Preek 2e zondag door het jaar, A jaar, 18-1-2026

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 179.93 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 4 december 2025
  • Laatst geüpdatet 4 december 2025

Preek 2e zondag door het jaar, A jaar, 18-1-2026

18 januari 2026
Tweede zondag door het jaar

 

Lezingen: Jes. 49,3.5-6; Ps. 40; 1 Kor. 1,1-3; Joh. 1,29-34 (A-jaar) 

Inleiding

Jesaja 49,3.5-6
De eerste lezing uit Jesaja inclusief de ontbrekende verzen 1, 2 en 4 staat bekend als het tweede lied van de dienaar (of knecht) van de Heer (Jes. 42,1-4; 49,1-6; 50,4-11 en 52,13–53,12). De vier liederen worden toegeschreven aan Deutero-Jesaja, leerling van Jesaja en profeet tijdens de Babylonische ballingschap. De vraag wie met de dienaar van de Heer bedoeld is, is in de loop der eeuwen op verschillende wijze ingevuld. In de christelijke traditie wordt Jezus Christus beschouwd als de dienaar van de Heer.

De profeet – zo noemt hij zichzelf overigens niet – richt zich tot alle volken. Op poëtische wijze verwoordt hij zijn roeping en de daarmee verbonden opdracht om het volk Israël dat zucht onder de ballingschap, terug te brengen tot de Heer. Terugkijkend op zijn leven stelt de profeet vast dat zijn roeping al in de moederschoot was vastgelegd (49,1.5; vgl. Jer. 1,5 en Gal. 1,15). De Heer heeft zijn naam geroepen, hem gevormd en toegerust voor zijn taak (49,1-2). Hij heeft hem tot zijn instrument gemaakt om zijn heerlijkheid te openbaren.

Driemaal komt in deze tekst het woord ‘dienaar/knecht’ voor samen met ‘spreken’ – steeds in de mond van de Heer. De eerste keer is er Israël aan toegevoegd, waardoor het dienaar-zijn zowel individueel (de profeet) als collectief (het volk Israël) te verstaan is (Jes. 49,3.5.6). De laatste keer is de dienaar niet langer dienaar om alleen Israël terug te brengen naar de Heer, maar zijn missie wordt uitgebreid en hij wordt aangesteld tot ‘licht voor de volken …, mijn heil moet reiken tot in de uithoeken van de aarde.’ De profeet kijkt terug, hij heeft alle moeite gedaan. Helaas tevergeefs zoals hij zelf opmerkt, desondanks is hij ervan overtuigd dat de Heer hem zal belonen. Er spreekt een enorm Godsvertrouwen uit deze verzen.

Opmerking: vers 5c van de Hebreeuwse tekst is in de Willibrordvertaling opgenomen als vers 4c: ‘Ik sta in hoog aanzien bij de Heer, en mijn God is mijn kracht.’

1 Korintiërs 1,1-3
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56

Johannes 1,29-34
Johannes 1,29-34 behoort tot de sectie van Johannes 1,19-51 die direct volgt op de majestueuze proloog en begint met de woorden: ‘Dit dan is het getuigenis van Johannes.’ In de evangelielezing wordt het getuigenis van Johannes verder ingevuld. Johannes bevindt zich aan de overkant van de Jordaan, in Betanië, niet te verwarren met het Betanië van Lazarus, Marta en Maria dat niet ver van Jeruzalem ligt (Joh. 1,28). De overkant van de Jordaan, waar Johannes doopt, is in de woorden van Jan Nieuwenhuis: ‘de plek waar het volk ooit verkeerde vóórdat het de rivier overtrok naar het beloofde land. Dáár hield Mozes zijn grote rede waarin hij de Tora afkondigde (Deut. 1,1-5). Van dáár trok Jozua aan het hoofd van het volk de Jordaan over naar het land dat God voor dit volk bestemd had (Joz. 1,2). Dat Overjordaanse is … de uiterste limiet van de woestijn, grensgebied tussen dood en leven.’ We zijn dus gewaarschuwd, er staat iets groots te gebeuren.

