Preek Openbaring des Heren, 4-1-2026

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 190.60 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 4 december 2025
  • Laatst geüpdatet 4 december 2025

Preek Openbaring des Heren, 4-1-2026

4 januari 2026
Openbaring des Heren
 

Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar) 

Inleiding

In de lezingen van vandaag klinken verschillende motieven: ‘licht’, ‘koningschap’, ‘rechtvaardigheid’, ‘heil’, ‘het volk Israël en de volkeren’. Steeds komt het beeld terug van koningen en volkeren die vanuit alle windstreken komen om schatten te brengen, neer te knielen en te aanbidden. Samen ontwikkelen de motieven zich tot een betekenisweefsel, waarin de heilsboodschap van Jezus Christus als een nieuw verhelderend inzicht – een epifanie – oplicht: ‘Ik ben het licht voor de wereld. Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft’ (Joh. 8,12).

Jesaja 60,1-6
In de lange schrijftraditie waarin het tekstcorpus van Jesaja is ontstaan, worden de teksten in de hoofdstukken 56–66 gedateerd in de periode na de Babylonische ballingschap toen Judea deel uitmaakte van het Perzische Rijk. De gelezen verzen vormen de opening van een profetie die heel hoofdstuk 60 beslaat en zich verder ontvouwt in 61–62.
Een vrouw, van wie we in vers 14 lezen dat het om Vrouwe Sion gaat, wordt rechtstreeks aangesproken: ‘Sta op en wordt licht!’ De reden: haar licht, namelijk de heerlijkheid/glorie (kavod) van JHWH – de luister van God zelf – is over haar opgegaan (zarach in het Hebreeuws = het opgaan van de zon; lxx anatelloo). Doordat Vrouwe Sion nu baadt in het licht van JHWH heerlijkheid, glanst zij als ware zij een opkomende zon. Zo wordt zij zelf tot een baken voor de rest van de wereld die in duisternis verkeert. Vrouwe Sion wordt opgeroepen om zich op te richten als lichtbaken waar koningen en volkeren hun koers op kunnen afstemmen.

Deze gebeurtenis van Godswege, dit nieuwe toewenden van JHWH naar Vrouwe Sion, staat niet los van wat er zich onderling tussen de mensen van Sion afspeelt. In 58,8-10 kunnen we lezen dat het doorbreken van het Sions licht, haar herstel en gerechtigheid met elkaar te maken hebben en tot uitdrukking komt in de zorg voor behoeftigen.
Maar vervolgens in hoofdstuk 59,2 staat er dat er sprake is van een scheiding tussen JHWH en zijn volk vanwege hun wangedrag: ze bewandelen een weg van ongerechtigheid (duisternis) in plaats van recht en gerechtigheid volgens de wet (licht) na te streven (vv. 9-10). Omdat er niemand onder de mensen meer is die zich om het recht bekommert, rest JHWH niets anders dan zelf ten strijde te trekken om het recht te herstellen (vv. 15b-19).
Hoe de komst van JHWH uitpakt, is afhankelijk van de mensen zelf. Voor diegenen uit het nageslacht van Jakob die tot inkeer komen, die breken met hun misdaad, zal de komst van JHWH een bevrijding zijn (59,20). Op hen en hun nageslacht zal JHWH's geest rusten (59,21). Deze groep binnen het volk Israël wordt in vers 59,20 met ‘Sion’ gelijkgesteld: zij zijn het, over wie JHWH's heerlijkheid opgaat. Zij zullen een baken van licht zijn, een richtpunt voor de wereld in duisternis door de wijze waarop zij met elkaar samenleven in recht en gerechtigheid.

