- Versie
- Downloaden 2
- Bestandsgrootte 103.57 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 10 juni 2025
- Laatst geüpdatet 10 juni 2025
Preek 17e zondag dhj, C jaar, 27-7-2025
27 juli 2025
Zeventiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,20-32; Ps. 138; Kol. 2,12-14; Luc. 11,1-13 (C-jaar)
Inleiding
Genesis 18 - Gebed zonder end!
Zoals altijd is de eerste lezing gekozen bij de Evangelie-lezing. Voor vandaag is dat wel heel duidelijk. Abraham, de aartsvader van Israël, wordt voorgesteld als de bidder voor de stad Sodom. Hij is in gesprek met JHWH, zijn God. Deze heeft hem gezegd dat Hij de noodkreet heeft gehoord die van de aarde omhoog kwam naar zijn hemel. JHWH blijft nog even bij Abraham staan. En Abraham stelt zijn God de ethische vraag: Wil God met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen? Moeten de goeden met de kwaden lijden, als er gestraft wordt?
Abraham gaat het gesprek met zijn God aan, een vorm van onderhandelen. Als er 50 rechtvaardigen zijn in de stad Sodom, kan dan de stad gespaard worden? Met andere woorden zullen 50 rechtvaardigen dan niet opwegen tegen alle anderen, zondaars en onrechtvaardigen. Ja dat kan, zegt JHWH tegen Abraham. Abraham begint af te dingen, als op de markt met een koopman. Bij 45, bij 40, bij 30, bij 20 zult Gij dan de rechtvaardigen laten omkomen met de zondaars? En dan nog één keer: wat bij 10 rechtvaardigen? En de JHWH zegt: ‘Ik zal de stad niet verwoesten, zelfs al zijn er maar 10’ (minjan).
Uit het vervolg van het verhaal blijkt dat er geen tien rechtvaardigen gevonden worden. Maar Abraham weet wel Lot met diens vrouw en kinderen te bewegen om te vertrekken. Zo is hij ook redder voor de stamvader van de omringende volken Edomieten en Moabieten.
In de Talmoedische traditie wordt gesteld dat dit tiental zou gelden voor elk van de vijf steden waar Sodom een verbond mee had zoals Gomorra en Zoar. Maar nergens vindt JHWH tien rechtvaardigen. En dus is de straf voor de zondigheid van de stad terecht. In het bijbelse denken, en later het talmoedische denken, is iemand een rechtvaardige die in de rechtbank zijn rechter recht in de ogen mag kijken. Hij hoeft niet zijn hoofd te buigen voor de rechter, na een vonnis met vrijspraak.
Abraham is in het Eerste Testament de voorbidder bij uitstek. Hij is naast de Vader van het joodse volk, ook de vader van de weg (het geloof) en vader van de profetie. ‘Waar de mens ziet dat JHWH hem ziet, begint de profetie’. Aldus Martin Buber, in Biblische Schriften.
Lucas 11
De lezing uit het Evangelie gaat ook over bidden. In drie delen is er sprake van gebed. In het eerste deel leert Jezus, desgevraagd, aan zijn leerlingen hoe en wat te bidden. Lucas levert een versie van het Onze Vader met vijf bedes, anders dan dat van Matteüs met zeven bedes. Zijn versie is dus korter. Welke is de originele versie?, vroegen bijbelwetenschappers zich al lang af. Beide versies zijn goed terug te vertalen in het Aramees, de moedertaal van Jezus. Zelfs met behoud van de literaire vorm en rijm! Omdat het Evangelie volgens Matteüs lange tijd als het oudste werd beschouwd, is deze versie in de liturgie terecht gekomen.
De tekst van het gebed wordt direct gevolgd door een gelijkenis, die herkenbaar is uit de levenservaring van mensen. Iemand die midden in de nacht door een vriend wordt gevraagd om drie broden omdat er een – andere – vriend is gekomen en hij niets heeft om te eten te geven. Of uit eigen belang -zijn nachtrust en die van zijn kinderen - of uit vriendschap zal deze vriend toch wel brood verschaffen om zijn onbeschaamde aandringen, zegt Jezus. En zo leert Jezus dus om te vragen, te zoeken, en te kloppen op de deur. Op de deur van God! En daar zal positief op gereageerd worden. Zo mag je ook om Gods Rijk bidden, er naar zoeken als levenshouding en erop hopen als je toekomstige bestemming.
