Preek 3e zondag Pasen, C jaar, 4-5-2025

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 2
  • Bestandsgrootte 246.56 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 3 april 2025
  • Laatst geüpdatet 3 april 2025

Preek 3e zondag Pasen, C jaar, 4-5-2025

4 mei 2025
Derde zondag van Pasen

Lezingen: Hand. 5,27b-32.40b-41; Ps. 30; Apok. 5,11-14; Joh. 21,1-(14)19 (C-jaar)

Inleiding

Handelingen 5,27b-32.40b-41
Hoe komt het dat deze lezingen bij elkaar klinken? Op woensdag onder het octaaf van Pasen las het oude brevier uit Handelingen 5 en Johannes 21, met Apokalyps 5,12 als alleluia. De samenklank van deze lezingen is dus al heel oud. Op het eerste gezicht voegt Handelingen 5,29: ‘Petrus en de andere apostelen antwoordden:…’ zich als vanzelf bij de Petrusepisodes van Johannes 21. De reden waarom Handelingen 5 op die woensdag in de Paasweek werd gelezen, is echter een andere. De statiekerk van die dag, de Basiliek van Sint-Laurentius buiten de muren, is gewijd aan de diaken-martelaar Laurentius, zodat de nadruk ligt op: ‘daarvan getuigen wij’, nos testes sumus, in het Grieks martures (v. 32), alsof niet Petrus maar de statieheilige zelf deze woorden uitspreekt.
In de huidige samenhang echter geeft de apostellezing een voorbeeld van hoe Petrus en de andere apostelen het Paasevangelie verkondigen. Opmerkelijk is dat na de moord ‘door Hem aan een kruishout te hangen’, Christus’ verrijzenis niet wordt beschreven in termen van het lege graf. ‘De God van onze voorouders heeft Hem tot leven gewekt’ (v. 30) gaat meteen naar – in onze categorieën – Hemelvaart en Pinksteren toe: ‘God heeft Hem een plaats gegeven aan zijn rechterhand, Hem tot leidsman en redder verheven om Israël tot inkeer te brengen en het zijn zonden te vergeven. Daarvan getuigen wij, en daarvan getuigt ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen’ (vv. 31-32). Dat is hetzelfde stramien als in Handelingen 2,33: ‘Hij is door God verheven, zit aan zijn rechterhand, en heeft van de Vader de heilige Geest ontvangen, zoals beloofd was. Die Geest heeft Hij over ons uitgegoten, en dat is wat u ziet en hoort.’ In het vroege christendom zijn Hemelvaart en Pinksteren geen afzonderlijke feestdagen maar Paasdagen.

Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Petrus de verkondiger’ (Handelingen 1,1–6,7), in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 60-73

Psalm 30
Deze psalm is een toda, een danklied niet van de grote cultusgemeenschap, maar van een enkeling die een dankoffer komt brengen. In het liturgisch jaar is Psalm 30 vooral gestempeld door zijn plaats in het oude brevier: in de tweede nocturne van de metten op Paaszaterdag. De Kerk heeft van de Synagoge geleerd dat de psalmen de gebeden van de Messias zijn. Zo fungeert deze psalm in de liturgie: het is een gebed van Christus die op het punt staat te verrijzen.

U trok mij uit het dodenrijk omhoog,
ik daalde in het graf, maar U hield mij in leven. (v. 4)

De laatste strofen legt de liturgie de Kerk en de moeder Gods in de mond:

U hebt mijn klacht veranderd in een dans,
Mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld. (v. 12)

Deze psalm is dus vanouds thuis in de Paastijd. Als antwoordpsalm bij de Petrusepisode van in het bijzonder Johannes 21,15-19 is vooral te denken aan:
In mijn overmoed dacht ik:
Nooit zal ik wankelen.
Heer, U had mij lief en ik stond als een machtige berg,
U verborg uw gelaat en ik bezweek van angst. (vv. 7-8)

Een echo van de psalm klinkt door in de hymne ‘De ware kerk des Heren’ (Zingt Jubilate 515; Liedboek 968). De psalm zingt:

Met tranen slapen we ’s avonds in,
’s morgens staan we juichend op.

