- Versie
- Downloaden 71
- Bestandsgrootte 311.79 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
5 april 2020
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Mat. 21,1-11; Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mat. 26,14(27,11-54)-27,66 (A-jaar)
Inleiding
Matteüs 21,1-11
Vanouds kent deze zondag een voordienst en een hoofddienst. Het verhaal van de intocht in de stad (voordienst) karakteriseert de koning die hier komt – namelijk de koning op de ezel, door de evangelist in Matteüs 21,5 vanwege het parallellisme in Zacharias 9,9 niet op een ezelsveulen voorgesteld, maar op een ezelin gecomplementeerd met een ezelsveulen. En het verhaal van zijn overlevering (hoofddienst), eerst de overlevering aan overpriesters en oudsten om hem ter dood te veroordelen en vervolgens de overlevering door de overpriesters aan de volkeren om hem te bespotten, te geselen en te kruisigen (Mat. 20,17vv; 26,14vv; 27,1v), vertelt hoe hij dit koningschap ten aanschouwen van Israël en de volkeren uitoefent.
De menigten roepen Jezus in Matteüs 21,9 luide een zegenwens toe als degene ‘die komt in de Naam van de Heer’ (Ps. 118,26). Dat klinkt goed samen met het lied in Filippenzen 2, dat de Mensenzoon in meerdere naast en boven elkaar klinkende stemmen tegelijk bezingt als de hoge Adam-figuur die zich vernedert en als de dienaar die de solidariteit niet opgeeft tot een aan slaven toegebrachte kruisdood toe, en die daarin en daarom verhoogd wordt en ‘de Naam ontvangt die hoger is dan alle namen’ (Fil. 2,9). Deze naam-boven-alle-naam is de naam kurios, Heer. Die Naam valt niet rechttoe rechtaan samen met het tetragrammaton JHWH, maar vormt er een omschrijving van; zo deelt de God van Israël zich mee aan de Mensenzoon, die deze weg van vernedering gaat. Juist nu doordat in een bovenstem de mens Jezus bezongen wordt als kurios, kan het daarmee samenklinkende verhaal van zijn overgave en gruwelijke dood geen noodlottig einde aanduiden, maar moet het de weg beschrijven van zijn koningschap dat van de God van Israël vandaan komt en dat zowel Israël als de volkeren naar Hem toe voert.
Filippenzen 2,6-11
Zie: Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95
Matteüs 26,14–27,66
Wanneer Jezus volgens het evangelie door het Sanhedrin is overgeleverd aan de volkeren, speelt Pilatus, de stadhouder, als vertegenwoordiger van die volkeren een cruciale rol (Mat. 27,11vv). Meer dan in het Marcusevangelie houdt Pilatus hier bij Matteüs het initiatief. Hij lijkt weinig overtuigd te zijn van de juistheid van de beschuldiging dat Jezus politieke aspiraties zou hebben, en probeert de menigte zo te bewerken, dat ze haar leidslieden niet volgt en liever ziet dat hij Jezus vrijlaat dan Bar-abbas, de gevangene. Pilatus’ manipulerende activiteit wordt echter onderbroken door een bericht van zijn vrouw – een gestalte die alleen bij Matteüs optreedt, evenals alleen bij Matteüs handelende figuren zich laten leiden door hun dromen (te duiden als vorm van ingeving ‘van boven’). Deze vrouw maant haar echtgenoot, zich niet in te laten met deze , die een rechtvaardige is (Mat. 27,19). Precies door haar interventie nu krijgen de overpriesters de gelegenheid de menigte te overreden en toch om vrijlating Bar-abbas te doen vragen. Daarmee stelt dit evangelie Pilatus persoonlijk verantwoordelijk voor wat hier gebeurt. Hij mag dan zijn handen in onschuld wassen en beweren dat hij onschuldig is aan het bloed van Jezus dat nu gaat vloeien, maar ondertussen heeft hij het gebeuren niet meer in de hand.