‘Sla je ogen op en kijk om je heen!’ (v. 4). Vrouwe Sion wordt gemaand om te zien wie er – aangetrokken door het licht dat zij uitstraalt – naar haar toestromen over land en zee, uit alle windstreken: uit het Zuiden kamelen uit Midjan, Efa en Seba met goud, wierook en lofliederen (stammen uit de omgeving van de Golf van Akaba (v. 6); uit het Oosten kleinvee uit Kedar en Nebajot om te offeren (stammen uit Arabië; v. 7); uit het Westen schepen uit de kustlanden en Tarsis met nageslacht van het volk Israël (v. 9) en beladen met zilver en goud; en uit het Noorden verschillende houtsoorten van de Libanon.
De toestroom wordt beschreven, aan de hand van de rijkdom – have en goed – die ze meebrengen en de beeldspraak strekt zich zelfs uit tot de natuur: de hele schepping doet mee (vgl. Jes. 35). Het betreft een bonte verzameling mensen: nageslacht van de ballingen behorend tot het volk Israël, volkeren voortgekomen uit Abrahams andere nakomelingen (Midjan, Efa en Seba via de lijn van Ketura; Kedar en Nebajot via de lijn van Hagar) en andere heidense volkeren. De volkeren komen om JHWH eer te brengen: de kamelen zingen JHWH's lof, de roemrijke daden van JHWH; het kleinvee biedt zich als offer aan tot JHWH's welbehagen; de rijkdommen dragen bij aan de luister van JHWH's huis. En de stad wordt in volle glorie herbouwd met hulp van vreemde volkeren en hun koning. (vv. 10.12)

Dit alles strekt Vrouwe Sion, personificatie van de stad Jeruzalem (vv. 10-14; 62,1), moeder van de kinderen van het volk Israël (vv. 4.9) en echtgenote van JHWH (v. 15; 61,10) tot eer. Als summum van dit eerherstel zal zelfs het nageslacht van degenen die haar voorheen zo veracht hebben, zich nu neerwerpen en haar nu noemen naar de eervolle positie die zij heeft: ‘Stad van JHWH’ (v. 14), godsstad van het volk Israël. Door de komst van Gods heerlijkheid, de luister die daardoor op haar afstraalt, wordt zij in haar waardigheid hersteld. Door JHWH's bekommernis over haar, zal haar bestuur voortaan gekenmerkt worden door vrede en gerechtigheid (sjalom en tsedaqa; v. 17).

Psalm 72
De psalm is een smeekbede aan JHWH om aan een koning(szoon) Zijn gerechtigheid te geven. Het woordpaar misjpat en tsedaqa in vers 1 wordt in vers 2 direct herhaald (vgl. Jes. 59,4.9.14), waarmee het de volle nadruk krijgt. Deze gerechtigheid kenmerkt zich door aandacht voor het recht van ‘armen en behoeftigen’ (woordpaar ‘ani en evjon; v. 4), voor hun redding, door erbarmen, door het op waarde schatten van hun leven (12-14).
Een koning wiens koningschap op die manier op JHWH's gerechtigheid is gebaseerd, zal wereldwijd sjalom (vrede en heelheid; verg. Jes. 59,8) brengen. De psalm ontvouwt zich zo tot een gebed om een messiaanse koning die voor eeuwig zal regeren (vv. 5 en 7) en wiens naam zal blijven voortleven (17); alle koningen en heidense volkeren zullen voor hem neerbuigen (lxx proskuneoo) en hem dienen (9-11).
Het beeld dat door Jesaja 60 wordt geschilderd als teken van eerherstel van Vrouwe Sion, wordt in de psalm toegepast op een koning(szoon) die ten volle rechtvaardig heerst zoals jhwh dat voor ogen heeft.

Matteüs 2,1-12
De lange receptiegeschiedenis van het geboorteverhaal van Jezus door Matteüs heeft zich samengebald in een iconisch beeld van ‘de drie koningen’. Daarmee is het verhaal weliswaar vertekend geraakt. maar worden de twee wezenlijke aspecten nog steeds vastgehouden: de prominente rol van de Magoi (wijzen, ‘magiërs’) en de functie waarnaar zij verwijzen: koningschap.

In het geboorteverhaal worden beelden gebruikt uit het Oude Testament. De kindermoord door Herodes in de volgende passage zinspeelt op het geboorteverhaal van Mozes en de kindermoord in Egypte. En we vinden echo’s van Jesaja 60, zoals het motief van de opkomende (anatelloo) ster, en de Magoi uit het Oosten (anatelloo) die van verre komen met geschenken om een koning te huldigen.