Zoals Jesaja in de eerste lezing geroepen werd tot profeet om de heerlijkheid van de Heer te openbaren, zo geldt dat ook voor Johannes. Johannes is gezonden ‘om met water te dopen omdat Hij [Messias Jezus] aan Israël moest worden geopenbaard’ (1,31.33). Hij werd al eerder, in de proloog, ‘een gezondene van God’ genoemd (1,6). Hij had een missie: ‘Hij kwam als getuige, hij moest getuigen van het Licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen. Hij was niet het Licht, hij moest getuigen van het Licht (1,6-8). En iets verder, in Johannes 1,15, staat het nog eens: ‘Van Hem [het mens geworden Woord, de enige Zoon van de Vader (1,14)] legt Johannes getuigenis af ...’ Het motiefwoord is hier ‘getuigen’ dat ook in onze lezing centraal staat (1,32.34). Dan is het natuurlijk wel vreemd dat Johannes de persoon over wie hij moet getuigen, niet blijkt te kennen.
De evangelist geeft verder nauwelijks informatie over Johannes (vgl. Luc. 1; Mat. 3 en Mar. 1). Op de drievoudige vraag van de autoriteiten uit Jeruzalem aan Johannes of hij de Messias is, of soms Elia of de profeet, geeft Johannes de Doper tot driemaal toe een ontkennend antwoord. Het gaat niet om hem maar om de boodschap, zijn getuigenis: ‘Ik ben een stem die roept in de woestijn: “Maak recht de weg van de Heer”, zoals de profeet Jesaja gezegd heeft’ (1,19b-23).

Het evangelie begint met een bepaling van tijd ‘de volgende dag’ (eveneens in 1,35.43). Dat is de dag waarop Johannes daadwerkelijk getuigt over Jezus, als deze naar hem toegaat. Johannes wist niet wie Jezus was, kende hem niet (1,31.33; 1,26), kon dus niet zelf op Jezus afgaan, maar hij wéét onmiddellijk wie voor hem staat, zoals blijkt uit zijn getuigenis. Het is een ooggetuigenis – ‘zien’ is eveneens een heel belangrijk werkwoord in deze tekst. Johannes getuigt dat hij de Geest als een duif op Jezus heeft zien neerdalen en blijven rusten: teken dat Hij de Zoon van God is, die door hem moet worden geopenbaard, (1 Sam. 16,13). De Geest blijft dus op Jezus, vandaar dat Hij doopt in heilige Geest. De Geest herinnert aan het scheppingsverhaal, toen de Geest Gods zweefde over de wateren (Gen. 1,2), de duif aan het nieuwe begin na de zondvloed (Gen. 8).

In Johannes 1,29 valt voor het eerst de naam Jezus in het evangelie, maar Hij neemt nog niet het woord. Wel horen we Johannes, de stem die roept in de woestijn: ‘Daar is het lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt’, woorden die een vaste plaats hebben in de liturgie (1,29.36). Over de uitleg van dit oudtestamentische beeld verschillen de meningen. Het hier gebruikte Griekse woord amnos ‘lam’ komt in het Nieuwe Testament verder alleen nog voor in 1 Petrus 1,19 en Handelingen 8,32. Sommigen zijn van mening dat hier een link gelegd moet worden met het lam (arnion) in de Apokalyps, vooropgesteld dat het boek uit dezelfde gemeenschap stamt als die waarin het Johannesevangelie is ontstaan. Maar woordgebruik en stijl zijn verschillend.
Eerder ligt het verband met Jesaja’s vierde lied van de dienaar van de Heer voor de hand: ‘Wij allen doolden als schapen, (elke) mens doolde op zijn eigen weg en de Heer leverde hem over aan onze zonden (hamartiais) … Als een schaap werd hij naar de slacht geleid, en als een lam (amnos) dat stom is voor zijn scheerders, opent hij zijn mond niet’ (lxx Jes. 53,6v; volgorde schaap en lam in v. 7 is omgekeerd aan die in de mt). Johannes spreekt in het enkelvoud over ‘zonde’ zodat hier eerder de collectieve zondigheid en gebrokenheid van de wereld is bedoeld en niet zozeer de individuele zonden van de mensen.