Des te opmerkelijker is de reactie van heel (!) het volk (laos, dat is bij Matteüs het volk Israël) – een verklaring, en niet een bede (en dus ook niet met de conjunctief ‘kome’ te vertalen) –: ‘zijn bloed op ons en op onze kinderen’ (Mat. 27,25). Exact in tegendeel tot wat de antisemitische uitleg van dit vers vele eeuwen lang beweerde, neemt heel het volk Israël dus de verantwoordelijkheid op zich, die Pilatus niet op zich wenst te nemen. Hetzelfde had in de voorgaande perikoop Judas, die als representant van de twaalf leerlingen Jezus aan de leidslieden had overgeleverd, al gedaan met zijn verklaring: ‘ik heb gezondigd door onschuldig bloed over te leveren’ (Mat. 27,4), een verklaring waarin de leidslieden geen interesse tonen, en waarmee zij zich daarmee evenzeer aan hun verantwoordelijkheid onttrekken als Pilatus dat na hen zal doen. Het onschuldige bloed, waarnaar zowel Judas als ‘heel het volk’ verwijzen, heeft de gemeente die het evangelie hoort echter in haar oren als het bloed, waarvan de Heer Jezus zelf bij de maaltijd tot de zijnen (ook tot Judas) heeft gesproken als ‘het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden’ (Mat. 26,28). Het bloed van de schuldloze Messias is het bloed van het verbond met Israël (Ex. 24,8), dat vergeeft wie oprecht zijn medeplichtigheid aan deze misdaad erkent. En zo geeft Matteüs het gesprek met zijn volksgenoten, van wie hij zo smartelijk verwijderd is geraakt, bepaald niet op (hoezeer hij ook voor hun leidslieden geen goed woord over heeft).
De Mensenzoon (Mat. 20,18), die van hier af de kruisweg gaat, is dus onschuldig aan een grijpen naar de macht, zowel naar goddelijke macht (Fil. 2,6) als naar imperiale macht (Mat. 27,23). Maar hij is wel, ook als hij gegeseld en bespot wordt, en krachtens de strafgrond die is aangebracht boven het kruis, ‘de koning van de Joden’ (of, meer in politieke zin: de koning van de Judeeërs; Mat. 27,29.37). Het mag dan spottend bedoeld zijn, dit ‘evangelie van het koningschap’ (Mat. 24,14) maakt er vanaf de allereerste confrontatie van het koningskind met de valse koning Herodes (Mat. 2) geen geheim van, wie als de ware koning gelden kan. Daarmee is het lijdensverhaal geen gram minder verhaal van lijden, laster, spot en hoon. Maar we kunnen Jezus niet uitsluitend als lijdend voorwerp ervan zien, want het blijft wel de koninklijke weg die hij zelf welbewust bereid is geweest te gaan. Het lied van de knecht van de Heer uit het boek Jesaja, dat voor deze zondag als profetenlezing is aangegeven, brengt eenzelfde intentie helder tot uiting. Alle pijn en smaad, die de knecht bij het vervullen van zijn opdracht te ondervinden kreeg, heeft hij niet alleen aanvaard, hij heeft ook zijn nek geboden aan die hem slaat, ja ‘zijn wang aangeboden’ en die kiezelhard laten zijn. Omdat JHWH hem helpt, kan het gegeven dat anderen hem schuldig verklaren niet storen (Jes. 50,6-7). Het gaat hier dus om een koningschap, dat weet van geweldloze weerbaarheid, zeker, maar wel als vorm van weerbaarheid.