Dat is in de hymne geworden (derde strofe):

And soon the night of weeping
Shall be the morn of song.

De nacht is vol gevaren,
de morgen vol gezang.

Literatuur
Willem Barnard, Tegen David aan praten, Zoetermeer 2003, 121
Willem Barnard, In wind en vuur II, Zierikzee 2023, 671

Apokalyps 5,11-14
Deze lezing geeft ons niet een beeld van de hemelse liturgie alsof die iets heel anders zou zijn dan hoe wij op aarde vieren. De gedachte is een andere: die engelen en heiligen en alle schepselen van vers 13 – ‘alles en iedereen’ – hebben deel aan de eucharistie en vieren –zichtbaar en onzichtbaar – met ons mee.
Bij het evangelie over de lammeren en de schapen (Joh. 21,15.16.17) wordt Christus hier aanbeden als het lam (Apok. 5,12v), zodat de rollen over elkaar heen buitelen, maar vooral geldt: Hij is de herder en het lam.

Johannes 21,1-19
Redactioneel werk
Johannes 21 is een hoofdstuk dat zowel wordt voorafgegaan als wordt gevolgd door een colofon. Het Johannesevangelie telt in totaal drie colofons. Colofons zijn fragmenten waarin de auteur zelf zich meldt en zijn bedoelingen ontvouwt. Colofons markeren het begin of het einde van een literaire eenheid, ze wijzen feilloos de naden van een redactieproces aan.

Het eerste colofon is Johannes 19,35: ‘Hiervan getuigt iemand die het zelf heeft gezien, en zijn getuigenis is betrouwbaar. Hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft’. Dit colofon markeert de toevoeging van een vijfde stigma. De andere evangelies kennen slechts vier wonden van Christus en tellen die na. In het Lucasevangelie verschijnt Jezus aan zijn leerlingen en toont de vier wonden: ‘Kijk naar mijn handen en voeten, ik ben het zelf! Raak me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb.’ Ten overvloede laat de evangelist er op volgen: ‘Daarna toonde hij hun zijn handen en zijn voeten’ (Luc. 24,39v).
Johannes echter voegt een vijfde wond toe in het aan het colofon voorafgaande vers: ‘Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeide er bloed en water uit’ (Joh. 19,34). Op het colofon volgen de ‘schriftbewijzen’: ‘Dit gebeurde omdat de Schrift in vervulling moest gaan: “Geen van zijn beenderen zal verbrijzeld worden.” Een andere schrifttekst zegt: “Ze zullen hun blik richten op Hem die ze hebben doorstoken”’ (vv. 36-37). Dat laatste is een citaat uit Deutero-Zacharia (9–14), een profeet die toch al veel aan het narratief van de Passie van Christus heeft bijgedragen.
Het citaat (Zach. 12,10) wordt ook elders in de johanneïsche literatuur gevonden: ‘Hij komt met de wolken, en dan zal iedereen Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben. Alle volken op aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen’ (Apok. 1,7). Met de aanwending van dit citaat moet Christus dus wel een vijfde wond zijn toegebracht. Het Johannesevangelie komt er een hoofdstuk later op terug. De vijfde wond is de wond in zijn zij (20,20.25.27).

Het tweede colofon is Johannes 20,30v: ‘Jezus heeft in het bijzijn van zijn leerlingen nog veel meer tekenen verricht, die niet in dit boek staan, maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven ontvangt door zijn naam.’ Dit colofon is rustig van toon, zonder waarheidsclaims of zonder dat de betrouwbaarheid van de schrijver in de derde persoon – ‘zijn getuigenis’ – gestaafd moet worden. Het colofon aan het eind van hoofdstuk 20 geeft het oorspronkelijke slot van het evangelie weer.