Het door de evangelist beschreven beeld van het lam van God zinspeelt ook op het paaslam, cultisch en liturgisch symbool van de bevrijding van Israël (Ex. 12,1-13). Het bloed van het lam of bokje moest aan de beide deurposten en de bovendorpel worden gestreken: ‘Maar jullie zal Ik voorbijgaan: aan het bloed zal Ik jullie huizen herkennen, en door dat merkteken zal de dodelijke plaag waarmee Ik Egypte straf, jullie niet treffen’ (Ex. 12,13). Het lam van God in Johannes 1,29 staat praktisch aan het begin van het Johannesevangelie, op het einde daarvan laat de evangelist de kruisiging en dood van Jezus plaatsvinden op de voorbereidingsdag voor Pasen, dat is de dag waarop de lammeren werden geslacht (Joh. 18,28; 19,14). Op die wijze presenteert hij Jezus als het paaslam dat de wereld redt (Ex. 12,6v.12v).

Literatuur
Jan Nieuwenhuis, Johannes de Ziener, Kampen 2004, 43.
Door Brouns-Wewerinke, In verhalen krijgt geschiedenis betekenis, Boekencentrum 2002, 270.

 

Preekvoorbeeld

Zo adresseert de apostel Paulus zijn brief aan de christenen in Korinte: ‘aan hen die, geheiligd in Christus Jezus, tot een heilig leven zijn bestemd’. Dat is in één zin tweemaal het woord ‘heilig’. Het gaat over ‘de heiligen’, maar niet als de aparte categorie van Gods keurtroepen tegenover het gewone voetvolk, het zijn niet de officieren tegenover de zandhazen, nee, het is een algemene, alomvattende aanduiding: heel die gemeente in Korinte is ‘geheiligd in Christus Jezus’ en ‘tot een heilig leven bestemd’.
De heiligen, dat zijn ‘de heilige Paulus’ en ‘de heilige Petrus’, zo spreken ook protestanten over hen, althans volgens Johannes Calvijn (in de Catechismus van Genève), zoals protestanten ook spreken van ‘de heilige patriarchen en profeten’ (in de Heidelberger Catechismus). Als ze maar in de Bijbel voorkomen. Heiligen van later tijd zijn problematisch, hoewel bijvoorbeeld Martin Luther wel graag legenden vertelde over zijn naamheilige Martinus van Tours.

Paulus daarentegen is scheutig met de eretitel ‘heilig’. Hij noemt al die heiligen van Korinte in één adem met ‘allen die de naam van onze Heer Jezus Christus aanroepen, waar dan ook’. Die betiteling ‘heilig’ betreft hen ook.
Paulus viert niet een apart Allerzielen voor alle ontelbare kleine mensen, wier naam er nooit toe deed, die al lang zijn vergeten, tegenover Allerheiligen, de gedenkdag van de geloofshelden, de heiligen van naam en faam. Nee, voor hem zijn zij allen één volk van God, hij spreekt hen allen aan met ‘heiligen’. Allen die ‘geroepen’ zijn, u ook.

We moeten ons bezinnen op wat dat woord ‘heilig’ betekent. Je kunt er twee kanten mee op.
Heilig betekent: er gaat kracht van uit, hevig en heftig, fel en intens, een bron van energie, gevaarlijk en verzengend soms, je ontleent er kracht aan, je wordt erdoor gemachtigd, je wordt erdoor gesterkt. Straattaal: onder tieners klonk vroeger: ‘het is vet!’ of ‘wreed’. Dat heet nu ‘het is heilig, keigaaf’.
De andere betekenis is: het staat apart, afgezonderd van de rest, het gaat er niet aan toe zoals in de gewone gang van zaken, er hangt een rood koord voor dat jou op afstand houdt, zodat je het heilige niet benadert, niet ontwijdt, niet schendt.