Wanneer Jezus dan tenslotte, na een reeks van toespelingen op Psalm 22 van de kant van de verteller (Mat. 27,35 zinspeelt op v. 19; Mat. 27,8 en 43 zinspelen op v. 9), het begin van deze psalm in de mond neemt (als titel van de hele psalm: Ps. 22,2, geciteerd in Mat. 27,46), ben ik niet geneigd hier louter ontreddering en vertwijfeling in te horen. Het hina ti van de Griekse Bijbel, dat Matteüs overneemt, betekent ‘waarom’ in een finale, niet in een causatieve zin. Dus niet: ‘wat is de grond dat Ge mij verlaat?’, maar: ‘waartoe is het dat Ge mij nu verlaat?’ Wanneer de omstanders hebben vastgesteld dat er geen Elia verschijnt om hem te redden, geeft Jezus een luide schreeuw en zendt de geest uit, laat de geest nu gaan (Mat. 27,50). Die uitzending van de Geest is vaak een profetisch gebeuren. En dat blijkt hier ook het geval te zijn. Want zo gauw Jezus de Geest zendt, scheurt het voorhangsel van de tempel, beeft de aarde, scheuren de rotsen, gaan de graven open en staan de ontslapen heiligen op om te verschijnen, als voorteken van Jezus’ eigen opwekking op de derde dag. En ten slotte is er de Romeinse hoofdman, die bij al deze apocalyptische verschijnselen met verwondering vaststelt: ‘werkelijk, deze was een zoon van God’ – waaruit duidelijk wordt, dat niet alleen de Filippenzenbrief maar ook het Matteüsevangelie weet van de meerdere dimensies van het ene gebeuren, van de Mensenzoon die zoon van God blijkt te zijn en omgekeerd (Mat. 27,51-54).
Jezus’ laatste kreet, die dit alles provoceert, wordt zo een profetische roep, die de toekomst naderbij brengt en een gebeuren in beweging zet dat op het goddelijke antwoord op de vraag van Psalm 22,2 vooruitloopt (vgl. in Psalm 22 zelf de verzen 27-32). In de opwekking van Jezus zelf, waarvan de bode op de Paasmorgen getuigt, van wie de verschijning niet voor niets met een ‘grote aardbeving’ gepaard gaat (Mat. 28,2), zal dit antwoord onomkeerbaar volgen.
Gebruikte literatuur
G.H. ter Schegget, Het lied van de Mensenzoon. Studie over de Christuspsalm in Filippenzen 2:6-11, Baarn: Wereldvenster 1975
N.A. Schuman, Al deze woorden. Over het evangelie naar Mattheüs, ’s Gravenhage: Meinema 1991
Frans Breukelman, Bijbelse Theologie III/3. De finale van het evangelie naar Matteüs, Utrecht: Kok 2012
Ton Veerkamp, Alle Worte und Taten des Messias. Das Evangelium nach Matthäus übersetzt und mit Erläuterungen versehen. Texte & Kontexte Nr. 157-159, Dortmund: Lehrhaus e.V. 2018
Preekvoorbeeld
Een takje op het altaar
De palmtakjes die wij vandaag wijden zijn een prachtig symbool voor Jezus, want de takjes komen van een blijvend groene struik. Of het vriest dat het kraakt, of de sneeuw een meter dik ligt, of het hagelt of stormt: deze takjes kunnen het hebben. Ondanks alle krachten die tegenwerken blijven ze buigzaam en zijn maar moeilijk te breken. Je kunt ze in elke vorm proberen te snoeien, de groeikracht blijft. Je kunt ze heel kort knippen, maar de struik bot weer uit.
Dat precies kun je ook van Jezus zeggen. Hij blijft zichzelf, trouw aan wie hij is, wat hij ook tegenkomt. Vandaag horen we dat hij naar Jeruzalem ging. Hij wist dat hij daar felle tegenwind zou ondervinden, want daar in Jeruzalem zaten de hoge superieuren
voor wie hij een bedreiging vormde vanwege zijn leer van barmhartigheid, compassie en eerlijke verdeling. Die machthebbers willen hem kwijt en uit de weg ruimen.
Hij had de andere kant uit kunnen gaan. Hij had kunnen vluchten, weg van de negatieve krachten. Hij had passief aan de kant kunnen blijven staan. Maar dat deed hij niet. Zijn blijde boodschap van barmhartigheid bleef hij trouw tot het bittere eind, ondanks alle tegenwerking. Hij trok op naar Jeruzalem.
Het gebeuren dat we vandaag gedenken is ondanks alles hoopvol. Hij wordt eerst als koning ingehaald. Enthousiaste mensen zingen hem toe, spreiden hun mantels als een rode loper voor hem uit. Hosanna in de hoogste hemel zingen ze.
Hosanna is Hebreeuws en bestaat uit 2 woorden: Hosja Na: redding/bevrijding graag/alstublieft/toe! – Hosanna: bevrijd ons alstublieft. Verwachtingsvol dichten ze hem die macht toe in die triomfantelijke optocht, maar het is het begin van het einde. Ingehaald als een koning maar wel een koning op een ezel. Het zou een spotprent uit de krant kunnen zijn. Koningen hoorden hoog te paard te zitten of op een kameel, maar niet op een ezeltje, het vervoer van de arme man, het vervoer van het volk. Hij wist dat hij die politieke macht waar het volk op doelde niet had. Zijn koninkrijk ziet er heel anders uit, maar is wel bevrijdend. Dat Hosanna klopt. De bevrijding die hij biedt is alleen van een heel andere orde.
In een klein dorpje in Spanje liep ik van de zomer met mijn kleinkind van 3 jaar een kerk binnen, ook om de hitte even te ontvluchten. Het kind bleef als aan de grond genageld staan. Ik volgde haar blik. Een levensgroot kruisbeeld met een zeer plastisch uitgebeeld corpus waar het lijden vanaf droop hing hoog in de lucht boven het gangpad. Ze durfde niet verder. Het kind was ontzet. Ik zag toen dat beeld door de ogen van dit kleine meisje. Het greep me aan. De zon en warmte buiten verdreven gelukkig weer haar angst.
Het bleef me bezighouden: wat is de kracht, de troost de rijkdom van dit beeld dat ons al eeuwen lang in onze kerken en huiskamers begeleidt? Daar gaat het deze week over, die we de goede week noemen. Wie hangt daar? Dat is een koning! Dat staat ook op het bordje dat boven aan het kruis is gespijkerd. Al was het indertijd spottend bedoeld, het is de grond waarop hij veroordeeld is.
Dit beeld van de gekruisigde en gestorven Jezus houdt een belofte in. Dit is niet het einde! Dát is de boodschap. Dit geweld heeft niet het laatste woord. Op het moment dat hij de geest geeft of anders gezegd als hij zijn geest schenkt, scheurt het voorhangsel van de tempel, beeft de aarde. En de ongelovige honderdman onder het kruis heeft weet van de goddelijke kracht die hier speelt. ‘Werkelijk, deze was een zoon van God.’ De hele donkere week met witte donderdag en goede vrijdag laat ons een voorbeeld zien van geweldloze weerbaarheid. Geweldloos maar wel weerbaar!
Het palmtakje roept ons op geen dood hout maar levend hout te zijn. De boodschap die het inhoudt luidt: verlies de moed niet, wat je ook overkomt!! Wanneer je negatieve dingen om je heen ziet, blijf dan zoeken naar licht. Laat je niet vastzetten. Kies vóór het léven, voor alles wat vrijheid, vreugde en liefde brengt. Door ongemak en vijandschap heen, desnoods door de dood heen! Blijf jezelf trouw al is het soms niet de gemakkelijkste weg en kom je onbegrip tegen of zelfs tegenwerking. De hele goede week met zoveel duisternis zal ons uiteindelijk leiden naar de overwinning van het licht. We zijn immers deel van een groter geheel en komen voort uit de bron van liefde, de bron van licht. Dat is het fundament waar wij ons houvast mogen zoeken en kunnen vinden. Er zal bevrijding zijn door de dood heen. Jezus zal die band die hij heeft met die oerbron deze week duidelijk een naam geven: Vader!
Het palmtakje dat ons herinnert aan de koninklijke intocht nemen we mee om het achter het kruisbeeld te steken als teken van hoop en leven.
inleiding dr. Rinse Reeling Brouwer
preekvoorbeeld Clara Angenent