De Magoi als personages en de gehele enscenering aan het hof van Herodes roepen ook een sterke associatie op met het verhaal over de Perzische Koning Nebukadnezar in Daniël 2: de emotionele toestand van beide heersers (tarassoo = verontrusten); hun beider handelen dat bestaat uit het bijeenroepen van degenen die tot de wijzen en geleerden worden gerekend; een handelen dat nadrukkelijk gemotiveerd wordt door de nood aan duiding van de cryptische boodschap die ze hebben gekregen; de prominente rol van een vreemde, ‘iemand van buiten’ met kennis en wijsheid; en de uiteindelijke afloop die resulteert in het huldigen van de ware koning door neer te vallen en te aanbidden (proskuneoo) en geschenken te overhandigen (vgl. ook Jes. 60) en daarmee een erkenning aan wie de ultieme macht en soevereiniteit werkelijk toebehoort. Zij het dat Herodes, in tegenstelling tot Nebukadnezar, juist niet tot inzicht komt.

De Magoi behoorden in het Perzische Rijk tot de bovenklasse in de samenleving. Zij hadden kennis over de sterren, maar het beoefenen van astrologie behoorde niet tot hun kernactiviteiten. Dat was eerder een zaak van de Chaldeeën.
De Magoi hadden priesterlijke taken aan het Perzische hof en zij waren als raadgevers betrokken bij het kiezen en inwijden van de nieuwe koning en diens voorbereiding op het koningschap. Heden ten dage zou je hen misschien betitelen als king-makers (De Jong, 274) . Dit plaatst de komst van de Magoi aan het hof van Herodes met de mededeling: ‘Waar is de pasgeboren koning van de Joden?’ (v. 2) in een ander licht. Vanuit het perspectief van Herodes en het volk in de stad Jeruzalem komen zij immers totaal onverwacht. Als zij de reputatie van king-makers hadden dan is de primaire reactie van verontrusting nog niet eens zo onbegrijpelijk.
Van Herodes leren we in de loop van het verhaal dat zijn verontrusting voorkomt uit angst voor zijn eigen positie. De Magoi vervullen uiteindelijk ook deze rol van king-makers in het verhaal door het pasgeboren kind in Betlehem te huldigen en daarmee de nieuwe koning metterdaad aan te wijzen. Dat het niet zomaar om een pasgeboren kind gaat, maar de koning van Israël, is door de inbreng van wijzen van Israël bekrachtigd. Via de centrale vraag ‘Waar?’ loopt het verhaal uit in het beantwoorden van de vraag ‘Wie?’ Maar voor Herodes is die vraag nooit opgehelderd. De lezer slaat – met de Magoi - een andere weg in. De weg die vanaf dat moment Jezus volgt.

Brief aan de Efeziërs 3,2-3a.5-6
Paulus richt zich vol vuur tot zijn toehoorders. Hij heeft – door Gods genade – een groots inzicht opgedaan dat hij wel met hen moet delen. Het gaat om een geheimenis van Godswege dat voorheen nog niet begrepen kon worden, maar dat nu eindelijk is onthuld: in Christus zijn alle volkeren mede-erfgenaam, mede-lichaam en mede-aandeel-hebbend in de (heils)belofte die jhwh aan Zijn volk Israël heeft gedaan. De 2e tekstlezing fungeert in de samenstelling van de schriftlezingen als het ware als een ondertiteling van theologische duiding van de andere tekstlezingen.

Literatuur
Albert de Jong, “Matthew’s Magi as Experts on Kingship”, 271-282. In: The Star of Bethlehem and the Magi: Interdisciplinary Perspectives From Experts on the Ancient Near East, the Greco-Roman World, and Modern Astronomy. Edited by P. Barthel and G. Van Kooten, Brill, 2015.
S. Alblas, Wat de ster van Bethlehem ons vertelt: Over de vervulling van een oude profetie, Rotterdam: Seismos Press, 2019.
Ulrich Bergers, Jesaja 55-66. HThKAT, Freiburg: Herder, 2022.
Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus, 1. Teilband Mt 1-7. EKK, Düsseldorf: Benzinger Verlag, 2002.
W.A.M. Beuken, Jesaja, deel III A. POT, Nijkerk: Callenbach, 1989.
W.D. Davies and Dale C. Allison. The Gospel According to Saint Matthew, Vol I. ICC, Edinburgh: T&T Clark, 1988.
R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53.