Het derde colofon is Johannes 21,24v: ‘Het is deze leerling die over dit alles getuigenis aflegt, en het ook heeft opgeschreven. Wij weten dat zijn getuigenis betrouwbaar is. Jezus heeft nog veel meer gedaan: als al zijn daden, een voor een, opgeschreven zouden worden, zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken die dan geschreven moesten worden.’
Dit colofon is verwant aan het eerste. De evangelist verschijnt opnieuw in de derde persoon. ‘Iemand die het zelf heeft gezien’ (19,35) wordt nu voorgesteld als ‘de leerling die over dit alles getuigenis aflegt’ (21,24). In beide gevallen wordt zowel het werkwoord ‘getuigen’ (marturein) als het zelfstandig naamwoord ‘getuigenis’ (marturia) benut.

Het colofon gaat inhoudelijk in op het hoofdstuk waarvan het de afsluiting is. Dat is een extra, het behoort tot de categorie van wat Jezus ‘nog veel meer’ (20,30; 21,23) heeft gedaan. Zo’n toevoeging is niet ongeoorloofd (zoals in Apok. 22,18), maar een mer à boire. Als je eenmaal gaat toevoegen, is het eind zoek.

Afhankelijk van Marcus
Het Johannesevangelie gaat uit van het Marcusevangelie. Een kleine perikoop, bijvoorbeeld Marcus 8,22-26, weet Johannes uit te werken op een heel hoofdstuk (9). Ook Johannes 21 gaat terug op Marcus.
Het Paasevangelie van Marcus bevat moeilijkheden die al in de oudheid onoverkomelijk bleken te zijn. Het is een evangelie waarin Jezus niet verschijnt, er klinken geen alleluia’s, het eindigt in diepe mineur: ‘Ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden’ (Mar. 16,8).
Naarmate de kerk de joodse verteltechnieken van Marcus niet meer verstond, werden er mouwen aan gepast die vooral blijk geven van wat men miste. De kortste toevoeging luidt: ‘Alles wat hun opgedragen was, meldden zij in het kort aan de kring rond Petrus. Daarna stuurde Jezus zelf zijn leerlingen eropuit om van het oosten tot het westen de heilige en onvergankelijke boodschap van de eeuwige verlossing te verkondigen. Amen.’
In verband met Johannes 21 wijs ik op de centrale plaats die Petrus hier heeft, zoals ook Paulus in het oerkerygma stelt: ‘Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat Hij is begraven, dat Hij op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en dat Hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf’ (1 Kor. 15,3-5).

Johannes daarentegen verstond Marcus wel. Hij leest de boodschap aan de vrouwen: ‘Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien’ (Mar. 16,7) zo, dat dit evangelie rond gelezen wil worden, hernomen. Als Marcus 16 uit is, volgt hoofdstuk 1 weer. Inderdaad, daar verschijnt Jezus in Galilea. Het is zoals op Simchat Tora het laatste hoofdstuk van Deuteronomium aan de orde is en vervolgens Genesis 1 wordt opgeslagen. Mozes ziet uit over het land (erets), dat in den beginne goed, zeer goed geschapen is.

De Paasverschijning van Jezus in Galilea volgens Marcus 1,16-20 werkt Johannes uit tot een extra Paashoofdstuk aan het eind van zijn evangelie. Daarin verwerkt hij uitdrukkelijk dat in Marcus 16,7 Petrus met name genoemd wordt: ‘Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien, zoals Hij jullie heeft gezegd.”’

Marta, Maria en Petrus
In de vroegchristelijke traditie geldt Petrus als de eerste onder zijns gelijken op grond van:

  1. zijn belijdenis, in het bijzonder volgens Matteüs 16,16: ‘U bent de Messias, de Zoon van de levende God’.
  2. zijn reputatie als eerstgenoemde bij het Paasmysterie, zoals zojuist al uit de aanhalingen van Paulus en Marcus bleek.