Die tweede betekenis is gangbaar geworden. Zelfs tot vervelens toe. Deze gedachtegang deelt de wereld in in twee domeinen: het profane en het sacrale, het gewone en het bijzondere. Op mensen toegepast, is er dikwijls een beroep gedaan op een uitspraak van de apostel: ‘Maar gij geheel anders’ (Ef. 4,20), zodat wie zichzelf heilig houdt, zich afkeert van de wereld, zich anders gedraagt, zich anders kleedt – niet ‘wereldgelijkvormig’ is, zich afzijdig houdt. Dit ‘heilig’ stelt zichzelf apart, ontleent betekenis aan verschil, weet van onderscheid, is niet van deze wereld. ‘Niet aanraken! Niet proeven! Afblijven!’ (Kol. 2,21).
Dit ‘heilig’ is geneigd zichzelf als moreel superieur te zien, integer, onkreukbaar. En daar begint nu net mijn probleem ermee. Want een echte rechtvaardige moet uit twee kwaden kiezen, maakt vuile handen, is niet onkreukbaar, zoals Jezus niet onkreukbaar was, maar voor ons totaal de kreukels in is gegaan en gekruisigd werd.

Het bijbelse voorbeeld van ‘heilig’ bij uitnemendheid is de berg Sinai. Toen het volk van God, na vele omzwervingen in de woestijn, aankwam bij de berg van het verbond, bleek dat een gevaarlijke plek te zijn: zo heilig dat je er heel omzichtig mee om moest gaan. De berg werd afgerasterd: dat niet een kind er zou spelen, want het zou het niet overleven; dat niet een schaap of een geit er zou grazen, want het dier zou dood neervallen; dat niemand zich op die berg zou wagen, dan op straffe des doods (Ex. 19,12).
Dus heeft Mozes uitgemeten waar de paaltjes moesten staan. Tot hiertoe en niet verder (Job 38,11).

Voor de duidelijkheid: die berg was niet heilig omdat hij was afgezet met een dikke omheining, apart gehouden, beschermd tegen profanatie. Nee, die berg werd omheind omdat hij zo heilig was, gevaarlijk, geducht.
Dus de eerste betekenis van ‘heilig’ is dat er kracht van uitgaat, aardbeving, vuurgloed, stormwind, de aarde wankelt omdat de heilige God verschijnt.
Maar in de tijd van de Verlichting vonden keurige, weldenkende mensen die dynamistische opvatting van ‘heilig’ te primitief. Dat er kracht van dingen uitgaat, riekt naar magie en bijgeloof. Dus werd de andere betekenis naar voren geschoven: apart gesteld, een hek eromheen.

Maar als Paulus die christenen van Korinte aanspreekt als ‘geheiligd in Christus Jezus en geroepen om Gods heiligen te zijn’, dan bedoelt hij niet dat ze voortaan schroomvallig en schuchter met veel mitsen en maren moeten leven, maar dat de Levende Heer hen sterkt en bekrachtigt. Dat God hun tot steun zal zijn, zoals de profeet Jesaja zegt: ‘Mijn God, mijn sterkte’. Dat de Heilige Geest hen bevestigt in alles wat hun te doen staat.

En jij? Je bent heilig, dat is: je bent gemandateerd, jouw roeping is van kracht. Dat jij heilig bent komt niet van binnenuit, je nobele inborst of blanke pit, maar komt van buitenaf. Het is je roeping.
Mét dat Hij je geroepen heeft, heeft Hij je geheiligd, opdat er op jouw beurt kracht van jou zal uitgaan. Het geloof is immers niet iets dat in jou opgevouwen ligt, ingepakt, met een strik erom. Het is veel te groot. Het wijkt aan alle kanten. Het geloof leeft niet in jou, jij leeft in het geloof, het omgeeft je, het barst eruit, het is het licht op je pad, het is de overvloed waar jij in deelt, waarvan jij uitdeelt.

Je bent geroepen, ook dat staat in deze paar zinnen tweemaal. Eerst geldt het Paulus zelf: ‘geroepen tot apostel van Christus Jezus’ en daarna geldt het die christenen in Korinte: ‘tot een heilig leven bestemd’. Zo staat het in de vertaling van het missaal en dat geeft precies aan wat ermee bedoeld wordt. Maar letterlijk staat er hetzelfde als wat van Paulus geldt: ‘geroepen heiligen’, ja, dat betreft al je doen en laten: een heilig leven, en je bestemming: tot een heilig leven bestemd. Als je het maar niet te moralistisch opvat, want dat heilig vuur, de dynamiek van de liefde, gaat voorbij aan goed en kwaad.


inleiding
dr. Yvonne v.d. Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen