- Versie
- Downloaden 12
- Bestandsgrootte 393.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
23 mei 2010
Pinksteren
Lezingen: Hand. 2,1-11; Ps. 104; Rom. 8,8-17; Joh. 14,15-16.23b-26
Inleiding
‘Maar Abraham zei: Als ze niet naar Mozes en de Profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.’ (Luc. 16,31)
Volgens de evangelist Lucas verduidelijkt Jezus zijn leven, dood en opstanding aan de hand van Tora en Profeten (Luc. 24,25vv.44-49). Op dit Pinksterfeest ontbreekt helaas een lezing uit het Oude Testament. Daarom voeg ik een alternatieve lezing toe.
Thora-lezing: Leviticus 19,1-37
Het boek Leviticus vormt het hart van de Thora. Het volk wordt opgeroepen tot heiliging van het leven in al zijn facetten, omdat jhwh heilig is (v. 1v). Aan heel de gemeenschap geeft jhwh, de Heilige, de opdracht om zich niet aan het aardse te onttrekken, maar het aardse zélf tot een tempel Gods te maken. Het gaat jhwh niet om een andere wereld, maar om deze wereld anders.
Leviticus 19 is de kern van Leviticus. Je kunt zeggen: de Tien Woorden (Ex. 20,1-17) opnieuw, met actuele toepassingen voor concrete zaken.
De Tien Woorden (Ex. 20,1-17) in de versie van Leviticus 19:
Eerste Woord Exodus 20,2v Leviticus 19,2.4b
Tweede Woord Exodus 20,4-6 Leviticus 19,4a
Derde Woord Exodus 20,7 Leviticus 19,12
Vierde Woord Exodus 20,8-11 Leviticus 19,3b
Vijfde Woord Exodus 20,12 Leviticus 19,3a.32
Zesde Woord Exodus 20,13 Leviticus 19,16
Zevende Woord Exodus 20,14 Leviticus 19,29
Achtste Woord Exodus 20,15 Leviticus 19,11
Negende Woord Exodus 20,16 Leviticus 19,15v
Tiende Woord Exodus 20,17 Leviticus 19,35vv
In Exodus 20,2 maakt jhwh zichzelf bekend als bevrijder, hier zegt JHWH dat hij ‘heilig’ (qadesj) is (v. 2).
Qadesj betekent: afzonderen, apart zetten, anders zijn, tot een andere categorie behoren. Echter niet met het oog op isolatie, maar om zichzelf, en zó er voor de ander te kunnen zijn. JHWH is heilig, is Anders, is de Andere. Hij valt met niets of niemand samen, maar als de Heilige is hij liefdevol betrokken op de mensen en heel de schepping.
Omdat JHWH heilig is, doet hij via Mozes een indringend appel op heel de gemeenschap van Israël om ook heilig te zijn. Omdat hij heilig is, is en kan Israël heilig zijn. Israël is heilig wanneer het zich bekent tot de Heilige, wanneer het leeft volgens de maatstaven die bij de Heilige horen, dat wil zeggen leven volgens de Thora. Door kleur te bekennen voor JHWH zondert Israël zich af van de volken en hun leefstijl en kan zo een zegen zijn voor de volken. De maatstaven – ethiek – die bij JHWH horen staan in de verzen 3-37. Het gaat om concrete levensheiliging in het leven van alle dag, waarbij het leven-in-vrede met de naaste en de vreemdeling centraal staat (v. 18.34; vgl. Luc. 10,27).
Als lid van het volk van God ben je verantwoordelijk voor elkaar en dien je voor elkaar in te staan. Je moet je naaste – volksgenoot, makker – liefhebben als jezelf, want hij/zij is ook een beeld van God en net als jij broos en breekbaar en aangewezen op Gods barmhartigheid.
Door eerst te onderstrepen wat niet moet (v. 10-18a) wordt benadrukt waar het JHWH wel om gaat: je naaste liefhebben! Uit de verzen 33v wordt duidelijk dat de ‘naaste’ niet beperkt wordt tot de volksgenoot. Ook de vreemdeling moet je liefhebben als jezelf! Naastenliefde is inclusief. Je bent afgezonderd – een heilige zonderling – als je je laat naasten door de ander die op je weg komt en haar/hem barmhartigheid bewijst (vgl. Luc. 10,25-37).
Leviticus 19,18 wordt de Gulden Regel genoemd. Tobit vat deze zo samen: ‘Doe een ander niets aan dat je zelf verafschuwt’ (Tob. 4,15). Hillel, een oudere tijdgenoot van Jezus, verwoordt het zo: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook uw naaste niet. Dat is de ganse Thora. De rest is allemaal commentaar daarop’ (bSjabbat 31a). Ook voor Jezus is Leviticus 19 het evangelie in nuce (Luc. 10,27).
(Wegens de lengte van de lezing zouden de verzen 5-8.19-28 weggelaten kunnen worden.)
Handelingenlezing: Handelingen 2,1-13
Op de Vijftigste dag – Wekenfeest/Pinksteren – zijn alle leerlingen (120 = 10 x 12 - Israël, vgl. 1,15) bij elkaar om de gave van de Thora te vieren. Het Sinaïwonder geschiedt opnieuw en nu in Jeruzalem, zoals Jezus beloofd heeft: ‘Ik zal ervoor zorgen dat de belofte van mijn Vader aan jullie wordt ingelost. Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed’ (Luc. 24,49). JHWH komt aanwezig in geraas, wind en vuur (v.1-3; Ex.19,17–20,17). De Tien Woorden (vgl. Lev. 19) klinken opnieuw in zeventig talen, zodat alle volken Gods Thora kunnen verstaan (v. 4-11). Dankzij Gods Geest raken de leerlingen van Jezus begeesterd en zij verkondigen Gods grote daden in allerlei talen. De beloofde Geest is over hen gekomen zodat zij met bezieling kunnen getuigen van Jezus in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria en tot het uiteinde van de aarde (1,8). Hier is geen sprake van dronkenmanspraat (v. 13), maar de woorden van de profeet Joël (Joël 3,1-5a) gaan opnieuw in vervulling (v. 16-21): ‘Dan zal ieder die de naam van de Heer aanroept worden gered’ (v. 21).
Evangelielezing: Johannes 14,15-26
Onze perikoop (Joh. 14,15-26) is een onderdeel van Jezus’afscheidsmaaltijd (13,1–17,26). Nu het laatste Pésachfeest dichterbij komt, neemt Jezus met een maaltijd afscheid van zijn leerlingen. Tijdens deze maaltijd houdt Jezus indringende tafelgesprekken om zijn leerlingen voor te bereiden op zijn afscheid, omdat ‘Jezus wist dat zijn tijd gekomen was en dat hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader. Hij had de mensen die hem in de wereld toebehoorden lief, en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan’ (13,1). Tijdens de maaltijd gaat Jezus voor zijn leerlingen door de knieën en wast hun voeten. Hij, de Heer en Meester, acht zijn leerlingen hoger dan zichzelf. ‘Als ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld (toonbeeld) gegeven; wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen’ (13,14v). ‘Een instellingsverhaal dat zijn weerga niet kent in de rest van de wereldliteratuur’ (Sjef van Tilborg). Diaconie als teken van Jezus’ aanwezigheid in ons midden. Doe dit om mij te gedenken!
In Johannes 14 gaat het over de betekenis van Jezus’ dood voor hen die in hem geloven. Ook al gaat Jezus terug naar de Vader, de liefdesband tussen God en hem enerzijds en hen die achterblijven anderzijds, blijft. Wat de leerlingen in de naam van de Zoon vragen zal hun gegeven worden. Bovendien zal Jezus de zijnen niet alleen laten. De Vader stuurt hun de paraklêtos (bijeenroeper, bemoediger, trooster, advocaat, pleitbezorger), de Geest die één met de Vader en de Zoon is (14,26).
Jezus gaat in gesprek met Petrus (13,36-14,4), met Tomas (14,5-7), met Filippus (14,8-21) en met Judas (14,22-31). Op de vragen van zijn leerlingen, die vol onbegrip zijn, gaat meester Jezus op een wijze manier in. Voor Jezus bestaan er geen domme vragen, omdat het over existentieel belangrijke vragen gaat.
Tegen Tomas zegt Jezus: ‘Ik ben… de weg, de betrouwbare ten leven’ (14,6). Op de vraag van Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet’ (14,8), antwoordt Jezus: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je me niet, Filippus? Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.’ (14,9)
Wie Jezus, in wie de Vader aan het licht komt, liefheeft, dient te leven volgens de Thora, zoals Jezus deze verwoordt. Dan zal de Vader op verzoek van Jezus een andere pleitbezorger geven die altijd bij je is: de Geest van de waarheid, de betrouwbare, die in hen woont en in hen zal blijven. Zij zullen door Jezus niet verweesd achtergelaten worden, bovendien zal Jezus terugkomen (14,15-21).
Op de vraag van Judas, waarom hij zich niet aan de wereld bekend maakt, zegt Jezus: Iedereen die hem liefheeft en leeft volgens zijn opdrachten, hem/haar zal de Vader liefhebben. Bovendien: de Vader en hij zullen bij hem komen en blijven wonen. Wanneer Jezus bij zijn Vader is opgenomen, zal de heilige Geest, de pleitbezorger, aan hen alles nogmaals duidelijk maken en in herinnering brengen (14,22-26).
Op Pinksteren gedenken wij dat de Bevrijder, de Heilige met Tien Woorden (de Thora) het hart van het volk raakt (Lev. 19). Met een hoofd vol vuur schenkt de Getrouwe zijn Geest steeds opnieuw, opdat wij getrouw en met vreugde leven volgens de ons geschonken Thora, zoals Jezus, het Woord dat onder ons zijn tent heeft opgeslagen (Joh. 1,14), het ons heeft voorgeleefd. De Geest van Pinksteren vuurt ons aan om op weg te gaan en te getuigen van Gods weldaden, tot vrede en zegen van alle mensen. Met de royale gaven van de Geest moet dit lukken! Kom, heilige Geest, kom!
Allen die door de Geest van God worden geleid, zijn kinderen van God.
U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven,
u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn,
en om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’.
De Geest zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn. (Rom. 8,14vv)
Vuur van de hoedende Geest,
oorsprong van alles wat leeft,
heilige bron van wat ademt.
Gezegend jij die wonden zalft
en hun kwalijke reuk verdrijft,
ze zorgzaam loutert en geneest.
Jij die je heiligheid en vuur
in harten jaagt en troost
de goedheid die je wekt en voedt.
Jij, bron van zuiverheid
waarin weerspiegeld wordt
hoe God zich eigen maakt
wat ooit verloren was,
jij, heerlijk schild en wapen
van al wat kwetsbaar is,
jij, die oprechtheid bindt
aan heil en aan genade,
bevrijd die zijn geketend,
gevangen door de vijand.
Red en bescherm hen, Geest,
met goddelijke kracht.
Jij, weg der moedigsten,
die al wat jij op aarde
en in de hemel aantrekt,
meevoert, één maakt en bezielt.
De wolken en de ether,
de stenen die zich laven,
het water in de beken,
de groeikracht van de aarde,
’t Gaat alles van jou uit.
Aan wijzen schenk jij vreugde,
aan heersers goed beleid.
Wees daarom, Geest, geloofd
met zang en levenslust,
met hoop en erend licht.
Hildegard van Bingen
Literatuur
Hildegard van Bingen, ‘Hymne van de heilige Geest’, in: P. Thomas, Nu en Altijd, 1998.
G.P. Freeman & H. Janssen ofm, ‘Handelingen van de Apostelen. Wereldwijd’, in: De Bijbel spiritueel, Zoetermeer/Kapellen 2004, 607-614.
Sj. van Tilborg, Johannes, Boxtel 1988.
Preekvoorbeeld
Om te begrijpen wat Pinksteren betekent, moeten we een heel eind terugdenken.
Liturgisch gezien sluiten we vandaag de periode af die begint op Aswoensdag. Die periode vormt een tweeluik. De eerste helft betreft het einde van Jezus’ leven. Dat loopt uit op het lijdensverhaal en de kruisiging; het tweede luik begint met Pasen en eindigt vandaag. Het eerste luik is dat van ondergang en duisternis. Het tweede luik is er een van opstanding en licht.
De leerlingen van Jezus hebben dat zo beleefd. Zijn dood leek het einde te betekenen van hun messiasverwachting. Zoals de meeste mensen rondom hen dachten zij dat de messias letterlijk een nieuwe koning David zou zijn. Iemand die een einde zou maken aan de Romeinse bezetting. Zij hoopten op een succesvolle overwinnaar. Maar het liep helemaal anders af.
‘Bent u koning?’ vroeg Pilatus. ‘Ja’, zei Jezus, ‘maar op een heel andere manier dan u bedoelt’. Pilatus begreep het niet. De leerlingen evenmin. Het leven van Jezus eindigde zo te zien in een tragische mislukking.
Daarna troepen de leerlingen bij elkaar, met hun teleurstelling, hun onbegrip, hun angst dat ook zij opgepakt zouden worden.
Het tweede luik is van een totaal andere kleur. Het begint met de verrijzenisverhalen; het eindigt met de toespraak van een enthousiaste Petrus. Door deze eerste verkondiging begint de geschiedenis van de christelijke gemeenschap.
Wanneer wij vandaag de Schrift lezen blijven we op een aantal punten met vragen zitten. Wat is er precies gebeurd met Pasen? Wat is er omgegaan bij die groep volgelingen in de dagen tussen Pasen en Pinksteren? Hoe moeten we ons het Pinkstergebeuren voorstellen?
De emotionele en psychologische kant van heel dat gebeuren wordt aan onze verbeelding overgelaten. De Schrift beperkt zich tot datgene wat voor de verkondiging belangrijk is: Jezus is uit de dood opgestaan; gedurende een paar weken verscheen hij aan de leerlingen; dan is hij definitief heengegaan; maar hij heeft beloofd zijn Geest te sturen.
Dat is het wat wij vandaag vieren: de komst van de Geest.
Maar ook hier blijft voor de hedendaagse lezer onduidelijk hoe dit verlopen is. In het evangelie vandaag lezen we dat Jezus belooft de Geest te zenden. Volgens Johannes gebeurt dat tijdens de zogenaamde afscheidsrede, die hij plaatst in het kader van het Laatste Avondmaal.
In de eerste lezing horen we het bekende verhaal van de vurige tongen, een beeld dat waarschijnlijk verwijst naar Exodus 19. God verschijnt in rook en vuur, roept Mozes bij zich en deelt hem de tien geboden mee.
Wat Lucas, de auteur van Handelingen, ons wil zeggen, is waarschijnlijk dit: met Pinksteren hebben de leerlingen uiteindelijk begrepen wie Jezus was en wat zijn boodschap betekende. Hun onbegrip, hun ongeloof, hun angst zijn weggevallen.
Ik zei het al, in het evangelie van vandaag belooft Jezus zijn Geest te zullen zenden. Verder in zijn evangelie vertelt Johannes – in hoofdstuk 20 – hoe dat gegaan is. Hier krijgen we een ander beeld dan bij Lucas: Jezus ‘blaast’ zijn Geest over of in de leerlingen. Een beeld dat verwijst naar Genesis 2, waar God de mens schept door hem de levensadem in te blazen. Het zenden van de Geest, het Pinkstergebeuren, wordt hier gezien als een scheppende daad: de leerlingen krijgen nieuw leven ingeblazen.
Na de ‘nederdaling van de heilige Geest’ gaat Petrus naar buiten en begint te spreken. Zijn gehoor bestaat uit mensen van vele landen. Allemaal verstaan ze hem, alsof hij ieder in zijn eigen taal toesprak. Dit is een allusie op het verhaal van de toren van Babel. Daar ontstond een scheiding tussen de volkeren. Maar de boodschap van Jezus kan mensen samenbrengen over de grenzen heen van ras, cultuur, taal. De toespraak van Petrus bevat op die manier de boodschap en de droom van een wereldwijde gemeenschap van alle mensen. Het ‘volk van God’ zijn wij allen, welke ook onze afkomst mag zijn.
Hoe kunnen we dit alles samenvatten? Wat is de boodschap van Pinksteren? Ik zou het samenvatten in twee punten.
Het eerste punt is de werking van de Geest. De Geest, dat is God die in mensen werkzaam is. Christen zijn, Jezus en zijn boodschap begrijpen en daarnaar leven is een genade die ons gegeven wordt, tenminste wanneer men zich er voor openstelt. Pinksteren is dus op de eerste plaats een vraag aan ieder van ons: wil ik inderdaad christen zijn?
Het tweede punt is: wie door het geloof wordt aangegrepen zal niet aarzelen om daar voor uit te komen. Christen-zijn is zich inzetten voor een broederschap van alle mensen, over alle grenzen heen. God is een Vader van alle mensen.
Henk Janssen ofm, inleiding
Walter Verhelst ofm, preekvoorbeeld