En dan volgen er weer drie voorbeelden in de vorm van retorische vragen. Namelijk hoe een aardse vader aan zijn zoon ook iets goeds geeft als die erom vraagt. Geen steen voor brood, geen slang voor een vis, geen schorpioen voor een ei. Vanuit deze ervaring met aards vaderschap, volgt een vergelijking met de hemelse Vader. Lucas geeft dan aan hoeveel te meer de Vader uit de hemel de Heilige Geest zal geven aan wie Hem erom vragen. In de paralleltekst bij Matteüs staat: ‘hoeveel te meer zal je Vader in de hemelen goede dingen geven aan wie hem erom vragen’. Deze manier van redeneren – van het mindere naar het meerdere – is een typisch rabbijnse redeneertrant. Het is de eerste van de zeven regels van rabbi Hillel de Oudere, een tijdgenoot van Jezus! Deze regels heeft Hillel ontwikkeld voor het uitleggen van een veel oudere bijbeltekst voor de nieuwe situatie van de eigen generatie.
De aansporing van Jezus om met het gebed dat Hij gegeven heeft te blijven vragen naar het Rijk Gods, mondt uit in het vragen om de gave van de Heilige Geest. In de slotsom vinden we twee punten die voor Lucas belangrijk zijn. Het eerste is de betekenis van het gebed. Het Evangelie volgens Lucas heet wel ‘het Evangelie van het gebed’. Bij alle belangrijke momenten in het leven van Jezus vertelt Lucas – vaker dan de andere Evangelisten - dat Jezus aan het bidden was, of dat hij ‘in gebed’ was (zie bijv. Luc. 5,16; 6,12; 9,28; 18,1; 22,32).
Het tweede punt is dat Lucas in zijn tweede boek – Handelingen der Apostelen – stelt dat ook de Kerk vooral geleid wordt door deze Heilige Geest. Vanaf het begin al wordt de kerk onder de leiding van de Heilige Geest opgebouwd (Hand. 1,8; 4,31; 9,31 en vooral 15,28). ‘De Heilige Geest en wij hebben besloten,’ staat er als het om de verplichtingen die worden opgelegd aan niet-joodse leerlingen van Jezus.
De Kerk is op zijn best als gemeenschap in gebed, in lofprijzing en vragen om de Geest.
Psalm 138
Psalm 138 is duidelijk een lofzang. Door zijn positie als antwoordpsalm voor de vierende kerkgemeenschap, werkt het als antwoord op het gebed van Abraham. Hij is de vader van alle gelovigen. Wij kunnen instemmen met de lofzang die Gods trouw bezingt en drukken dan ook onze dankbaarheid uit voor Gods beschermende hand, die ons in leven houdt. En tegelijk bereidt deze psalmtekst de vierende gemeenschap voor op het Evangelie, waarin Jezus de Heilige Geest belooft aan wie Hem erom vragen.
En die bede om de Heilige Geest zal zeker verhoord worden, ook in deze viering van de dag des Heren.
Literatuur
H. Schürmann, Het Gebed des Heren, Roermond 1961
Prof. Dr. Th.C. de Kruijf, Drs. M.J.H.M. Poorthuis; Abinoe Onze Vader, Over joodse achtergronden van het Onze Vader, Utrecht 1985
Joseph Fitzmyer S.J., The Gospel According to LUKE X-XXIV, New York 1985
Preekvoorbeeld
De lezingen gaan vandaag over bidden. Wij horen dat wij het niet te gauw moeten opgeven. Je moet aanhoudend bidden. Blijf maar kloppen. Bidden heeft alles te maken met de manier waarop je met God omgaat en met het beeld dat je hebt van God. Het zal wel minder worden, maar sommigen denken nog steeds aan een tovenaar in de lucht, die jou op jouw wenken moet bedienen. Dat is wel erg hebberig. God is er voor iedereen. God laat zich niet voor jouw karretje spannen. De God van de Bijbel is Iemand die naast je staat, met Wie je in gesprek kunt gaan en die je van alles kunt toevertrouwen, Iemand met Wie je gewoon kunt communiceren, zoals ook Abraham deed in de eerste lezing.
Vandaag lezen we in het evangelie dat ook Jezus aan het praten was met God. Bij alle belangrijke momenten vermeldt de evangelist Lucas dat Jezus in gebed was. Dat bidden moet op de apostelen een diepe indruk hebben gemaakt. Zijn manier van bidden moet iets bijzonders zijn geweest, dat de leerlingen erg aansprak en dat zij graag over wilden nemen. ‘Heer, leer ons bidden zoals U het doet.’ Jezus laat zijn leerlingen dan delen in zijn intieme verhouding met zijn Vader. Voor Jezus is God heel direct aanspreekbaar. ‘De Vader en Ik zijn één.’ Zij hebben alles met elkaar.
Bij Jezus ging het niet om de hoeveelheid van woorden, om een plichtmatige prestatie, maar om de echtheid. Het geloof dat God er in alle omstandigheden voor ons is en naar ons bidden luistert kan zo een bezieling van ons leven worden.
Jezus leert de apostelen het ‘Onze Vader.’ In het bidden van Jezus is God, die hoog in de hemelen troont, tegelijk ook een nabije vader, tegen wie je mag praten als een mensenkind. God is voor Jezus geen verre majesteit. Hij gaat heel vertrouwd met hem om. Het Godsbeeld van Jezus is Vader, Papa. Het is ook hoe leraren liefdevol werden aangesproken. Die liefste naam van God moet geheiligd worden. ‘Uw Naam worde geheiligd.’ Hij is de enige. Er is geen ruimte voor andere goden, hoe die er ook mogen uitzien. Als Jezus bidt, is dat geen hebberig vragen, maar dan vraagt hij dat het Rijk van God mag komen. ‘Uw rijk kome.’ Hij vraagt om iets dat het persoonlijke en individuele welzijn overstijgt. Hij vraagt om het geluk en het welzijn van mens en wereld.
Dat is iets waarvoor wij ook zelf verantwoordelijk zijn. Bidden is geen afschuiven van verantwoordelijkheid aan God, maar praten met een Vader die dicht bij de mensen wil zijn en die niks liever ziet dat wij ons gedragen als kinderen van eenzelfde vader, als broers en zusters samen optrekken. Dan zal het Rijk van God dichterbij komen. Als wij bidden om vrede en gerechtigheid in de wereld zonder dat we daar iets aan doen, dan worden dat versleten woorden die geen kwaad kunnen, maar wel kwaad doen. Als we bidden moeten we ook onszelf op het spel zetten. Dat hoeft niet te gebeuren met veel woorden. Het kan in de binnenkamer. Het hoeft niet op te vallen. Misschien wordt er wel veel meer gebeden dan we denken. Je moet het toch ergens zoeken. Je moet het toch ergens kwijt. Waar je vol van bent, moet je toch ergens delen met een ander.
En waarom niet met God? ‘Hij ziet mij en ik zie Hem’, zei de biddende man tegen de pastoor van Ars, toen die hem vroeg wat hij toch de hele tijd aan het doen was. Wij moeten het mysterie maar niet kapot praten. Het valt me wel eens op, als mensen iets prijs geven van zichzelf, hoeveel mensen, ook jongeren, in stilte zoeken, bidden en praten met God over alles wat hen bezighoudt.
Ik denk dat we het beste bidden als we ons gewoon geven zoals we zijn: sprakeloos, stil, verslagen, gelukkig, verwonderd, overdonderd, opstandig, afhankelijk van God. Bidden heeft te maken met ons hele hebben en zijn, met alles wat we dagelijks nodig hebben, brood van dag tot dag, de vergeving van de zonden, dat we er mogen zijn met onze fouten en tekortkomingen. Wij mogen bidden dat Gods barmhartigheid ook ons barmhartig mag maken en dat we verlost mogen worden van alles wat Gods droom in de weg staat. ‘Leid ons niet in bekoring.’ (Bij het gezamenlijk bidden van het Onze Vader blijft dit laatste gedeelte nog altijd een beproeving, een verzoeking of een bekoring om iets anders te zeggen – dit terzijde. Breng ons niet in verwarring.)
De aanhouder zal winnen, zegt Jezus. Als je maar lang genoeg blijft vragen, zoeken en kloppen, dan zal je gebed verhoord worden. Dat betekent niet dat alle onmogelijke dingen mogelijk worden, maar dat de Vader in de hemel de heilige Geest zal geven, de geest van Jezus Christus, waardoor zijn Rijk zal komen. Als we maar vaak genoeg stil staan bij de bedoeling van God met de wereld, zullen wij steeds meer inzien wat de Geest van ons wil. Eigenlijk kunnen we het beste met hetzelfde vertrouwen bidden als Abraham, die mocht ervaren dat God een vriend en vader is, die ontzettend geduldig is. Voor Abraham kent het gebed geen eind. Hij blijft maar pingelen bij God en blijft in zijn achterhoofd maar denken aan Gods barmhartigheid. Misschien is bidden wel onder de indruk raken van Gods liefde en barmhartigheid. Omwille van die ene rechtvaardige Jezus Christus mag je er zijn. Laten wij bidden dat wij ook anderen het recht geven om er te zijn. Dat is zijn Geest.
inleiding drs. Henk Berflo
preekvoorbeeld Jan Kortstee