In het Johannesevangelie echter krijgt Petrus die glansrol niet. Die rol wordt veeleer vervuld door vooraanstaande vrouwen. De naaste parallel van zijn belijdenis is te vinden in Johannes 11,27: ‘Ik geloof dat u de Messias bent, die Zoon van God die naar de wereld zou komen.’ Deze belijdenis klinkt bij monde van Marta van Betanië. In het geheel van het Johannesevangelie is nog op te merken dat deze Marta de rang van ‘de geliefde leerling’ benadert als datzelfde hoofdstuk van haar vermeldt: ‘Jezus had Marta, haar zuster en Lazarus lief’ (agapan, v. 5, let op de rangorde).

Terwijl diep in de christelijke traditie verankerd ligt dat Petrus de verrezen Heer als eerste heeft gezien (1 Kor. 15,5; Luc. 24,34), schrijft het Johannesevangelie ook deze bijzondere positie toe aan een vrouw. Volgens Johannes 20,2-10 gaan Simon Petrus en ‘de geliefde leerling’ naar het lege graf maar zien zij Jezus níet (vgl. Luc. 24,12.24) – en niet Petrus maar alleen ‘de geliefde leerling’ komt tot geloof. Daarna is het aan Maria van Magdala dat Jezus voor het eerst verschijnt (vv. 11-18) en geeft hij haar als apostolorum apostola de opdracht: ‘Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is’ (v. 17).

Het Johannesevangelie maakt verschil tussen Petrus en Maria. Dat laat zich ook en detail aantonen. Zoals Petrus het graf binnenging (vv. 6-7), zo buigt nu ook Maria zich naar het graf om het in ogenschouw te nemen (vv. 11-12). Maria ziet dezelfde plek die Petrus zag (theorein). Wat zij zien, wordt in beide gevallen aangeduid met de coördinaten van het ontbrekende lichaam van Christus. Petrus ziet de linnen doeken waarin zijn lichaam gewikkeld was geweest en de hoofddoek terzijde (v. 7). Maria ziet aan zijn hoofdeind en voeteneind twee engelen (v. 12). Petrus ziet wat van het verleden rest, Maria ziet de eerste boden van de wereld die komt.
Het Johannesevangelie verleent aan ‘de geliefde leerling’ een rang die boven Petrus uitgaat. Bovendien creëert het evangelie een alternatief voor de uniciteit van Petrus als de eerste apostel die Jezus als de Christus belijdt en als de eerste Paasgetuige van Christus’ verrijzenis. Die bijzondere positie wordt overgenomen door enerzijds Marta van Betanië en anderzijds Maria van Magdala.

Herderlijke zorg
Johannes 21 sluit niet aan bij het vorige hoofdstuk. Daar is het uiteindelijk Pasen geworden: met Petrus en Johannes die het lege graf inspecteren, met Maria van Magdala die de Heer heeft gezien, met de ongelovige Tomas die is gaan geloven.
Dat alles staat in Johannes 21 weer op losse schroeven. De lezer weet: ‘Daarna heeft Jezus zich nog eens aan zijn leerlingen geopenbaard, bij het Meer van Tiberias.’ Maar de leerlingen weten van niets. Johannes 21 begint als een oorspronkelijk verschijningsverhaal waarin niets wordt verondersteld: geen geloof, geen hoop, geen verrijzenis. Er zijn zeven leerlingen bijeen, Galileeërs, alleen mannen. Van deze zeven wordt Simon Petrus als eerste genoemd (v. 2) en hij neemt het initiatief: ‘Ik ga vissen’ (v. 3).
Toch is het niet Petrus die de verrezen Heer herkent maar ‘de geliefde leerling’. Vervolgens echter springt Petrus meteen het water in en zwemt naar Jezus toe. Hij is het ook die het net aan land trekt. De beeldspraak van ‘mensen vissen’ ontbreekt, niettemin is duidelijk dat de honderddrieënvijftig vissen (v. 11) een symbolische betekenis hebben: 153 is het driehoeksgetal van zeventien, dat wil zeggen: het is de opvolging van 1 + 2 + 3 + 4 etc. tot en met 17. Zeventien, de som van tien en zeven, symboliseert volheid en universalisme. Lucas somt in zijn Pinksterverhaal zeventien volkeren en groepen op (Hand. 2,9-11).

Vervolgens vertrouwt Jezus aan Petrus de herderlijke zorg over zijn kudde toe. Maar ondertussen zinspeelt zijn drievoudige roeping er wel op dat hij Jezus driemaal verloochend heeft (Joh. 18,17.25-27).
Dit roepingsverhaal speelt zich exclusief af tussen Jezus en Petrus, ook ‘de geliefde leerling’ speelt geen rol. Petrus’ roeping bestaat uit een driemaal gestelde vraag, een drievoudige liefdesbekentenis en een drievoudige opdracht. Het woord ‘liefhebben’ staat centraal. In het Grieks worden hier twee verschillende werkwoorden gebruikt: filein (het gewone woord voor liefhebben, houden van, vriendschap) en agapan (dat daar bovenuit stijgt, een zichzelf wegschenkende liefde). In zijn vraag gebruikt Jezus de eerste twee keren agapan, de derde keer filein, terwijl Petrus in zijn antwoord zich steeds beperkt tot filein. Er doet zich in Jezus’ vraag een afnemende gradatie voor: Heb je mij méér lief (agapan) dan de anderen? (v. 15). Heb je mij lief (agapan)? (v. 16). Houd je van mij (filein)? (v. 17).
Jezus komt Petrus tegemoet. Het laatste is niet dat Petrus het gewenste antwoord moet geven, maar dat Jezus zijn vraag aanpast aan wat Petrus geloofwaardig kan zeggen: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd’ (v. 17). Het herderschap van Petrus is dat van een mens die geleerd heeft met schuld te leven en daaraan te lijden, maar niettemin voor anderen in te staan.

Dit verhaal heeft duidelijk het karakter van een etiologie. Petrus’ herderschap zoals dat buiten de gemeente van Johannes kennelijk velen voor ogen stond, wordt nu in johanneïsch verband ingebracht. Johannes 21 documenteert dat deze traditie binnen de gemeente van Johannes (Efeze) een plaats heeft gekregen. En omgekeerd: dat met toevoeging van dit hoofdstuk de johanneïsche traditie geïncorporeerd kon worden in een groter geheel dat meer het stempel van Petrus draagt.

Preekvoorbeeld

Het vierde evangelie was al af, toen er nog een verhaal bijkwam: over Jezus, verrezen uit de doden, die een laatste keer aan de apostelen verschijnt. Het verhaal is een illustratie van wat Johannes aan het eind van zijn evangelie had gezegd, namelijk dat hij alles had opgeschreven: ‘opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam.’ Dit is het thema van het vierde evangelie. Het klinkt al meteen aan het begin: dat alles wat ontstaan is, ontstaan is door hem en leven heeft in hem, het Woord van God. Daarom telt alle leven en ieder mensenleven.

Elke dodenherdenking is een zwijgende ode aan het leven en een stil protest tegen de machinerieën van de oorlog, die worden ingezet alsof een mensenleven niet telt. Het leven is kostbaar, zegt Etty Hillesum. Te midden van alle ellende aarzelt ze niet tegen God te zeggen dat ze het leven mooi vindt, en dat nog wel, zegt ze, ‘terwijl ik hier sta aan het bed van mijn dode vriend, die veel te jong gestorven is en terwijl ik ieder ogenblik gedeporteerd kan worden naar een onbekend gebied.’ En ze vervolgt: ‘Met datgene van de doden dat eeuwig leeft, zal ik verder leven en wat in de levenden dood is, zal ik weer tot leven wekken en zo zal er niets dan leven zijn, één groot leven, mijn God.’

