrouwen die hem onderhouden (Luc. 8,1v). In Lucas 9 stuurt Jezus de twaalf uit. Nu zij zijn teruggekeerd, stroomt het volk toe. Jezus vertelt opnieuw over het Rijk, geneest zieken. Maar juist het grote succes van deze prediking dreigt een probleem te worden. Twee opties zien de leerlingen, aangezien ze zelf slechts vijf broden en twee vissen hebben. Liefst willen ze het volk wegsturen, om eten en onderdak te vinden in de omliggende dorpen. Zo niet, vragen ze zich af of het soms de bedoeling is dat ze zelf eten kopen? Het verhaal verloopt parallel met de opdracht van profeet Elisa om de profeten te eten te geven (2 Kon. 4,42vv). Twintig broden voor honderd man, dat is toch onvoldoende, protesteert zijn dienaar. God zegt: ze zullen eten en overhouden, is het antwoord, en zo gebeurt het. Twintig broden voor honderd, vijf voor vijfduizend, voor de goede verstaander is het duidelijk: hier is de belofte opnieuw vervuld, en hier is méér dan Elisa.
Wie is hij?
Eén van de profeten, Elia, Johannes uit de doden opgestaan: Herodes gelooft het verkregen antwoord niet en zoekt naar een manier om Jezus te ontmoeten (Luc. 9,9). Jezus schuift het antwoord van ‘de mensen’ opzij, om door te gaan op wat belangrijker is: wie denken zijn leerlingen dat hij is? Het antwoord van de christenen, door Lucas vertolkt via Petrus, klinkt: (u bent) de door God gezonden messias (Luc. 9,20). Literair-theologisch is dit uiteraard doorheen heel Lucas 1–9 voorbereid. Het woord messias is al diverse keren gevallen (Luc. 2,11.22; 4,41). Het volk vraagt zich af of Johannes misschien de messias is (Luc. 3,15). Maar na de oude Simeon (Luc. 2,22) is Simon Petrus de eerste mens die Jezus als messias erkent.
De getallensymboliek in onze passage ondersteunt het belang van het ganse gebeuren. Vijf, twee en twaalf zijn veelzeggende getallen. Vijf boeken bevat de Thora, twee stenen tafelen dragen de belangrijkste geboden. Twaalf stammen vormen samen het volk van God. De getallen herinneren dan ook aan het ontstaan van het volk als volk van God ten tijde van Mozes, en suggereren dat hier opnieuw gemeenschap van God tot stand komt.
Brood en vissen hebben eerder al een betekenisvolle rol gespeeld. ‘Een mens leeft niet van brood alleen’, verklaart Jezus (Luc. 4,4); ‘maar van elk woord dat van God komt’, voegen enkele handschriften toe. Tot de geheimen van het Rijk Gods dat Jezus predikt hoort dat het woord van God als zaad gezaaid wordt en honderdvoudig vrucht draagt voor wie het koestert en standvastig is (Luc. 8). Een visser van mensen zou Simon worden, nadat hij eerst meemaakt hoe tekort kan omslaan in overvloed (Luc. 5). Verhalenderwijs suggereert Lucas in onze passage dat dit in werkelijkheid wordt omgezet bij de prediking van het Rijk. Het woord van God draagt vrucht, in het gebeuren rond Jezus is het rijk Gods nabijgekomen. Niet toevallig is brood breken en delen, zich tot God richten, onderdeel geworden van het ritueel om Jezus te herdenken (zie ook Luc. 22 en 24).
Abrams zegen vervuld
In Genesis 14 krijgt Abram te maken met tien koningen. Negen koningen voeren oorlog, vier tegen vijf. Hierbij maakt men mensen en bezit tot buit, waaronder ook Abrams neef Lot. Abram haalt hem terug, en ontmoet dan de tiende koning: Melchisedek, die ook priester is van de Allerhoogste. Brood en wijn biedt deze hem aan. Meteen is duidelijk dat hier niet gevreesd hoeft te worden voor een nieuwe strijd. Melchisedek zegent hem, waarop Abram hem tienden geeft uit de buit. Dit is voor de koning van Sodom, die eveneens aanwezig is, het startpunt van de onderhandelingen. Hierbij wijst Abram alle winst uit de strijd af, en eist enkel een deel op voor wie met hem meevocht. Zegen van Godswege krijgt hier ook een concretere invulling: overwinning op de vijand. Met de zegen wordt deels de belofte uit Genesis 12 vervuld, wat hoop geeft dat ook de andere belofte, deze van een talrijk volk, eens werkelijkheid zal worden.
De keuze voor Genesis 14 als eerste lezing op Sacramentsdag is voornamelijk gebaseerd op latere interpretaties van deze tekst. Via Psalm 110 werd een belofte van eeuwig priesterschap ‘zoals dat van Melchisedek’ (Ps. 110,4, ook andere lezingen van dit vers zijn mogelijk) verbonden met de davidische belofte. Hierdoor gaat dit deel uitmaken van de messiaanse verwachtingen. De auteur van de brief aan de Hebreeën neemt dit op om te duiden wie Jezus is: hogepriester voor altijd.
Preekvoorbeeld
Het grote succes van Jezus’ verkondiging van het koninkrijk van God dreigt een probleem te worden. De dag liep ten einde en de mensen hadden honger. De apostelen hadden maar vijf broden en twee vissen. Jezus nam de vijf broden, keek omhoog naar de hemel en sprak er het zegengebed over uit. Daarna brak hij het brood en gaf het aan zijn leerlingen om aan de menigte uit te delen... Die woorden klinken ons bekend in de oren. We horen ze hier telkens in onze viering. Op die manier geeft de verteller fijntjes te kennen dat dit verhaal van de broodvermenigvuldiging hier telkens opnieuw gebeurt. De levende Jezus schenkt ons hier in overvloed het brood om van te leven. Dat is het Woord uit de Schrift en het Brood dat wordt gebroken en gedeeld. Het is de overvloed van Gods Aanwezigheid.
Om die Aanwezigheid en overvloed is het de verteller te doen. Hij maakt immers een portret van Jezus, want telkens opnieuw moeten mensen hun positie tegenover Jezus bepalen. En hij tekent Jezus als iemand die, juist zoals God, de nood van zijn volk ziet en het tegemoet komt met de overvloed van zijn gaven. Dat heeft Jezus tijdens heel zijn korte leven gedaan. Hij heeft zich helemaal gegéven. En om dat enigszins te kunnen vatten, moeten we wel beginnen bij het begin. God houdt namelijk niet op zichzelf te geven. Zo is hij. Hij kan niet anders. God is uit op relatie. En Jezus stapte bewust in die liefdesbeweging die van God uitgaat naar mensen. Zijn dood is dan ook het teken van een liefde die geen maat kent. En in de nacht waarin hij werd uitgeleverd, heeft hij die liefde uitgedrukt in een sprekend gebaar. Jezus herkende zich helemaal in het brood dat op tafel lag. Hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit ben ik’. In dat gebaar met brood dat gebroken wordt en uitgedeeld, is het nog altijd God zelf die zich in zijn Zoon helemaal aan ons geeft. Later riep hij bij sommigen de herinnering op aan koning Melchisedek, die ook priester van de Allerhoogste was ten tijde van Abram. Maar dit unieke gebaar van Jezus in de nacht waarin hij werd uitgeleverd, laat ons nu toe ons bij hem aan te sluiten door het Brood te nemen en te eten.
Als wij nu eucharistie vieren, nemen wij deel aan die liefdesbeweging van God uit. We laten ons helemaal door God beminnen. Zo kan Gods liefde ook werkzaam zijn in ons leven. Dan gaan wij op Jezus gelijken. Samen worden wij het Lichaam van de verrezen Heer. Ook wij veranderen! Dat beamen we, telkens wanneer het (gebroken) Brood ons wordt aangereikt en wij het nemen en eten. Onszelf geven, op onze beurt helemaal een instrument van Gods liefde worden, is het mooiste geschenk dat wij aan God kunnen aanbieden. Het is liefde op zijn bijbels, namelijk als solidariteit en mededogen; als recht doen en niet dulden dat wie dan ook vernederd, geknecht of uitgestoten wordt. Het is honger naar gerechtigheid; vergeving, zeventig maal zeven maal; en, niet in het minst, verantwoordelijkheid voor elkaar. Maar de liefde die wij zo geven, hebben we zelf eerst van hem gekregen. Wij kunnen geven, omdat hij gegeven heeft. Daarom komen we hier telkens samen. Om de herinnering levend te houden aan hem die als gebroken brood wilde zijn voor mensen, en om hem daarvoor te danken.
Maar de manier waarop wij nu eucharistie vieren heeft al een hele geschiedenis achter de rug. Gedurende vele eeuwen kon het er allemaal niet plechtig genoeg aan toe gaan. De aandacht voor het Brood kwam zelfs los te staan van de eucharistieviering en de hostie werd apart vereerd. Dat bracht de bisschop van Luik in de jaren twaalfhonderd op de idee een sacramentsfeest in het leven te roepen en dat werd al vlug een feest van de hele kerk… Maar sinds enkele jaren beseffen we beter dat wij als gemeenschap bijeenkomen zowel om te luisteren naar het Woord als om het Brood met elkaar te delen. De priester heeft wel het voorrecht de viering voor te zitten, hij is de voorganger; maar het zwaartepunt ligt toch op de gemeenschap die bijeengeroepen is om te genieten van de overvloed van Gods Aanwezigheid en om ervoor te kiezen zijn menslievendheid waar te maken. Hier staan we even op de toppen van de tenen, maar worden we ook sterk gemaakt om niet door de knieën te gaan.
Beste vrienden, zoals elk jaar op Sacramentsdag maak ik weer graag van deze gelegenheid gebruik, om jullie allen van harte te danken omdat jullie hier zijn en wij samen eucharistie kunnen vieren. Ik dank jullie, omdat we samen kunnen bidden en zingen en omdat er ook momenten van intense stilte mogelijk zijn. Ik dank de organiste op het orgel. We zien haar niet, maar we horen haar maar al te goed als zij onze zang ondersteunt of zorgt voor een mooi orgelspel. Ik dank de zangers die ons toch elke zondag weer andere liederen voorzingen. En wat ben ik blij dat zij hun rol van voorzangers ter harte nemen en niet de ambitie koesteren een koor te worden dat liederen uitvoert waar wij alleen nog maar mogen naar luisteren. Ik dank onze dirigent, die met zoveel vuur onze zang leidt en van ons een zingende gemeenschap maakt. Ik dank de lezers die hun lezing zorgvuldig voorbereiden en ze hier goed tot hun recht laten komen. Ik dank al wie instaat voor het vele werk dat vóór en ná elke viering moet gedaan worden. En ik mag zeker de poetsvrouw niet vergeten, die er een erezaak van maakt dat de kerk er meer dan netjes bij ligt. Maar laat ons niet vergeten dat alle mensen die ik heb opgenoemd, en ook de voorganger, allemaal in diénst staan van ons allen hier samen. En mocht er iets zijn dat onze manier van vieren authentieker kan maken, laat het dan weten. Zo zijn wij samen verantwoordelijk en helpen we mekaar de eucharistie te vieren op een manier die ons helpt te worden wie we zijn, het corps, het lichaam van Christus.
Ine Van Den Eynde, inleiding
Paul Heysse, preekvoorbeeld