Preekvoorbeeld

Wat het nieuwe jaar ons gaat brengen, kunnen we nog niet weten. Zoals er in december veel werd teruggeblikt, wordt er om ons heen in deze dagen veel vooruitgekeken, hoopvol of somber, al naar gelang. Maar misschien is het zinvoller om ons af te vragen hoe wijzelf het nieuwe jaar binnengaan. We zijn tijdreizigers, of we willen of niet. Hebben we ons door de tijd tegen wil en dank over het randje van het nieuwe jaar laten duwen, zodat we nu onwennig en onwillig op een leeg nieuw kalenderblad zitten? Of zijn we zelf nieuwsgierig om het hoekje van het nieuwe jaar geslopen, op zoek naar wat daar allemaal te beleven valt?

Ik stel voor dat we vandaag de wijzen uit het oosten, of de Drie Koningen zo u wilt, als gids nemen voor onze reis het nieuwe jaar in. We gaan ons niet afvragen wie ze precies waren. We gaan niet naar hun papieren vragen – het zou zomaar kunnen dat ze ongedocumenteerd zijn. Wil je dat precies uitzoeken, dan loop je de kans dat ze zomaar opeens in het niets oplossen. Daarom stel ik voor dat we ze nemen zoals ze in het Evangelie zijn komen aanrijden. Wat we ze daar zien doen, wil ik in vijf punten beschrijven, en elk punt kan voor ons een leerpunt zijn. Een goed voornemen als u wilt, of een recept voor het nieuwe jaar.

Punt één: aandachtig zijn. Ze hebben de hemel gelezen, niet toevallig een keertje maar avond aan avond, met liefde en aandacht voor wat er altijd al was. Ze hebben zich niet na een paar keer afgewend en verveeld geroepen: dat weten we nu wel. Ze zijn blijven kijken, naar elkaar blijven luisteren, ze hebben langs elkaars vingers omhoog gekeken: zie jij dat ook, zou dat nu echt? Aandachtig zijn, elke dag!

Twee: in beweging komen. Als er dan iets bijzonders gebeurt, reageer dan ook. Niet dat je er iets over roept en dat was het dan weer – nee, het mag een hele reis worden. Wat er op je pad komt, kan plannen overhoop gooien, het kan inbreken in je leventje. Maar juist zo kom je ergens waar je eerder nog niet was: in beweging komen.

En dan drie: over de drempel stappen. De wijzen doen dat in ons kleine verhaal tweemaal: ze bellen aan bij het paleis van Herodes, en ze stappen het kleine onderkomen van Maria en Jozef binnen. Aanbellen en je vraag stellen, dat doe je niet altijd even makkelijk. Van mezelf ken ik allerlei uitstelgedrag als ik ergens moet aanbellen, of opbellen, en vragen: klopt het wat ik heb gehoord? De wijzen zeggen dan: hup, aanbellen, gewoon gáán nu het kan.

Punt vier: jezelf geven en de ander ontvangen. Daar sta je dan, onwennig. Je stelt jezelf voor, je geeft een symbolisch geschenk, iets kleins dat zegt dat de ontmoeting waardevol is. Je laat de ander tot je doordringen. Het is een Godsontmoeting, elke keer als je jezelf geeft en als je de ander ontvangt. Het is kwetsbaar en krachtig.

Tenslotte punt vijf: de ander vrijlaten en zelf vrij zijn. De wijzen kwamen en ze gingen ook weer. Ze droegen de ontmoeting met het Christuskind mee in hun hart. Ze maakten er geen spektakel van. Ze deden er geen goede zaken mee. Ze claimden niet dat zij het wisten en een ander niet. Daarvoor waren ze innerlijk te rijk gezegend, te vol van vrede.

Hoe het met de wijzen verder is gegaan, wordt ons niet verteld, want nu zijn wij aan de beurt. Aandachtig zijn, in beweging komen, over de drempel stappen, jezelf geven en de ander ontvangen, de ander vrij laten en zelf vrij zijn, in Godsnaam en met het Christuskind in ons hart. Ik wens u een rijk gezegend jaar 2026.

 

inleiding M.F. Vroege-Crijns BA
preekvoorbeeld dr. Piet van Veldhuizen