Over het grote, ware en blijvende leven dat sterker is dan de dood gaat het vanmorgen. In de vroege ochtend aan het meer verschijnt Jezus aan de apostelen als de Levende en tegelijk laat hij zien dat hij niet alleen de Levende is, maar dat hij ook leven geeft. ‘Hij gaf hun het brood en zo ook de vis.’ Het brood was er al vóór ze aan land gingen. Ook de vis op houtvuur was er al. Hij gaf hun het brood en de vis.

Het brood staat voor alles wat we nodig hebben om te leven. ‘Brood en liefde, meer heeft een mens niet nodig om te leven’, zegt de Vlaams-Turkse dichter Mustafa Kör. Brood is meer dan het brood van de bakker. Jawel, er is het onmisbare brood van de bakker, het brood op de plank, waarvoor we hard moeten werken, maar er is ook het brood van de liefde, het brood van ons samenleven, het licht in de morgen, de hand op de schouder, de gastvrije tafel, het luisterend oor, alles wat niet maakbaar is en waar we toch niet zonder kunnen.

In het evangelie van Johannes staat ‘brood’ voor Jezus, het levende brood dat uit de hemel is neergedaald en eeuwig leven geeft. Het is dit brood dat Jezus aan de oever van het meer van Tiberias uitdeelt aan de leerlingen, het brood van zijn lichaam, dat gebroken wordt voor het leven van de wereld. Vanmorgen herhalen we dit gebaar in deze eucharistieviering en vanavond herdenken we de slachtoffers van de oorlog die hun leven verloren hebben en vooral hen die hun leven gegeven hebben voor onze vrijheid. In hen leeft de geest van Jezus voort, wiens lichaam gebroken is voor het leven van de wereld. Daaraan denken we vanavond als we rond ‘De gevallen krijger’, bijeenkomen, het monument van onze Hulsterse beeldhouwer Guido Metsers.

De laatste scene van het evangelie van vandaag is het gesprek tussen Jezus en Petrus. In het verhaal van vandaag speelt Petrus een belangrijke rol, maar ook ‘de andere leerling’, van wie Jezus veel hield. Die andere, naamloze, leerling is geen tegenstander van Petrus, maar er is iets van rivaliteit tussen de twee. Petrus is degene die vooropgaat. Hij neemt het initiatief om te gaan vissen. Maar het is die andere leerling die het eerst ziet wie daar in het grijze ochtendlicht verschijnt. Immers wie zich geliefd weet, ziet scherper. Dan weer is het Petrus die in het meer springt en naar Jezus toe zwemt. Weerspiegelt dit iets van de rivaliteit tussen de eerste christelijke gemeenten, die rond Johannes en die rond Petrus?

Wellicht vroegen de eerste christenen zich af: ‘Welke kerk staat het dichtst bij Jezus, die van Rome, rond Petrus, of die van Klein-Azië, rond Johannes?’ Het is een vraag van alle tijden. Toen de paus in 1985 Nederland bezocht, was er in de Dom van Utrecht een gebedsviering van protestantse kerkleiders samen met de paus. Na afloop was er enige irritatie omdat de stoel van de paus, tegen de afspraak in, iets naar voren geschoven was. Dachten de katholieken soms dat de Roomse kerk dichter bij Jezus staat dan de protestantse kerken?
Het evangelie leert ons vandaag dat Jezus beide, Petrus en de andere leerling, belangrijk vindt. Petrus gaat voorop. Hij moet de schapen hoeden en weiden. Maar de andere leerling is op zijn manier ook de eerste, want hij is de geliefde leerling. Hij heeft Jezus het eerst gezien en hij kent Jezus het best.

De liefde is dus de kern van het leven. Daarom vraagt Jezus drie keer aan Petrus of hij Jezus lief heeft. Over het hoofd van Petrus zegt hij ook tegen ons: gezag en leiding zijn onmisbaar, thuis, op het werk, in de kerk en in de samenleving. Maar het belangrijkste is de liefde. Geen gezag en management kunnen heel maken wat door liefdeloosheid kapot gemaakt is.

inleiding drs. Klaas Touwen
preekvoorbeeld dr. Jan Hulshof SM